Brief regering : Loonstrookjes van Nederlandse huishoudens in 2021
33 682 Evaluatie Wet uniformering loonbegrip
Nr. 22 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 december 2020
In deze brief geef ik u, mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit
en Belastingdienst, een indruk van de veranderingen op de loonstrookjes van Nederlandse
huishoudens in januari 2021. Jaarlijks licht het kabinet in december toe welke de
veranderingen in januari zichtbaar worden op het loonstrookje, als gevolg van het
kabinetsbeleid en van de verwachte veranderingen in de pensioenpremies. Aan het eind
van deze brief ga ik in op het statische koopkrachtbeeld in 2021, op basis van de
recente raming van het CPB.
Bij deze toelichting op de loonstrookjes en koopkracht past een stevige kanttekening.
De grote gevolgen van de coronacrisis worden in de cijfers niet goed zichtbaar. Werknemers
zien alleen een loonstrookje in januari als zij hun baan kunnen behouden. Ook in de
koopkrachtcijfers worden de zware gevolgen van de corona-uitbraak op de arbeidsmarkt
niet goed zichtbaar. Zeker dit jaar, waarin door de gevolgen van het coronavirus mensen
helaas hun baan of opdrachten verliezen, zullen verschillende huishoudens zich niet
goed herkennen in de statische koopkrachtramingen. Dat maakt dat we in deze periode
met nog meer nuance zullen moeten kijken naar deze cijfers. Ik heb hier uitgebreid
bij stilgestaan in mijn brief aan de Tweede Kamer van 15 september 2020 over de koopkrachtontwikkeling
in 2021.1 De op 14 december 2020 aangekondigde lockdown maakt eens te meer duidelijk dat we
voorlopig nog in een periode van grote onzekerheid leven.
Loonstrookjes 2021 laten een positief beeld zien
Tabel 1 laat de veranderingen in het netto-maandloon zien van december 2020 op januari
2021 voor werknemers, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden, die het gevolg zijn
van veranderingen in de loonbelasting en de door werknemers betaalde pensioenpremies.
Een eventuele loonstijging voor werknemers is in deze cijfers niet meegenomen. Werknemers
die in januari wel een loonstijging krijgen zullen een positiever loonstrookje hebben.
De AOW en de minimumuitkeringen zijn gekoppeld aan het minimumloon en worden per 1 januari
2021 geïndexeerd. Deze indexatie is in tabel 1 wel meegenomen, omdat die reeds wettelijk
vastgesteld is. Hierdoor is het beeld voor januari relatief gunstiger voor uitkeringsgerechtigden
en gepensioneerden dan voor werknemers. Het betekent echter ook dat uitkeringsgerechtigden
en gepensioneerden in januari al (een deel van2) hun inkomensverhoging ontvangen hebben, terwijl de meeste werknemers die later in
het jaar nog zullen krijgen.
Werknemers
• Werknemers zien volgend jaar een positiever loonstrookje (figuur 1) als gevolg van
lastenverlichtende maatregelen. Het belastingtarief in de eerste schijf, waarin het
overgrote deel van de mensen belasting betaalt, gaat met 0,25%-punt omlaag naar 37,10%.
• De arbeidskorting wordt verhoogd (+ € 386 inclusief indexatie tot maximaal € 4.205
na het derde opbouwtraject). De algemene heffingskorting wordt verhoogd met € 126
inclusief indexatie, tot maximaal € 2.837.
• Hier staat tegenover dat de pensioenpremie die werknemers betalen naar verwachting
stijgt met 0,2%-punt naar 7,4%. De hogere pensioenpremie dempt het positieve effect
van bovenstaande maatregelen.
• Het positieve effect op het loonstrookje neemt af naarmate het inkomen hoger is. Dit
komt voornamelijk doordat het voordeel van de verhoging van de algemene heffingskorting
afneemt met inkomen en doordat het voordeel in euro’s gelijk blijft vanaf ongeveer
€ 70.000 (noemer-effect).
Figuur 1: Loonstrookjeseffecten werknemers in 2021
Uitkeringsgerechtigden
• Ook het loonstrookje van personen met een minimumuitkering valt in januari hoger uit dan in december (tabel 1). Dit komt doordat de inkomensverhoging
van deze uitkeringen, die gekoppeld is aan de ontwikkeling van het minimumloon, is
meegenomen. Daarnaast zorgen de hogere algemene heffingskorting en de verlaging van
het belastingtarief in de eerste schijf voor een hogere netto-uitkering.
• De stijging van de uitkering bij personen die de maximale sociale uitkering3 (circa € 41.000) ontvangen is lager dan bij personen met een minimumuitkering. Zij
hebben minder voordeel van de verhoging van de algemene heffingskorting omdat deze
vanaf een inkomen van ca € 21.000 afbouwt.
Gepensioneerden
• De ontwikkeling van het totale netto-inkomen van de meeste gepensioneerden bestaat
uit zowel AOW als aanvullend pensioen en zij ontvangen dus twee loonstrookjes. Eén
van de SVB met hun AOW en een loonstrookje over het aanvullend pensioen van hun pensioenfonds.
De effecten op beide loonstrookjes worden hieronder apart toegelicht.
• In deze brief is, in lijn met het loon van werknemers, verondersteld dat het bruto
aanvullend pensioen niet wijzigt tussen december en januari.4 Bij de AOW is de indexatie wel meegenomen, omdat deze reeds wettelijk is vastgesteld.
• Gepensioneerden met een volledige5
AOW ontvangen een positief loonstrookje van de SVB door de geïndexeerde AOW. Daarnaast
zorgt de hogere algemene heffingskorting en de verlaging van het tarief van de eerste
schijf ervoor dat de AOW-uitkering netto hoger uitkomt (zie tabel 1).
• Op het loonstrookje van het aanvullend pensioen daalt de netto-uitkering met 0,1%
bij een aanvullend pensioen van € 10.000 en bij een aanvullend pensioen van € 30.000. Het gunstige effect van de verlaging van het tarief van de eerste schijf weegt niet
volledig op tegen de verhoging inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (verlaagde
tarief +0,3%-punt naar 5,75%). Hier speelt mee dat de hogere algemene heffingskorting
en ouderenkorting pas achteraf (bij de inkomstenbelasting) kan worden verwerkt, en
zodoende op het loonstrookje nog niet zichtbaar is.
Tabel 1: Loonstrookjeseffecten in 2021
Werknemer (exclusief inkomensverhoging)
WML
1,9%
€ 35.000 (modaal)
2,0%
€ 70.000 (2 x modaal)
1,3%
€ 105.000 (3 x modaal)
1,0%
Uitkeringen (inclusief inkomensverhoging)
Bijstand
1,4%
Bijstand alleenstaande ouder
1,4%
Uitkering bruto € 30.000
1,3%
Uitkering bruto € 41.000 (maximale sociale uitkering)
1,0%
Gepensioneerd (AOW inclusief inkomensverhoging)
Loonstrookje AOW (excl. aanvullend pensioen)
1,4%
Loonstrookje aanvullend pensioen (excl. AOW)
€ 10.000 aanvullend pensioen
– 0,1%
€ 30.000 aanvullend pensioen
– 0,1%
Wijzigingen die niet zichtbaar zijn op het loonstrookje
Er zijn volgend jaar wijzigingen die niet zichtbaar zijn op het loonstrookje en in
tabel 1, maar die wel een effect hebben op het inkomen. Het gaat hierbij om veranderingen
in de ouderenkorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting tussen en wijzingen
in de toeslagen.
• De maximale ouderenkorting wordt met € 55 verhoogd tot maximaal € 1.703.
• De inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) wordt eenmalige beleidsmatig verlaagd
met € 113. Het maximum komt in 2021 uit op € 2.815.
• De bedragen van het kindgebonden budget voor gezinnen met 3 of meer kinderen worden
verhoogd. Vanaf het derde kind stijgt het bedrag per kind met € 617 naar € 919 in
2021.
• De inkomensgrenzen in de kinderopvangtoeslag worden in 2021 eenmalig met 0,60%-punt
minder geïndexeerd dan bij volledige indexatie (2,67%) het geval zou zijn geweest.
Door een wijziging in de Wet kinderopvang wordt het aantal ontvangers van kinderopvangtoeslag
uitgebreid. Zo wordt het recht op kinderopvangtoeslag uitgebreid voor huishoudens
waarin een partner werkt en de andere partner een permanente Wlz-indicatie heeft.
Koopkrachtontwikkelingen 2021
De koopkracht heeft een vollediger beeld van de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen
dan het loonstrookje. Koopkracht geeft aan of huishoudens in staat zijn om het bestedingspatroon
van het voorgaande jaar te handhaven, rekening houdend met de inflatie. In de koopkrachtberekeningen
wordt ervan uitgegaan dat er niets verandert in de persoonlijke omstandigheden van
mensen. Daardoor geven ze een goede inschatting van de effecten van lonen en prijzen
en van het beleid van de overheid op het inkomen van verschillende groepen huishoudens.
De cijfers zijn echter minder geschikt om de eigen koopkracht te voorspellen.
De novemberraming6 van het CPB laat voor 2021 een mediane koopkrachtstijging van 1,0% zien. Ten opzichte
van de MEV-raming bij Prinsjesdag is de koopkrachtontwikkeling met 0,2%-punt omhoog
bijgesteld, door een iets lagere verwachte inflatie. De mediane koopkrachtontwikkeling
is echter een stuk lager dan bij de start van dit kabinet en begin van dit jaar werd
verwacht. Als gevolg van de coronacrisis is de raming van de contractloonstijging
flink naar beneden bijgesteld.
Tabel 2 geeft de koopkrachtontwikkeling weer voor de voorbeeldhuishoudens. De voorbeeldhuishoudens
zijn versimpelde voorbeelden van herkenbare huishoudtypen die eenvoudig te interpreteren
en makkelijker na te rekenen zijn.
• Werkenden profiteren van de verlaging van het tarief in de eerste schijf, de verhoging van
de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Alleenstaande ouders met een inkomen
op het minimumloon zien hun koopkracht dalen met 0,1%. Omdat deze groep recht heeft
op IACK, betalen zij geen belasting. Zij kunnen daarom niet profiteren van de lastenverlichtende
maatregelen. Doordat de loonstijging minder groot is dan de inflatie daalt hun koopkracht.
• De koopkracht van personen met een minimumuitkering stijgt door de reguliere indexatie van de uitkering en omdat de hogere algemene heffingskorting
en de verlaging van het belastingtarief in de eerste schijf zorgt voor een hogere
netto-uitkering.
• Gepensioneerden met enkel AOW gaan erop vooruit door de hogere algemene heffingskorting en de verlaging van het
belastingtarief in de eerste schijf die zorgt voor een hogere netto-AOW-uitkering.
• Gepensioneerden met een aanvullend pensioen merken dat de meeste pensioenfondsen niet kunnen indexeren. Naarmate het aanvullende
pensioen een groter deel van het inkomen uitmaakt, is dit negatieve effect groter.
Hier staat de indexatie van de AOW en de lastenverlichting van het kabinet tegenover.
Gepensioneerden met een aanvullend pensioen profiteren wel van de verhoging van de
ouderenkorting, waardoor ze minder belasting betalen. De lastenverlichtende maatregelen
kunnen niet voorkomen dat gepensioneerden met een hoger aanvullend pensioen een negatieve
koopkrachtontwikkeling zien.
Tabel 2: Koopkrachtontwikkeling van de voorbeeldhuishoudens 2021
Koopkrachtcijfers
%
Actieven:
Stand novemberraming
Alleenverdiener met kinderen
Modaal
0,8%
2 x modaal
0,3%
Tweeverdieners
Modaal + ½ x modaal met kinderen
0,6%
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen
0,3%
2½ x modaal + modaal met kinderen
0,6%
Modaal + modaal zonder kinderen
1,4%
2 x modaal + modaal zonder kinderen
0,9%
Alleenstaande
Minimumloon
1,4%
Modaal
1,4%
2 x modaal
0,7%
Alleenstaande ouder
Minimumloon
– 0,1%
Modaal
0,8%
Inactieven:
Minimumuitkering
Paar met kinderen
0,4%
Alleenstaande
0,4%
Alleenstaande ouder
0,3%
AOW (alleenstaand)
(alleen) AOW
0,7%
AOW + € 10.000
0,3%
AOW (paar)
(alleen) AOW
0,5%
AOW + € 10.000
0,3%
AOW + € 30.000
– 0,2%
Bron: SZW-berekeningen
Dynamische ontwikkelingen zoals het verlies van werk of een scheiding hebben een grote
impact op de portemonnee van mensen, maar worden niet meegenomen in de ramingen van
de statische koopkracht. Zeker dit jaar, waarin door de gevolgen van het coronavirus
mensen helaas hun baan of opdrachten verliezen, zullen verschillende huishoudens zich
niet goed herkennen in de statische koopkrachtramingen. Dat maakt dat we in deze periode
met nog meer nuance zullen moeten kijken naar de koopkrachtplaatjes.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid