Brief regering : Beleid ten aanzien van (expertisecentra voor) zeldzame aandoeningen
31 765 Kwaliteit van zorg
Nr. 542 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 januari 2021
Met deze brief wil ik u informeren over het beleid om de zorg voor mensen met een
zeldzame aandoening te verbeteren. Naar schatting heeft 6–8% van de Nederlandse bevolking
een zeldzame aandoening of iemand in de familie met een zeldzame aandoening1. Vaak is er nog te weinig bekend over deze aandoeningen voor snelle diagnose en goede
behandeling. Het is daarom belangrijk dat er meer kennis beschikbaar komt zodat diagnostiek
en behandeling zich verder kunnen ontwikkelen.
Door kennis en kunde rond zeldzame aandoeningen te bundelen kunnen diagnostiek en
behandeling worden verbeterd, niet alleen in Nederland, maar in heel Europa. Het moet
vervolgens ook voor grotere groepen zorgverleners en patiënten duidelijk zijn waar
deze expertise te vinden is en hoe zij hier toegang tot hebben. Ik hecht hier veel
waarde aan. Op deze wijze wordt immers bijgedragen aan het toegankelijk en beschikbaar
maken en houden van zorg volgens de laatste inzichten, voor alle Nederlanders die
met een zeldzame aandoening te maken hebben. In deze brief licht ik toe hoe we hier
in Nederland invulling aan geven en hoe we dit juridisch gaan borgen.
Ik ga achtereenvolgens in op wat er wordt verstaan onder zeldzame aandoeningen, hoe
netwerkvorming met expertisecentra in Nederland en Europa bijdraagt aan betere zorg
voor mensen met zeldzame aandoeningen, hoe deze expertisecentra en netwerken in het
Nederlandse zorgsysteem passen en welke stappen er ondernomen zijn om de erkenningsprocedure
van expertisecentra voor zeldzame aandoeningen in Nederland juridisch te borgen. De
uitwerking van de juridische borging is bijgevoegd2 en zal in de Staatscourant worden gepubliceerd. Tot slot zal ik ingaan thema’s waarop
in de toekomst verdere stappen gezet dienen te worden.
Bij het AO over medisch specialistische zorg van 9 november 2020 heb ik toegezegd
u te informeren over het concentreren van hoogcomplexe-laagvolume zorg. Met deze brief
geef ik invulling aan deze toezegging. Daarbij zal ik, zoals besproken, specifiek
aandacht besteden aan het registreren van zeldzame aandoeningen.
1. Zeldzame aandoeningen
Er zijn ruim 7.000 zeldzame aandoeningen.3 Het grootste deel (75%) van de zeldzame aandoeningen openbaart zich in de kindertijd
en bij een groot deel (80%) is een onderliggende genetische afwijking de oorzaak.
Een groot deel van de patiënten met een zeldzame aandoening is dan ook (zeer) jong.
Zeker als het gaat om jonge kinderen is duidelijkheid over een diagnose ook voor ouders
van belang zodat zij hun kind en zichzelf kunnen voorbereiden op de toekomst.
Door de lage aantallen patiënten per aandoening en een grote variatie in ziektebeelden,
is over veel aandoeningen nog weinig bekend. De periode van de eerste klacht tot de
definitieve diagnose is bij zeldzame aandoeningen dan ook vaak lang. Uit Nederlands
onderzoek onder patiënten met een zeldzame aandoening blijkt dat het bij 72% van de
onderzochte patiënten meer dan een jaar duurde om de aandoening vast te stellen en
voor 20% zelfs meer dan 20 jaar. Van de onderzochte patiënten heeft 35% meer dan vijf
verschillende artsen bezocht voordat een diagnose kon worden gesteld4. Een late diagnose kan leiden tot gezondheidsschade bij de patiënten, onnodig uitstel
van behandelingsopties en ondoelmatige inzet van voorzieningen in de gezondheidszorg
en daarbuiten. Daarnaast kan het wachten en de onduidelijkheid over de eigen gezondheid
mentaal belastend zijn. Ik begrijp dat dit een grote impact heeft op zowel de patiënten
met een zeldzame aandoening, als diens omgeving.
2. Kennis- en expertise bundelen in Europa
Al sinds 2009 wordt er binnen de Europese Unie (EU) door de lidstaten samengewerkt
om de zorg voor mensen met zeldzame aandoeningen te verbeteren. Door het bundelen
van de krachten in 24 thematische Europese Referentienetwerken (ERN’s), kunnen de
beste experts van de 27 lidstaten samenwerken. In deze ERN’s wordt samen met andere
landen onderzoek gedaan en kennis gedeeld over zeldzame aandoeningen. Door samen te
werken leren artsen van patiënten met dezelfde aandoening en van andere zorgverleners.
Zo wordt binnen een ERN bijgedragen aan de bundeling van kennis en expertise binnen
de EU. Ook delen zij de opgedane kennis met andere zorgverleners/aanbieders die bij
de zorg voor patiënten met die zeldzame aandoening betrokken zijn.
Toegang tot Europese dataverzamelingen leidt tot een kwaliteitsimpuls in wetenschappelijk
onderzoek. In het kader van «zorg op de juiste plek» coördineren ERN’s grensoverschrijdende
gezondheidszorg door bijvoorbeeld het doorverwijzen van patiënten of het opsturen
van bepaalde biologische monsters. Ook werken ze samen op het terrein van patiëntenzorg
en onderzoek en adviseren ze, indien nodig, collega’s in de eerste- of tweede lijn
hierover.
Tevens leveren expertisecentra voor zeldzame aandoeningen input bij de ontwikkeling
van zorgstandaarden en richtlijnen en werken ze mee aan de verspreiding hiervan.
De ERN’s zijn sinds 2017 actief en nog in ontwikkeling. Nederland is actief betrokken
in deze Europese netwerken. De medische professionals in de ERN’s kiezen hun eigen
coördinator. Van de 24 netwerken zijn er zeven die een Nederlandse coördinator hebben
gekozen. Ik ben onder de indruk van de inzet en motivatie waarmee deze coördinatoren
zich inzetten om de zorg in Nederland en Europa te verbeteren, en het vertrouwen dat
zij hierbij krijgen van hun Europese collega’s.
3. Nederlandse beleid om in Europees verband optimaal aan te sluiten
In de ERN’s werken de beste expertisecentra voor zeldzame aandoeningen uit de lidstaten
samen. Hoge kwaliteit en veel expertise zijn hierbij belangrijk. Om deze reden moet
een expertisecentrum om aan een ERN deel te kunnen nemen, worden gesteund door de
lidstaat. Om dit te borgen is er in Nederland een erkenningsprocedure. Alleen wanneer
een expertisecentrum voor zeldzame aandoeningen door de Minister voor Medische Zorg
en Sport is erkend, kan deze deelnemen aan een ERN. Een Nederlands expertisecentrum
voor zeldzame aandoeningen (ECZA) levert complexe patiëntenzorg op het gebied van
diagnostiek, behandeling, nazorg en follow-up voor een zeldzame aandoening. Deze zorg
wordt geleverd door een multidisciplinair team volgens de laatste medische inzichten.
Daarnaast verrichten ze (basaal) wetenschappelijk onderzoek ten aanzien van de zeldzame
aandoening. Momenteel hebben we in Nederland circa 350 erkende ECZA’s5.
Netwerkvorming rond zeldzame aandoeningen binnen Nederland
Uitgangspunt van het beleid rond zeldzame aandoeningen in Nederland is dat het bundelen
van kennis en kunde over patiëntengroepen met een zeldzame aandoening ten goede komt
aan de zorg voor mensen met een zeldzame aandoening. Doordat het bundelen van kennis
over deze patiëntengroepen en het delen van expertise over patiënten met dezelfde
aandoening centraal staat in de Europese samenwerking kan een zorgverlener voor zijn
of haar patiënt gebruik maken van de expertise in binnen- of buitenland. Zo wordt
ervoor gezorgd dat de laatste inzichten in diagnose en behandeling voor de zorgverlener
en patiënt beschikbaar komen. Indien nodig kan de patiënt worden doorverwezen. Het
vergroten van de vindbaarheid van experts is daarom van groot belang.
De Nederlandse Federatie Universitair Medische Centra (NFU) is momenteel in samenwerking
met de patiëntenvereniging voor zeldzame en genetische aandoeningen (VSOP) en in overleg
met andere relevante partijen in het veld bezig met het opstellen van een visie op
netwerkvorming ten aanzien van zeldzame aandoeningen. Dit is onderdeel van de opdracht
die VWS aan de NFU heeft gegeven om de erkenningsprocedure voor de expertisecentra
door te ontwikkelen en uit te voeren. Vooruitlopend op de resultaten van dit traject
heb ik in samenspraak met genoemde partijen besloten om deze netwerkvorming zo veel
mogelijk aan te laten sluiten op de ERN’s. Dit wordt gerealiseerd door de samenwerking
tussen de expertisecentra zo veel mogelijk aan te laten sluiten op de organisatiewijze
van de ERN’s in subthema’s.
Voor de patiënt
Door de ECZA’s en de samenwerking in de ERN’s kan nationale en internationale expertise
sneller bij de behandeling van patiënten met een zeldzame aandoening worden ingezet,
de zorg op de juiste plek plaats vinden en diagnostiek en behandeling verder worden
verbeterd doordat onderzoek onder grotere populaties patiënten kan worden uitgevoerd.
Dit heeft een grote meerwaarde voor patiënten. De ECZA’s zijn immers toonaangevend
in hun werkveld en bieden de patiënt de beste zorg op basis van de nieuwste ontwikkelingen.
Zij dienen daarnaast als informatieloket, waardoor huisartsen of andere specialisten
vroeg in het traject kunnen doorverwijzen of hulp kunnen inroepen. Tevens betrekken
de ECZA’s de expertise uit het ERN bij de behandeling van patiënten die onder eenzelfde
cluster van aandoeningen vallen en waarvoor in Nederland geen of onvoldoende expertise
aanwezig is. Dit verkort voor de patiënt ten eerste de tijd tot de juiste diagnose
kan worden gesteld en de juiste behandeling kan worden gestart. Daarnaast kan de zorg
naar de meest recente inzichten worden vormgegeven. Tot slot krijgen patiënten meer
mogelijkheden om in contact te komen met lotgenoten en verbetert de patiënten inspraak
op het gebied van hun ziekte en de daarmee samenhangende ontwikkelingen. ECZA’s werken
ook samen met patiëntenorganisaties om de kwaliteit van zorg te verbeteren. Het ECZA
zorgt, waar nodig, voor waarborging van de continuïteit van de zorgverstrekking van
kinderjaren, via adolescentie tot en gedurende volwassen leeftijd (transitiezorg).
Een mooi voorbeeld van het benutten van de expertise van een ECZA vind ik dat deze
door het Zorginstituut betrokken worden bij het opstellen van start- en stopcriteria
voor dure weesgeneesmiddelen zoals weergegeven in de monitor Weesgeneesmiddelen in
de praktijk.6
Juiste zorg op de juiste plek
Concentratie van hooggespecialiseerde kennis en kunde is in lijn met de Juiste Zorg
op de Juiste Plek. Dichtbij als het kan, ver weg als het moet. De inzet van een ECZA
draagt bij aan dit principe. In dat kader wordt bepaalde zorg in een paar ziekenhuizen
geconcentreerd, waardoor de reisafstand groter kan worden, maar de patiënt verzekerd
is van de beste zorg door een team van professionals met veel ervaring en kennis of
zodat doelmatig dure apparatuur kan worden ingezet die voor een aantal behandelingen
nodig is. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat het aan de medisch professionals
is om te bepalen voor welke zeldzame ziektebeelden deze concentratie vanuit medisch
oogpunt gewenst is. Het uitgangspunt is dat zorg dichtbij moet worden geleverd zolang
dit kan, maar verder weg als het de doelmatigheid en de kwaliteit ten goede komt.
Dit kan betekenen dat behandelaren uit andere Europese landen worden betrokken, of
zelfs dat de patiënt in een ander Europees land behandeld wordt. Dit wordt gerealiseerd,
doordat bij patiënten waarbij het vermoeden bestaat van een aandoening waarvoor in
Nederland geen ECZA is, die kennis van buitenlandse expertisecentra kan worden betrokken
via het Clinical Patient Management System (CPMS), het Europees EPD, waarmee de ERN’s
werken, en – in het uiterste geval – door patiënten door te sturen naar een expertisecentrum
in een ander land.
Erkenning ECZA’s op basis van advies van experts
Zoals ik eerder in mijn brief heb genoemd, is om toe te kunnen treden tot een ERN
een erkenning als ECZA in Nederland vereist. Het bestuur van een ziekenhuisinstelling
kan hiervoor een aanvraag indienen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport. Op basis van de aangeleverde informatie stelt een beoordelingscomité, op
basis van vastgestelde indicatoren een advies op.
Voor dit advies wordt ook de betreffende patiëntenorganisatie geraadpleegd evenals
referenten met kennis op het gebied van de betreffende zeldzame aandoening. Op basis
van dit advies worden expertisecentra voor (meerdere) zeldzame aandoeningen al dan
niet door mij erkend.
Bij het advies wordt gebruik gemaakt van criteria op het gebied van kwaliteit van
zorg, onderzoek, continuïteit, samenwerking met andere partijen, informatie en communicatie
en grensoverschrijdende zorg.
Juridische borging erkenningsprocedure
De Europese netwerken zijn als initiatieven van zorgprofessionals gestart en de erkenningsprocedure
is vanuit de praktijk tot stand gekomen. De afgelopen jaren zijn naar aanleiding hiervan
ruim 350 ECZA’s erkend.
Patiënten met zeldzame aandoeningen in Nederland moeten niet alleen nu, maar ook in
de toekomst kunnen rekenen op goede zorg. Het is daarom van belang dat de erkenningsprocedure
goed is ingebed in de Nederlandse wet- en regelgeving. Om deze reden heb ik in samenspraak
met de NFU en de VSOP gewerkt aan een juridische borging voor de erkenningsprocedure.
Ik maak in dit kader gebruik van de mogelijkheid van artikel 8 van de Wet op Bijzondere
Medische Verrichtingen (Wbmv) om instellingen aan te wijzen op basis van een beleidsvisie.
In de beleidsvisie (bijlage)7 zijn de eisen die gesteld worden aan ECZA’s en het proces rondom de erkenningen vastgelegd.
Hiermee wordt het proces rondom de erkenningsprocedure van ECZA’s ook, in lijn met
de Europese wet- en regelgeving, in Nederland juridisch geborgd.
4. Stap naar de toekomst
Ik hecht aan de continuïteit van de ECZA’s en de samenwerking in Europees verband
zodat ook de beschikbaarheid en toegankelijkheid van zorg voor patiënten met zeldzame
aandoeningen wordt vergroot. De volgende stap is van pionieren naar onderdeel van
de reguliere zorg.
Implementatie juridische borging
Hoewel de erkenningsprocedure in grote lijnen hetzelfde blijft als voorheen, zijn
er enkele wijzigingen van toepassing. Een belangrijke wijziging is dat expertisecentra
meer zullen moeten samenwerken om beter aan te sluiten op de organisatiestructuur
van de ERN’s en om de organisatielast van de ERN’s te verminderen. Ook zijn criteria
om te toetsen of er daadwerkelijk sprake is van een centrum met expertise verduidelijkt.
Bij het schrijven van de beleidsvisie waarmee de juridische borging gerealiseerd wordt
zijn onder andere de VSOP en de NFU betrokken geweest. Er is met de VSOP en de NFU
afgesproken dat zij de belanghebbenden informeren over wat de aanpassingen in de procedure
voor hen betekenen.
Informatiebeleid ten aanzien van zeldzame aandoeningen
Om kennis en expertise te kunnen bundelen moet er veel informatie worden gedeeld.
Het beheren en uitwisselen van informatie is cruciaal, maar zal tegelijkertijd veilig
moeten gebeuren.
De ERN’s maken voor de gegevensuitwisseling tussen de betrokken medische professionals
gebruik van het speciaal hiervoor ontwikkelde CPMS. De behandelend artsen kunnen hierin
de gegevens van hun patiënten gepseudonimiseerd uploaden ten behoeve van advies van
andere experts. Alleen specifieke medische professionals die bij zorginstellingen
werken die zijn aangesloten bij een ERN hebben toegang tot het CPMS. Daarnaast worden
er patiëntenregisters opgezet binnen de ERN’s om zo veel mogelijk over het natuurlijk
beloop en de behandeling van zeldzame aandoeningen te kunnen leren. Patiëntinformatie
wordt pas in een register opgenomen nadat een patiënt hier nadrukkelijk toestemming
voor heeft gegeven.
Op dit moment valt er nog veel te verbeteren ten aanzien van het gestandaardiseerd
vastleggen en delen van gegevens binnen Europa. Vanuit Nederland zetten we ons ervoor
in dat de verschillende lidstaten uiteindelijk zo veel mogelijk dezelfde standaarden
gaan gebruiken om administratieve lasten te beperken en de kwaliteit van de gegevensuitwisseling
te verbeteren. Hierbij maken we onder andere gebruik van de ontwikkelingen die in
gang zijn gezet als onderdeel van het project Regie op Registers dure geneesmiddelen
dat het Zorginstituut met veldpartijen uitvoert in opdracht van VWS.
De uitgangspunten voor informatie-uitwisseling in het e-healthnetwork en binnen de
ERNs zijn verschillend. In Europa worden binnen het e-health network afspraken gemaakt
over digitale en grensoverschrijdende gegevensuitwisseling. Het e-healthnetwork werkt
aan een tot nu toe nog beperkte set gestandaardiseerde informatie die tussen nationale
contactpunten kan worden gedeeld bij ongeplande zorg. Binnen de ERN’s ligt de focus
met name op het direct delen van ongestandaardiseerde informatie via het CPMS tussen
zorgverleners bij geplande zorg. Ondanks deze verschillende uitgangspunten is het
gewenst om deze informatie-uitwisselingssystemen naar elkaar toe te laten groeien.
Bij het informatiebeleid rond zeldzame aandoeningen zal ik mij er binnen Europa voor
inzetten dat waar mogelijk de binnen het e-healthnetwork afgesproken standaarden ook
binnen het CPMS en de patiëntenregistraties worden toegepast.
Registratie
In het AO over medisch specialistische zorg van 9 november 2020 vroeg Kamerlid Van
den Berg naar de registratie van zeldzame aandoeningen om beter zicht te krijgen op
het wel of niet doorverwijzen van patiënten met zeldzame aandoeningen.
Zoals ik tijdens het AO heb opgemerkt is het stellen van een diagnose iets anders
dan het gestandaardiseerd vastleggen van een gestelde diagnose. Het niet gestandaardiseerd
kunnen registreren van zeldzame aandoeningen in het EPD hoeft het doorverwijzen van
patiënten met een zeldzame aandoening niet in de weg te staan.
Het gestandaardiseerd registreren van zeldzame aandoeningen kan echter wel meer inzicht
bieden in waar en door welke zorgverlener patiënten met een zeldzame aandoening worden
behandeld. Momenteel is het nog niet mogelijk om deze informatie uit de elektronische
patiëntendossiers (EPD’s) te halen.
Zorgverleners kunnen de diagnose meestal nog niet goed registreren in het EPD en daarnaast
is het nog niet altijd duidelijk welke codes hiervoor gebruikt dienen te worden. De
eerste stap is dus om ervoor te zorgen dat er afspraken komen over de standaarden
die gebruikt moeten worden rond zeldzame aandoeningen. In Europa is afgelopen jaren
flink geïnvesteerd in het vaststellen en opzetten van een goede datastructuur voor
een eenduidige registratie.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Orphanet nomenclatuur, een lijst van zeldzame
aandoeningen geassocieerd met specifieke nummers, de Orphacodes8. Binnen de Europese samenwerking zijn in 2018 instrumenten opgeleverd om de registratie
van zeldzame aandoeningen via Orphacodes te bewerkstelligen.9 Een van de vervolgacties was een koppeling van Orphacodes aan SNOMED-termen (en daarmee
aan ICD-10) te bewerkstelligen. Nictiz werkt momenteel aan een validatie van de Nederlandse
vertaling van de SNOMED-termen die nu een koppeling hebben met Orphacodes.
De volgende stap is om te bezien hoe deze zeldzame diagnoses op eenvoudige wijze in
het EPD inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Belangrijke partijen om dit te realiseren
zijn de wetenschappelijke verenigingen, Nictiz, Dutch Hospital Data (DHD) en de EPD-leveranciers.
De NFU is, als onderdeel van de opdracht die zij op het gebied van zeldzame aandoeningen
voor VWS uitvoert, in gesprek met deze partijen om dit mogelijk te maken. Wanneer
de NFU dit vraagt, zal ik haar ondersteunen bij dit gesprek. Zo worden er stappen
gezet om beter inzicht te krijgen in hoe vaak bepaalde aandoeningen worden gediagnosticeerd
en of deze in een algemeen ziekenhuis of een gespecialiseerd centrum worden behandeld.
Snellere diagnostiek
Zoals ik in het begin van deze brief al noemde, is er over veel aandoeningen nog weinig
bekend waardoor de periode van de eerste klacht tot de definitieve diagnose bij zeldzame
aandoeningen vaak lang is. Dit wordt ook wel «diagnostische vertraging» genoemd.
Organisaties van ouders van patiënten met zeldzame aandoeningen, zoals het Duchenne
Centrum Nederland en de VSOP hebben daarom gevraagd om meer zeldzame aandoeningen
op te nemen in de hielprik, ook als er geen medische behandeling voor handen is. De
Gezondheidsraad heeft haar advies hierover op 30 september 2020 gepubliceerd: «Screenen
op niet-behandelbare aandoeningen vroeg in het leven»10.
De Gezondheidsraad adviseert om in te zetten op verbeterde verwijzing en diagnostiek
bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand in plaats van het screenen op specifieke
aandoeningen, omdat hiermee een grotere groep kinderen bereikt kan worden en dit niet
gepaard gaat met de nadelen van een landelijk screeningsprogramma. Hier zijn stappen
in gezet met de erkenning van expertisecentra voor specifieke zeldzame aandoeningen
en de oprichting van poliklinieken voor kinderen met een ontwikkelingsachterstand.11 Ook heeft het gebruik van nieuwe diagnostische technieken, zoals bijvoorbeeld whole
exome sequencing en brede panels, er de afgelopen jaren voor gezorgd dat het diagnostisch
traject aanzienlijk is verkort voor bepaalde aandoeningen.
De raad adviseert om diagnostische vertraging nog verder terug te dringen door in
te zetten op laagdrempelige verwijzing bij aspecifieke klachten, gemeenschappelijke
triage en multidisciplinaire samenwerking bij ontwikkelingsachterstand. Ik ben in
gesprek met onder de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), de Vereniging
Klinische Genetica Nederland (VKGN), de VSOP en de AJN Jeugdartsen Nederland over
deze ontwikkelingen en of het mogelijk is om hier aanvullende acties op te ondernemen.
Inzet van expertise
Ik vind het belangrijk dat er in Nederland gebruik gemaakt kan worden van de kennis
en expertise die er beschikbaar is. Naast het vergroten van de vindbaarheid van experts
is het in het kader van de juiste zorg op de juiste plek, van belang dat de kennis
die in andere umc’s of ziekenhuizen beschikbaar is, door andere zorgprofessionals
kan worden ingeroepen. Ik hecht eraan dat dit een plek krijgt binnen het reguliere
zorgsysteem.
Ik heb daarom de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd om onderzoek te doen naar
de vergoeding voor de inzet van expertise/e-health zodat een expertisecentrum op afstand betrokken kan worden bij de behandeling
of begeleiding die onder regie van het ECZA op een andere locatie plaatsvindt.
De NZa onderzoekt momenteel hoe de bekostiging voor expertiseconsulten (tweede lijn
naar derde lijn) vormgegeven kan worden. Zoals de toenmalige Minister voor Medische
Zorg en Sport uw Kamer per brief12 heeft laten weten, is de NZa gevraagd om de consultatievergoedingen die nu via het
IKNL lopen hierin mee te nemen.
5. Conclusie
Binnen Nederland en Europa worden belangrijke stappen gezet om de zorg voor mensen
met zeldzame aandoeningen te verbeteren. Om optimaal bij te kunnen dragen aan het
bundelen van kennis en expertise om de zorg voor de patiënt te verbeteren, optimaliseer
ik de erkenningsprocedure voor expertisecentra voor zeldzame aandoeningen, wordt de
mogelijkheid voor een consultvergoeding onderzocht en wordt er vanuit Nederland actief
gestuurd op een optimale aansluiting ten aanzien van het informatiebeleid, waaronder
registraties.
De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark
Indieners
-
Indiener
T. van Ark, minister voor Medische Zorg