Brief regering : Voortgang uitvoering bestuursakkoord mbo 2018-2022
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 480
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 december 2020
Trots, Vertrouwen en Lef. Dat is de titel van het bestuursakkoord dat het kabinet
en de mbo-sector hebben gesloten op 7 februari 2018.1 Een titel die ambitie uitstraalt en die verwachtingen wekt. In de afgelopen drie
jaar heeft het middelbaar beroepsonderwijs deze verwachtingen meer dan waargemaakt.
Terugkijkend op de afgelopen drie jaar doet het mij deugd dat het mbo steeds meer
de waardering krijgt die het verdient. Mbo’ers vormen de ruggengraat van de Nederlandse
samenleving en economie en mogen daar trots op zijn. Ook Koning Willem-Alexander onderstreepte
dit bij de opening van het mbo-jaar 2018–2019: het mbo laat Nederland draaien! De
Minister-President noemde het mbo bij de opening van het huidige mbo-jaar de kurk
waar Nederland op drijft. De waardering voor het mbo heb ik ook zichtbaar gemaakt
door wettelijk te verankeren dat jongeren in het mbo voortaan aangesproken worden
als student.
En we zien de goede prestaties ook op andere vlakken terug. Het percentage studenten
dat een diploma haalt blijft hoog, is er sprake van een goede aansluiting van het
onderwijs op de arbeidsmarkt, en is de kwaliteit van het onderwijs en examinering
op de meeste plekken op orde.2
Met de invulling van de tweede tranche kwaliteitsafspraken over de periode 2019–2022
is aan het mbo daarom terecht veel vertrouwen gegeven. Mbo-scholen hebben de ruimte
gekregen om zelf te bepalen hoe zij hun kwaliteit verder kunnen verbeteren. Iedere
instelling kan daardoor aan de slag met hun eigen specifieke situatie. Dit vertrouwen
hebben de mbo-scholen ook waargemaakt. De mbo-scholen hebben over het algemeen ambitieuze
agenda’s opgeleverd, waar de studenten de komende jaren de positieve effecten van
gaan merken.
De coronacrisis heeft uiteraard grote impact op de mbo-sector en de uitvoering van
het bestuursakkoord. De mbo-scholen hebben lef getoond door niet af te wachten, maar
direct en met creativiteit het onderwijs aan te passen aan de uitdagende omstandigheden
door de corona-crisis.
De uitvoering van het bestuursakkoord – met de gezamenlijke ambities van het kabinet
en de mbo-sector voor de periode 2018–2022 – is in volle gang. In deze brief blik
ik terug op de samenwerking met de mbo-sector, beschrijf ik welke resultaten al zijn
geboekt en agendeer ik mede op basis van de ervaringen met het bestuursakkoord een
aantal thema’s dat in de komende jaren van groot belang zal zijn.
Ook bied ik u met deze brief de volgende onderzoeksrapporten aan, inclusief een beleidsreactie:
– Eindrapportage kwaliteitsafspraken 2015 – 2018 Haven bereikt, zeilen gestreken, resultaten
geboekt» door MBO in Bedrijf3;
– Kwaliteitsafspraken in het mbo, een onafhankelijk onderzoek door de Nederlandse School
voor Openbaar Bestuur (NSOB)4;
– Evaluatie Regionaal Investeringsfonds mbo 2014 – 2018 door onderzoekbureaus Dialogic
en Ecorys5.
Een samenwerkende en responsieve overheid
Het beleid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om de kwaliteit
in het mbo te verhogen heeft afgelopen decennium een duidelijke ontwikkeling doorgemaakt.
Van een sterk sturende overheid naar een samenwerkende en responsieve overheid.
In de periode voorafgaand aan de kwaliteitsafspraken is bijvoorbeeld in 2010 Focus
op Vakmanschap gelanceerd. Dit plan heeft vergelijkbare doelstellingen als de latere
kwaliteitsafspraken. Cruciaal verschil met de latere kwaliteitsafspraken is echter
dat dit actieplan gelanceerd is door de Minister van OCW, doelstellingen van het kabinet
bevat en dat alleen de handtekening van de Minister eronder staat. Het actieplan is
wel afgestemd met de mbo-sector, maar is uiteindelijk topdown afkomstig van het kabinet,
die langs de route van het primaat van de politiek zijn recht doet gelden om besluiten
te nemen die anderen binden.
Voor de periode 2014–2018 werd voor het eerst een bestuursakkoord gesloten en het
kabinet heeft er voor gekozen om dit een vervolg te geven met een tweede bestuursakkoord
voor de periode 2018–2022. In deze bestuursakkoorden leggen de Minister van OCW en
de publiek bekostigde scholen in het middelbaar beroepsonderwijs, zoals vertegenwoordigd
in de MBO Raad, hun overeenstemming vast over de kwaliteitsafspraken voor het mbo.
Daarnaast zijn gezamenlijke ambities geformuleerd die als cruciaal worden gezien voor
de verdere ontwikkeling van het beroepsonderwijs verzorgd door mbo-scholen. Dit uiteraard
wel binnen de kaders die door de overheid worden gesteld.
Met het sluiten van het tweede bestuursakkoord en het maken van kwaliteitsafspraken
die aansluiten bij de doelen van de scholen wordt gekozen voor netwerksturing, een andere – meer gelijkwaardige – manier van sturing op het mbo. Door de akkoorden
wordt zichtbaar gemaakt dat het verhogen van de kwaliteit van het mbo een gezamenlijke
verantwoordelijkheid is. De mbo-sector werkt vanuit een zekere gelijkwaardigheid samen
met de overheid – en samen met regionale partners in het werkveld van het mbo – aan
wederzijdse doelstellingen. Het bestuursakkoord bevat dan ook een gedeelde en gemeenschappelijke
visie op de positie van het mbo en op wat nodig is om het onderwijs van hoge kwaliteit
te behouden en om dit verder te verbeteren.
Deze benadering spreekt mij erg aan omdat het centrale uitgangspunt is dat de kracht
van regionale en sectorale netwerken optimaal benut moet worden om de complexe uitdagingen
waar het mbo voor wordt gesteld goed uit voeren. Daarbij past ook dat individuele
mbo-scholen veel ruimte hebben gekregen om zelf te bepalen hoe zij hun kwaliteit kunnen
verbeteren. Iedere instelling kan daardoor concreet aan de slag met de eigen specifieke
regionale situatie. Er is een beperkt aantal verplichte landelijke speerpunten, daarnaast
mag de instelling twee-derde van het beschikbare budget inzetten voor zelf gekozen
prioriteiten. Voorwaarde daarbij is wel dat de gekozen koers breed draagvlak heeft
binnen de eigen organisatie én bij externe stakeholders in haar werkgebied.
Evaluatie van het instrument kwaliteitsafspraken mbo
Recent is het instrument van de kwaliteitsafspraken in het mbo onderzocht door MBO
in Bedrijf en de NSOB. In bijlage 1 van deze brief vat ik de belangrijkste uitkomsten
van deze evaluaties samen en benoem ik een aantal inzichten dat waardevol kan zijn
bij eventuele nieuwe kwaliteitsafspraken in de toekomst. Belangrijke conclusie van
de onderzoekers is, dat ondanks enkele kritische noten vanuit het veld, er bij de
mbo-scholen overwegend tevredenheid is over de invulling van de kwaliteitsafspraken,
en over de nieuwe verhoudingen tussen het Ministerie van OCW, de MBO-Raad en mbo-scholen.
Net als de mbo-scholen ben ik positief over de totstandkoming en uitvoering van het
bestuursakkoord en de kwaliteitsafspraken. Het mbo is zoals hierboven al gezegd het
hart van de samenleving en arbeidsmarkt. En deze nieuwe bestuurlijke verhoudingen
helpen de scholen om, met hun partners, het onderwijs verder te ontwikkelen, landelijk
en in de regio. De professionals in de scholen, bestuurders, docenten, instructeurs
weten echt het beste hoe de kwaliteit verder omhoog kan.
Uitvoering bestuursakkoord 2018–2022 ligt op koers
Het bestuursakkoord is opgebouwd rond een drietal inhoudelijke speerpunten, en kent
daarnaast een aantal maatregelen die gaan over de MBO Brigade en het groen onderwijs.
Daarnaast zijn in het bestuursakkoord afspraken gemaakt over de vormgeving van een
tweede tranche van kwaliteitsafspraken. In deze paragraaf beschrijf ik welke resultaten
halverwege de looptijd van het bestuursakkoord op de inhoudelijke speerpunten al zijn
geboekt, ook ga ik in op de uitdagingen die de sector daarbij tegenkomt.
Kwaliteitsafspraken in het mbo
Voor de periode 2015 – 2018 zijn voor het eerst kwaliteitsafspraken gemaakt met de
mbo-scholen. In het bestuursakkoord 2018–2022 is afgesproken dat er opnieuw kwaliteitsafspraken
worden gemaakt over aanvullende bekostiging voor het mbo, nu voor de periode 2019–2022.
In totaal is er een bedrag van ca. € 1,6 miljard beschikbaar voor deze jaren, verdeeld
in een investeringsbudget en een resultaatafhankelijk budget. Op basis hiervan hebben
alle mbo-scholen een kwaliteitsagenda opgesteld. Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd
dat de beoordelingscommissie Kwaliteitsafspraken mbo (ckmbo) mij heeft geadviseerd
de kwaliteitsagenda’s van alle scholen als kwalitatief voldoende te beoordelen.6 Dit advies heb ik overgenomen, zodat alle mbo-scholen investeringsbudget ontvangen
om hun kwaliteitsagenda’s uit te voeren.
Uw Kamer heeft eerder dit jaar het eerste sectorbeeld7 ontvangen dat door de ckmbo is opgesteld. Ik vind het positief om in dit sectorbeeld
bevestigd te zien dat er door de mbo-scholen hard en doelgericht wordt gewerkt aan
een betere kwaliteit van het onderwijs. De rapportage maakt ook duidelijk dat er grote
verschillen zijn in aanpak en invulling, maar ook in kwaliteit van de agenda’s. Dit
weerspiegelt de grote diversiteit in de sector en biedt tegelijkertijd ook kansen
om van elkaar te leren.
Medio 2021 vindt een tussentijdse beoordeling plaats van de uitvoering van de kwaliteitsagenda’s.
Als de voorgang als voldoende wordt beoordeeld, ontvangen de mbo-scholen het eerste
deel van het resultaatafhankelijke budget. Medio 2023 vindt de eindbeoordeling plaats.
De ckmbo zal op basis van beide beoordelingsmomenten opnieuw een sectorbeeld van het
mbo uitbrengen.
Grote impact van de corona-crisis
De corona-crisis heeft uiteraard grote impact op de uitvoering van de kwaliteitsafspraken.
Instellingen sloten hun deuren en alle aandacht en energie gingen naar het overschakelen
op online onderwijs. Met ingang van studiejaar 2020–2021 zijn de mbo-scholen weer
verder opengesteld voor onderwijsactiviteiten op locatie. Een groot deel van het onderwijs
vindt nog online plaats, omdat de 1,5 meter afstand moet worden aangehouden en de
pieken van het OV vermeden moeten worden. Hoewel de eerste coronaperiode achter ons
ligt, blijft de druk op de onderwijsinstellingen en de onderwijsteams groot. Zoals
ik u recent heb gemeld blijkt dat de werkdruk onder docenten in het mbo is toegenomen.
Docenten missen het contact met de studenten, vinden het lesgeven op afstand een schrale
invulling van hun functie en onder docenten neemt de vermoeidheid toe. Ook zijn er
breed gedeelde zorgen over de onderwijskwaliteit gezien de beperkingen die er zijn.8
Sommige doelstellingen zijn gezien de coronapandemie moeilijker te bereiken voor de
mbo-scholen, maar er zijn ook thema’s waar juist een versnelling plaatsvindt (bijvoorbeeld
online onderwijs). Het beoordelingskader van de kwaliteitsafspraken biedt de ckmbo
ruimte om de resultaten integraal te beoordelen, en daarbij rekening te houden met
onvoorziene (externe) omstandigheden. Dit betekent dat als kwaliteitsafspraken niet
vervuld kunnen worden als gevolg van het coronavirus, de resultaatafhankelijke bekostiging
toch kan worden uitgekeerd.
Inhoudelijke speerpunten uit het bestuursakkoord
In het bestuursakkoord wordt beschreven dat de mbo-sector een goede uitgangspositie
heeft, en worden drie inhoudelijke speerpunten genoemd die de sector verder helpen
om haar onderwijs te verbeteren. In deze paragraaf geef ik per speerpunt aan wat de
belangrijkste resultaten zijn en wat de uitdagingen zijn waar de mbo-scholen mee te
maken hebben.
1. Mbo-scholen innoveren hun onderwijs voortdurend en dragen op die manier bij aan
de innovatie van hun werkgebied of hun branches.
Ik ben er van overtuigd dat een belangrijke sleutel voor verdere kwaliteitsverbetering
van het mbo ligt in een versterking van de samenwerking met de regionale partners.
Om die reden heb ik van de mbo-scholen ook gevraagd om deze partners nauw te betrekken
bij het opstellen en de uitvoering van de kwaliteitsafspraken. Het mbo is van nature
goed in de regio geworteld, en uit de sectorrapportage van de ckmbo blijkt dat iedere
mbo-school een unieke kwaliteitsagenda heeft opgesteld waarin de eigenheid van de
regio en de eigen ontwikkelfase herkenbaar zijn. Die variëteit en eigenheid is een
kwaliteit van het mbo en een overduidelijk teken dat de scholen meebewegen met ontwikkelingen
in de eigen omgeving.9
Samen met de ckmbo constateer ik ook dat het mbo enerzijds goed oog heeft voor externe
ontwikkelingen in de regio, demografie of de arbeidsmarkt, maar dat de scholen er
anderzijds niet altijd in slagen om deze ontwikkelingen door te vertalen naar het
opleidingsportfolio van de school. Voor veel mbo-scholen is het niet eenvoudig om
tot een afstemming te komen in de regio. Zo kan er sprake zijn van een groot aantal
vo-scholen van waaruit leerlingen uitstromen naar het mbo, ouders en studenten bepalen
in hoge mate zelf welke opleidingen ze willen kiezen, de regio kan uit een groot aantal
kleine gemeenten bestaan, de organisatiegraad van regionale bedrijven kan erg laag
zijn of de sectoren waarop de school zich richt zijn versnipperd. Die situatie stelt
hoge eisen aan zowel het sectorale bedrijfsleven als aan het college van bestuur dat
samenhang moet aanbrengen in al de samenwerkingsrelaties. De ene mbo-school doet dit
beter dan de andere.
Arbeidsmarkt van de toekomst
De kwalificatiestructuur biedt mbo-scholen steeds meer mogelijkheden om hun beroepsopleidingen
beter aan te laten sluiten op de regionale arbeidsmarkt. Eén van de belangrijkste
stappen daarbij was de laatste herziening van de kwalificatiestructuur (2016), waarbij
onder andere keuzedelen in het mbo zijn geïntroduceerd. In december 2019 heb ik mijn
veranderaanpak keuzedelen aan uw Kamer gestuurd.10 Daarmee heb ik op basis van de eerste ervaringen met keuzedelen maatregelen in gang
gezet om de oorspronkelijke uitgangspunten van de keuzedelen nog beter tot hun recht
te laten komen. Zo heb ik besloten dat keuzedelen in de toekomst niet meer landelijk
gekoppeld worden aan een kwalificatie. Dit geeft scholen meer vrijheid om keuzedelen
af te stemmen op de ontwikkelingen in de regionale branches en de individuele behoefte
van de student.
Het aantal bbl-plaatsen is gestegen
Het aantal leerbanen voor studenten die in de praktijk willen leren (bbl) is in de
periode van het bestuursakkoord van 118.000 in 2018 naar 127.000 in 2020 gegaan. Door
een verhoging van het budget voor de subsidieregeling Praktijkleren met jaarlijks
€ 10,6 miljoen in de studiejaren 2020–2021 en 2021–2022 stimuleert het kabinet dat
werkgevers in sectoren die hard zijn getroffen door de coronapandemie, leerbanen in
stand houden.
Regionale verankering van het mbo blijft speerpunt
Mijn conclusie is daarom dat er met de huidige kwaliteitsagenda’s, met het regionaal
investeringsfonds (zie bijlage 2) en de aanpassingen van de kwalificatiestructuur
een goede impuls is gegeven aan de regionale verankering van het mbo. Tegelijkertijd
blijft dit ook in de komende jaren een belangrijk speerpunt voor het mbo. Daarbij
is duidelijk dat corona grote impact heeft op arbeidsmarktsectoren zoals toerisme
en zorg. Het is nog te vroeg om alle economische en maatschappelijke implicaties van
corona op de middellange termijn te overzien. Op de korte termijn uit dat zich onder
meer in stagetekorten in bepaalde sectoren. Ook is het arbeidsmarktperspectief voor
pas afgestudeerden verslechterd. Het is goed denkbaar dat de corona-crisis op de langere
termijn leidt tot nieuwe opleidingsbehoeften. Het is van belang dat het mbo over de
consequenties hiervan continue het gesprek voert met het werkveld.
2. Mbo-scholen bieden gelijke kansen aan alle jongeren om hun persoonlijk talent en
burgerschap te ontwikkelen, door te stromen naar een goede positie op de arbeidsmarkt
en naar vervolgopleidingen in het mbo en hbo.
In het bestuursakkoord is afgesproken om stevig te blijven investeren in de emancipatiefunctie
van het mbo. Het middelbaar beroepsonderwijs is de onderwijssector die voor jongeren
met uiteenlopende talenten het verschil kan maken, ook voor jongeren met een relatief
trage start in het onderwijs. Daarvoor is het van belang om uitval te voorkomen en
studenten voldoende kansen te geven om succesvol in het mbo in te stromen of door
te stromen naar een vervolgopleiding of beroep dat past bij hun ambities en talenten.
Overgangen in het beroepsonderwijs zijn versoepeld
Soepele overgangen in het beroepsonderwijs versterken de emancipatorische functie
van het beroepsonderwijs. Daarom wordt sinds 1 augustus 2020 met de wet doorlopende
leerroutes structurele ruimte geboden om het vmbo en mbo als één geheel aan te bieden,
vanaf de bovenbouw in het vmbo tot en met een startkwalificatie in het mbo (niveau
2, 3 of 4). Voor jongeren die meer uitdaging zoeken kan het onderwijs verdiept, verrijkt
of versneld worden. Jongeren die extra begeleiding nodig hebben kunnen in een geïntegreerde
leerroute naar niveau 2. In deze geïntegreerde leerroute wordt het vmbo-examen achterwege
gelaten, maar wordt de examenstof wel behandeld. Zo kan ononderbroken doorgeleerd
worden voor een startkwalificatie en wordt de overgang naar het mbo versoepeld. Daarbij
vind ik het positief dat er mede door initiatieven als Sterk Beroepsonderwijs en Sterk
Techniekonderwijs een toename zichtbaar is van initiatieven tot samenwerking tussen
het vo en het mbo.
Loopbaanoriëntatie en -begeleiding ontwikkelt zich positief
Goed inburgeringsonderwijs en een goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding (lob) van
studenten is belangrijk voor gelijke kansen en persoonsvorming. Het vereist bekwame
docenten en een sterk ondersteuningsaanbod. In het mbo wordt daarom ingezet op kennisdeling
en bevordering van professionalisering van docenten burgerschap. Dit gebeurt in samenwerking
met de MBO Raad, de Werkplaats Burgerschap en een brede vertegenwoordiging van het
onderwijsveld.
Sinds de zomer van 2017 ondersteunt het landelijk Expertisepunt LOB de mbo-scholen
(en vo-scholen) bij uitvoering van de ambitie-agenda lob om de loopbaanbegeleiding
in het mbo en in de overgang naar vervolgonderwijs en werk te verbeteren en te verankeren.
De tweede LOB monitor 2020 laat een positieve ontwikkeling zien. Scholen bieden veel
en verschillende activiteiten aan. Het mbo biedt daarbij vooral (individuele) studieloopbaanbegeleiding
aan. De aanbevelingen zijn gericht op curriculum, professionalisering, het opnemen
van lob in de kwaliteitscyclus en het betrekken van studenten. Ik informeer u begin
2021 nader over de vervolgstappen in het kader van LOB in onder andere het mbo.
Blijven investeren in burgerschap
De actualiteit van het afgelopen jaar rondom de vermoorde Franse leraar Paty, de dood
van George Floyd en het brede publieke debat rondom de vrijheid van meningsuiting,
discriminatie en tolerantie benadrukken het feit dat kwalitatief burgerschapsonderwijs
van groot belang is om de basiswaarden van de democratische rechtsstaat te beschermen.
Goed burgerschapsonderwijs is bevorderend voor de sociale cohesie en kan zorgen voor
meer wederzijds begrip onder studenten en kennis aangaande andere overtuigingen, culturen
en godsdiensten.
Het kabinet blijft streven naar een Nederland waarin iedereen gelijk wordt behandeld
en waar ieder mens een waardige behandeling krijgt. Mede in dit licht introduceer
ik in het wetsvoorstel voor de verruiming van het bestuurlijk instrumentarium, naar
analogie van de bepaling in het ho, ook voor het mbo de verplichting tot het bevorderen
van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Ik vind het van grote waarde dat
studenten leren over democratische waarden in een pluriforme samenleving en dat docenten
handvatten worden aangereikt in de vorm van een sterk ondersteuningsaanbod over hoe
om te gaan met het spanningsveld dat kan ontstaan rondom de genoemde thema’s.
De afgelopen jaren is tevens uitvoering gegeven aan de acties uit de burgerschapsagenda11 die volgend jaar geëvalueerd zal worden. Het kabinet heeft ook in 2020 extra middelen
beschikbaar heeft gesteld voor de erkenning en herkenning van basiswaarden in onze
samenleving zoals mensenrechten en diversiteit. Met deze middelen ondersteunt het
Kennispunt MBO Burgerschap docenten bij het burgerschapsonderwijs. Ook worden docenten
door de Werkplaats Burgerschap, die in 2020 met een aanvullende twee jaar is verlengd,
ondersteund met inzichten en handvatten uit praktijkgericht onderzoek naar goed burgerschapsonderwijs
in relatie tot kritisch denken.
De positie van studenten is versterkt
In 2020 is de Wet versterken positie mbo-studenten in werking getreden. Daardoor krijgen
bekostigde mbo-scholen vanaf komend jaar de verplichting om aan studenten tot 23 jaar
die geen diploma of startkwalificatie hebben een verklaring uit te reiken met bijvoorbeeld
de behaalde examenonderdelen en de overige resultaten die de student heeft behaald.
Naast de genoemde verklaring wordt een mbo-studentenfonds opgericht en introduceer
ik enkele maatregelen specifiek voor zwangere mbo-studenten. Ook versterk ik de (rechts)positie
van studenten, dit in het kader van de afschaffing van de onderwijsovereenkomst in
het mbo. Er komt een toegankelijke manier voor studenten om vanaf 1 augustus 2022
geschillen met de instelling op te kunnen lossen.
Meer aandacht voor de overstap van school naar de arbeidsmarkt
De aanpak ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten (vsv) is de afgelopen jaren
verbreed. Voorkomen van voortijdig schoolverlaten is en blijft een prioriteit van
het kabinet. Maar in aanvulling daarop is er meer aandacht gekomen voor de vraag hoe
jongeren (in een kwetsbare positie) functioneren op de arbeidsmarkt als ze het onderwijs
hebben verlaten. Deze bredere focus is terug te vinden in de inzet van de mbo-scholen
binnen de kwaliteitsafspraken. De scholen hebben samen met hun partners in de regio
ingezet op het voorkomen vsv, maar ook op het verbeteren van de overstap van onderwijs
naar werk.
In de studiejaren 2017–2018 en 2018–2019 laten de cijfers van het aantal nieuwe vsv’ers
een stijging zien. Als er breder wordt gekeken, dan wordt duidelijk dat in die jaren
een steeds groter deel van de vsv’ers weldegelijk werk heeft weten te vinden. De meest
recente, beschikbare cijfers laten echter het beeld zien van voor de Covid-19 uitbraak.
Het zal aankomend jaar spannend worden wat het effect gaat zijn op het aantal nieuwe
vsv’ers en het vinden van werk voor jongeren in een kwetsbare positie. De eerste signalen
uit het veld laten zien dat partners in de regio er alles aan doen om voor elke jongere
een goede plek te vinden: of in het onderwijs of op de arbeidsmarkt. Zeker in deze
coronacrisis, zien we dat scholen, gemeenten en andere betrokken partijen daar nog
een tandje bovenop doen. Dit komt de samenwerking in de regio zeker ten goede.
Stagediscriminatie wordt aangepakt
De afgelopen jaren heb ik me samen met onder meer SBB, de MBO Raad, VNO-NCW/MKB-NL,
JOB, het College voor de Rechten van de Mens en later ook Stichting School en Veiligheid
met verschillende maatregelen stevig ingezet om gelijke kansen bij stages te bevorderen.12 Soms zijn ongelijke kansen bij stages het gevolg van discriminatie. In november van
dit jaar is daarom de campagne KIESMIJ gestart, waarbij naast bovengenoemde partijen
ook FNV en CNV aangesloten zijn. De campagne heeft tot doel om bewustwording te creëren
over wat stagediscriminatie is en wat je als leerbedrijf, school of student er tegen
kan doen.
Wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor de komende jaren?
De effecten van de huidige crisis zullen voor een groot deel ook de agenda van de
toekomst bepalen. De kabinetsreactie van het IBO Jongeren met Afstand tot de Arbeidsmarkt13, de verbeteragenda voor Passend Onderwijs mbo14 en de hoofdlijnen van de aanpak Jeugdwerkloosheid die allen recent aan uw Kamer zijn
gestuurd, bepalen voor een groot deel de richting en invulling van de maatregelen
om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen. Maar er zal de komende jaren
nog veel concreet uitgewerkt moeten worden tussen de verschillende partners, zowel
landelijk als in de regio. Zo zal de samenwerking tussen het onderwijs en de gemeenten
in de aansluiting van onderwijs naar werk verder ontwikkeld worden.
Ook zullen de komende jaren via de verbeteragenda passend onderwijs mbo verdere stappen
gezet worden om zo passend mogelijk middelbaar beroepsonderwijs te realiseren. De
focus ligt daarbij op het verbeteren van de intake van aspirant-studenten en het vergroten
van de betrokkenheid van hun ouders, verhogen van de kwaliteit van ondersteuning door
onderwijsteams, de samenwerking tussen onderwijs, jeugdhulp en volwassenenzorg en
de begeleiding bij stages en eerste stappen op de arbeidsmarkt.
3. Het mbo-onderwijs voor volwassenen gaat qua omvang toenemen, gebruikmakend van
de publieke onderwijsinfrastructuur.
In de afgelopen jaren zijn er belangrijke stappen gezet om het mbo aantrekkelijker
te maken voor volwassen. Hieronder noem ik kort de belangrijkste mijlpalen. Een volledig
overzicht vindt u in de brief met de routekaart voor Leven Lang Ontwikkelen15 die ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer heb
gestuurd.
Het mbo-aanbod wordt flexibeler door certificaten en praktijkleren op maat
De mbo-scholen zijn aan de slag gegaan met de ontwikkeling van een flexibel aanbod
van beroepsopleidingen dat aansluit op de vraag en op de eerder opgedane kennis en
ervaring van werkenden en werkzoekenden. De mogelijkheid om certificaten te behalen
is een belangrijke manier om deze flexibiliteit vorm te geven. Onderwijsinstellingen
kunnen, in het niet-bekostigd onderwijs, onderdelen van een mbo-opleiding aanbieden
die een zelfstandige betekenis op de arbeidsmarkt hebben. Werkenden en werkzoekenden
die deze onderdelen met succes afronden ontvangen een formeel erkend mbo-certificaat.
Inmiddels zijn er 36 certificaten verbonden aan beroepsgerichte onderdelen van mbo-opleidingen
van niveau 2, 3 en 4 in de sectoren zorg en welzijn, horeca en techniek. Ook is aan
ruim 200 keuzedelen een mbo-certificaat verbonden en zijn keuzedelen beschikbaar voor
werkenden en werkzoekenden.
Voor werkenden en werkzoekenden voor wie het behalen van een mbo-diploma of -certificaat
vooralsnog niet haalbaar is, kan het volgen van een deel van een mbo-opleiding in
de praktijk van het leerbedrijf een goede opstap zijn naar een baan of een stimulans
vormen om verder te leren in het mbo. Daarom ben ik in 2018 samen met de SBB en het
Ministerie van SZW de pilot Praktijkleren met de praktijkverklaring gestart. Bij deze
pilot volgen werkenden en werkzoekenden in de derde leerweg een praktijkleerroute
op maat en wordt de opleiding in ieder geval afgerond met een praktijkverklaring (als
onderdeel van de mbo-verklaring). In een praktijkverklaring geeft een praktijkopleider
aan welke werkprocessen de student in het leerbedrijf heeft leren uitvoeren.
In totaal zijn nu in 23 regio’s samenwerkingsverbanden met onder meer mbo-instellingen,
gemeenten, UWV en een aantal leerbedrijven ervaringen opgedaan met de pilot praktijkleren
op maat. Na afronding van de pilot krijgen in 2021 alle mbo-instellingen de mogelijkheid
om praktijkleren op maat uit te voeren.
Introductie van subsidieregeling flexibilisering mbo
Om de publiek-private samenwerking bij het ontwikkelen van flexibele opleidingsprogramma’s
verder te stimuleren, heb ik diverse maatregelen genomen. Zo is in 2019 de subsidieregeling
flexibilisering mbo gelanceerd. Samenwerkingsverbanden van publieke en private mbo-scholen
kunnen gebruik maken van de subsidie om te werken aan een divers aanbod van opleidingen
dat beter aansluit bij de vraag van werkenden en werkzoekenden. Daarnaast is gewerkt
aan verbetering van de generieke infrastructuur voor leven lang ontwikkelen door vormgeving
van het STAP-budget en de ontwikkeling van een landelijk scholingsportaal met een
overzicht van scholings- en financieringsmogelijkheden.
Verder flexibiliseren van het mbo voor volwassenen blijft de grote uitdaging
In de afgelopen jaren zijn een aantal goede stappen gezet, maar de grote uitdaging
op dit thema is en blijft ook in de komende jaren een substantiële schaalvergroting
van het regionaal mbo-opleidingsaanbod voor de bij- en omscholing van volwassenen.
Met specifieke aandacht voor werkenden en werkzoekenden in een kwetsbare positie op
de arbeidsmarkt en voor werkenden en werkzoekenden met relevante leer- en werkervaring.
Belangrijke rol voor het mbo bij de corona-crisisaanpak
Het mbo gaat een belangrijke rol spelen in de aanvullende maatregelen die het kabinet
heeft genomen in het kader van het derde steunpakket om werkenden en werkzoekenden
snel te helpen aan nieuw perspectief. In totaal heeft het kabinet hier in het steun-
en herstelpakket € 1,4 miljard voor uitgetrokken. Groepen die het door de coronacrisis
moeilijk hebben op de arbeidsmarkt, worden in de arbeidsmarktregio’s geholpen met
onder meer de extra scholing die nodig is voor het vinden van ander, nieuw werk. Het
mbo is daarvoor onderdeel van de regionale mobiliteitsteams. Ik heb goede hoop dat
deze samenwerking van het mbo met landelijke, regionale en lokale overheden en werkgevers-
en werknemersorganisaties ook na de coronacrisis waardevol kan zijn en kan bijdragen
aan de doorbraak die zo nodig is op leven lang ontwikkelen.
De MBO Brigade
In het bestuursakkoord werd geconstateerd dat de wet -en regelgeving prikkels bevatte,
die in strijd zouden kunnen zijn met gewenste ontwikkelrichting van het mbo. Een MBO
Brigade, bestaande uit verschillende partijen uit het mbo, is opgericht met het doel
om de bestaande regelgeving op deze prikkels door te lichten, voorstellen te doen
voor aanpassing en goede voorlichting te geven over al bestaande ruimte in regels.
In maart 2019 is de MBO Brigade gestart als een gedeeld programma van het Ministerie
van OCW en de MBO raad. Sindsdien is de MBO Brigade hét loket waar professionals en
onderwijsteams uit het mbo terecht kunnen wanneer zij knelpunten in wet- en regelgeving
signaleren die goed en innovatief onderwijs in de weg zitten. Inmiddels heeft de MBO
Brigade ruim 130 vragen en casussen behandeld die zijn binnengekomen via hun website.
Daarnaast heeft de MBO Brigade negen openbare bijeenkomsten en een webinar georganiseerd
voor inspiratie, kennisdeling en het identificeren van knelpunten.
Rond het thema keuzedelen heeft dit tot een aantal beleidswijzigingen geleid. Dit
traject met een grote bijeenkomst in januari 2020, waar ROC RijnIJssel een innovatieve
casus presenteerde. Samen met de voorzitter van de MBO Raad heb ik een verrassingsbezoek
gebracht aan de bijeenkomst en kon ik zo uit eerste hand horen waar wet- en regelgeving
rondom keuzedelen zou knellen voor onderwijsteams. Een concrete maatregel die ik naar
aanleiding van deze bijeenkomst heb genomen is de verlaging van het aantal studiebelastingsuren
dat aan keuzedelen moet worden besteed bij niveau 4-opleidingen die langer dan 3 jaar
mogen duren. En dat het onderscheid tussen begeleide onderwijstijd en de term studiebelastingsuren
is verhelderd door het ministerie in samenwerking met het Kennispunt MBO. Momenteel
is de MBO Brigade bezig om ook knelpunten bij andere thema’s te vertalen naar wijziging
van wet- en regelgeving of verduidelijking van bestaande ruimte.
Reflectie en voortuitblik
Het instrument «MBO Brigade» was een nieuwe werkwijze voor zowel het Ministerie van
OCW als de MBO raad. Het directe contact met onderwijsteams is waardevol. Casussen
die worden ingediend geven veel informatie over hun ervaringen met wet- en regelgeving.
Dit zorgt voor snellere aanpassingen van knellende regels dan voorheen. Daarnaast
leidt het werk van de MBO Brigade tot een andere mindset bij onderwijsteams zodat
zij de bestaande ruimte in regels beter durven te benutten.
Tot slot zorgt het gezamenlijke eigenaarschap van het ministerie en de MBO Raad voor
een groter bereik, een grotere diversiteit aan beschikbare instrumenten en kanalen,
en een reflectieve dialoog. De ambitie van beide partijen is dan ook om deze positieve
lessen in de toekomst te benutten voor de inrichting en werkwijze van andere aanpakken.
Verkenningen naar bekostiging mbo
Recent heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de tussenrapportage van het onderzoek
naar de toereikendheid van het macrobudget. Dit in het licht van de kwaliteit, doelmatigheid
van de besteding en kosten(toerekening) in het mbo, hbo en wo.16 De eindrapportage zal als gevolg van de vertraging in februari 2021 aangeboden worden.
Ik zal uw Kamer in februari de eindrapportage en de kabinetsreactie daarop toe te
zenden. In deze kabinetsreactie zal ook de eerder toegezegde verkenning naar de toekomstbestendigheid
van de mbo-bekostiging worden meegenomen. Daarbij wordt ook samen met de sector gekeken
naar de bekostiging van studenten op niveau 2.
Vooruitblik
In de komende maanden is het voor het mbo alle hens aan dek om gevolgen van de Corona-crisis
zo goed als mogelijk op te vangen. Corona raakt het middelbaar beroepsonderwijs hard,
vooral wat betreft het welzijn en de werkdruk van medewerkers en studenten en de beschikbaarheid
van stages, leerbanen en de praktijklessen op locatie van de instelling. Ik zie geweldige
inspanningen van studenten, docenten en andere medewerkers om het onderwijs door te
laten gaan en om studieresultaten te blijven behalen. Dat lukt tot nu toe behoorlijk
goed en daar heb ik enorme waardering voor. Zoals ik u eerder heb toegezegd in mijn
brief van 24 november jl. blijf ik goed monitoren hoe het staat met thema’s als stages,
studievoortgang en welzijn en de werkdruk van medewerkers en studenten.
Door de coronacrisis heeft het gebruik van ICT in het onderwijs een vlucht genomen,
met name voor instructie en begeleiding. Ik heb veel waardering voor hoe docententeams
hier in korte tijd een grote omslag in hebben gemaakt en soms in een paar dagen helemaal
zijn omgeschakeld van fysiek naar digitaal onderwijs. Toch wordt de volledige potentie
van digitale hulpmiddelen nog lang niet overal benut. Mbo-scholen hebben veelal noodgedwongen
gewerkt met wat ze al in huis hadden om het bestaande onderwijs voort te zetten, terwijl
goed digitaal ondersteund hybride (praktijk-)onderwijs van docenten vraagt om een
andere didactische benadering, specifieke vaardigheden en andere tools. De crisis
heeft daarmee de noodzaak en meerwaarde van doordachte investering in onder meer ICT
en digitale leer- en hulpmiddelen herbevestigd.
Door diverse initiatieven uit de sector te ondersteunen, zoals het programma Doorpakken
op Digitalisering mbo en de academische werkplaats leren met ICT is een begin gemaakt
met het invullen van de randvoorwaarden voor doordachte digitalisering. Maar om de
potentie van digitalisering echt te benutten is een integrale aanpak noodzakelijk,
bestaande uit bijvoorbeeld goede lokale ondersteuning van docententeams, het verbeteren
van de digitale vaardigheden van onderwijspersoneel en studenten, en meer onderzoek
en innovatie waar het gaat om digitale leermiddelen.
Daarbij vind ik het tevens belangrijk dat er bescherming is van de publieke waarden.
Deze integrale aanpak is nodig om een volgende stap te kunnen zetten in digitalisering
binnen het mbo en hiermee breed bij te kunnen dragen aan de drievoudige kwalificatie
in het mbo. Ik deel daarmee de mening van de MBO-Raad dat dit een van de grote uitdagingen
is voor het mbo in de komende jaren.
Tot slot
De bewonderingswaardige flexibiliteit en het lef dat de mbo-scholen hebben laten zien
bij het opzetten van onderwijs op afstand geven mij het vertrouwen dat het mbo de
uitdagingen die in deze brief worden geschetst aan kan. Daarbij kan worden voortgebouwd
op de constructieve samenwerking tussen het kabinet en de mbo-sector zoals die in
de afgelopen jaren vanuit het bestuursakkoord is vormgeven. Een aanpak die uitgaat
van een gelijkwaardige samenwerking, waar veel ruimte wordt gegeven aan instellingen
om samen met de regionale partners in te spelen op de regionale opgaven.
Het mbo kent een grote regionale diversiteit en regionale onderwijsbehoeftes kunnen
verschillen. Zowel MBO in Bedrijf als de NSOB wijzen er in de eerder genoemde evaluaties
op dat een exclusieve verticale sturing vanuit het Rijk niet meer past bij de ontwikkeling
die het mbo doormaakt. Ik onderschrijf daarom het advies om verder te werken aan bestuurlijke
verhoudingen waarbij de betrokkenheid van lokale en regionale maatschappelijke partners
van scholen wordt vergroot, juist ook bij de kwaliteitsafspraken met het mbo.
Met de kwaliteitsafspraken is die betrokkenheid al versterkt. In verschillende regio’s
en sectoren zien we mbo-scholen functioneren in ecosystemen, waarin partijen elkaar
opzoeken en er instituties ontstaan om de regionale samenwerking vorm te geven. Regionale
kwaliteitsafspraken met het daaraan gekoppeld budget kunnen een belangrijke impuls
geven aan deze samenwerking. Ik wil de ckmbo bedanken voor zijn bijdrage aan dit proces.
De commissie was verantwoordelijk voor de beoordeling van kwaliteitsagenda’s en heeft
mij geadviseerd over toekenning van het beschikbare budget. De adviezen van de commissie
en continue dialoog daarover met de mbo-scholen zijn een waardevolle stimulans gebleken
voor de mbo-sector en de betrokken partners.
Ik vind het van belang om door te gaan op de ingeslagen koers en te blijven werken
aan een nauwe verwevenheid van het mbo met de regio. Dat zeg ik ook vanuit de overtuiging
dat de student hier uiteindelijk de vruchten van plukt. Goede regionale samenwerking
is een belangrijke sleutel om het onderwijsaanbod te verbeteren en de student optimaal
voor te bereiden op de veranderende arbeidsmarkt en maatschappij.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
BIJLAGE 1
Evaluatie Kwaliteitsafspraken 2015–2018
Voor de periode 2015 – 2018 zijn met de mbo-scholen kwaliteitsafspraken gemaakt. Een
budget van circa € 400 miljoen per jaar was beschikbaar voor de uitvoering van deze
afspraken. Dit budget is vooral ingezet voor zes thema’s: beroepspraktijkvorming,
studiewaarde, taal en rekenen, voortijdig schoolverlaten, professionalisering en excellentie.
Ongeveer de helft van het budget ontvingen de scholen als investeringsbudget voor
de uitvoering van een kwaliteitsplan en een excellentieplan. De andere helft van het
budget was resultaatafhankelijk. De voorgang van de plannen en de resultaten zijn
jaarlijks beoordeeld door een onafhankelijk expertteam, geformeerd door de programmamanager
MBO in Bedrijf.
Resultaten: kwaliteitsimpuls en kwaliteitsbesef
De introductie van het arrangement kwaliteitsafspraken heeft bijgedragen aan een duidelijke
kwaliteitssprong in het mbo. Niet alleen vanwege de resultaten op de diverse thema’s,
maar ook vanwege de spin-off die het arrangement heeft opgeleverd. Denk aan de groei
van kwaliteitsbesef, strategisch vermogen en de innovatie- en implementatiecapaciteit
van de scholen. Dat is de belangrijkste conclusie van de twee rapportages die uw Kamer
met deze brief ontvangt over de kwaliteitsafspraken.
MBO in Bedrijf concludeert dat het kwaliteitsbewustzijn binnen de mbo-scholen de laatste
jaren sterk is gegroeid en in veel scholen inmiddels diep geworteld is. Het is voortdurend
onderwerp van gesprek en, zeer positief: scholen zijn in toenemende mate zelfkritisch.
Voor nagenoeg alle scholen geldt inmiddels dat «de basis op orde is». Scholen hebben
inzicht in de kwaliteit van hun opleidingen en teams. Het arrangement kwaliteitsafspraken
blijkt ook een bruikbaar intern besturingsinstrument. Bestuur, management en teams
moeten immers met elkaar het gesprek voeren over de sterke en kwetsbare eigenschappen
van de opleidingen.
De onderzoekers van de NSOB onderschrijven de conclusie van MBO in Bedrijf, en concluderen
verder dat ondanks enkele kritische noten de mbo-scholen overwegend tevreden zijn
over de regeling kwaliteitsafspraken.
Beleidsreactie
De gestegen kwaliteit van het mbo en het toegenomen kwaliteitsbewustzijn binnen de
mbo-sector zijn goed nieuws. Dit wordt ook bevestigd door het JOB en de Onderwijsinspectie.
De kwaliteitsafspraken bieden de mbo-scholen – binnen gezamenlijke bepaalde kaders
– veel ruimte om eigen keuzes maken. Ik vind het zeer positief dat de scholen deze
beleidsruimte goed benutten en doelstellingen kiezen die aansluiten op de eigen specifieke
(regionale) context.
In 2019 is een tweede tranche kwaliteitsafspraken gestart, die loopt tot en met 2022.
Hierin zijn al veel van de inzichten die zijn opgedaan na de eerste tranche kwaliteitsafspraken
verwerkt. Zo is er meer focus gekomen door het aantal verplichte thema’s te beperken
en hebben de mbo-scholen meer zekerheid doordat het resultaatafhankelijke deel van
het budget is verkleind. Ook wordt niet meer gewerkt met de indicator «studiewaarde»,
die in praktijk niet goed bleek te functioneren.
Toch bevatten beide evaluaties een aantal aandachtspunten dat bij de uitwerking van
eventuele kwaliteitsafspraken na 2022 van waarde kan zijn. Ik noem er twee in het
bijzonder:
– Resultaatafhankelijke bekostiging en toetsing: het werken met een resultaatafhankelijke bekostiging is een belangrijk element van
de kwaliteitsafspraken. Mbo-scholen worden gestimuleerd om concrete doelen te stellen
en kunnen worden beloond bij goede prestaties. De vormgeving van het resultaatafhankelijke
deel van de bekostiging luistert echter nauw. Geadviseerd wordt om bij toekomstige
kwaliteitsafspraken te werken met een kwalitatieve toetsing van geboekte resultaten.
Het beoordelen van prestaties moet geen afvinken worden. Ook is het ongewenst dat
er te voorzichtig wordt begroot en er risico is dat een behaalde «bonus» niet meer
tijdig en effectieve manier kan worden uitgeven.
– Positie van de regio: het mbo kent een grote regionale diversiteit en regionale onderwijsbehoeftes kunnen
verschillen. Zowel MBO in Bedrijf als de NSBO wijzen erop dat een exclusieve verticale
sturing vanuit het Rijk niet meer past bij de ontwikkeling die het mbo doormaakt.
Advies is daarom om nog verder te werken aan bestuurlijke verhoudingen waarbij de
betrokkenheid van lokale en regionale maatschappelijke partners van scholen wordt
vergroot, juist ook bij de kwaliteitsafspraken met het mbo. Met de tweede tranche
kwaliteitsafspraken is die betrokkenheid al versterkt. In verschillende regio’s en
sectoren zien we mbo-scholen functioneren in ecosystemen, waarin partijen elkaar opzoeken
en er instituties ontstaan om de regionale samenwerking vorm te geven. Regionale kwaliteitsafspraken
met het daaraan gekoppeld budget kunnen een belangrijke impuls geven aan deze samenwerking.
Ik vind het daarom van belang om door te gaan op de ingeslagen koers en te blijven
werken aan een nauwe verwevenheid van het mbo met de regio.
BIJLAGE 2
Evaluatie Regionaal Investeringsfonds mbo 2014–2018
Het Regionaal Investeringsfonds mbo stimuleert de samenwerking tussen scholen, de
publieke sector en het bedrijfsleven. Publiek-private samenwerkingsverbanden (pps’en)
met een mbo-school als penvoerder, kunnen RIF-subsidie aanvragen voor projecten die
de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren. De subsidie vanuit het
RIF bedraagt maximaal een derde van de projectkosten, de samenwerkingspartners voorzien
in aanvullende cofinanciering.
In de periode van 2014 tot 2018 hebben 120 projecten subsidie ontvangen voor in totaal
€ 107,6 miljoen. De deelnemende partners hebben een in totaal € 226,7 miljoen bijgedragen.
In de loop van de tijd is het aantal aanvragen per jaar afgenomen, maar groeiden de
pps’en zowel in aantal partners als in financiële omvang. Hierbij valt op dat lokale
overheden en hbo-instellingen veel deelnemen aan de projecten, het MKB is juist weinig
betrokken.
De sectoren techniek, zorg en welzijn en bouw waren het meest vertegenwoordigd in
de toegekende aanvragen. Vrijwel alle mbo-scholen deden ten minste één aanvraag, met
ook een redelijk evenwichtige regionale spreiding. Bijna elk project was gericht op
(onder meer) niveau 4-studenten, terwijl slechts bij slechts 17% entree-studenten
tot de doelgroep behoorden17. De meest voorkomende activiteiten binnen RIF-projecten zijn curriculumontwikkeling,
ontwikkeling van een contextrijke leeromgeving en professionalisering van docenten
en praktijkbegeleiders.
Resultaten: verbetering aansluiting op de arbeidsmarkt
Uit de evaluatie komt een positief beeld van het RIF naar voren. Zowel kwantitatieve
als kwalitatieve resultaten duiden op een verbeterde aansluiting van onderwijs op
de arbeidsmarkt dankzij het RIF. Afgestudeerde mbo’ers die tijdens hun studie hebben
deelgenomen aan een afgerond RIF-project vonden vaker werk op niveau18.
Van alle bevraagde partners die deelnamen aan een inmiddels afgerond project, vindt
86% dat de aansluiting tussen het bedrijfsleven en de betrokken opleidingen is verbeterd.
Ook is ruim 70% van mening dat het RIF de kwaliteit van afgestudeerde studenten heeft
verhoogd en de overgang naar de arbeidsmarkt heeft verbeterd. Van alle partners buiten
het mbo meent 68% dat studenten die hebben deelgenomen aan een RIF-project beter zijn
voorbereid op de beroepspraktijk. Deze cijfers onderstrepen de meerwaarde van RIF-projecten
voor student én werkgever. Voor studenten manifesteert die meerwaarde zich vooral
in de contextrijke leeromgeving met interessante stageplekken en «echte» praktijkvraagstukken.
Bedrijven die deelnemen aan een RIF-project ervaren het als positief dat zij de realiteit
van de werkvloer beter kunnen overbrengen aan opleidingen. Ook hebben zij dankzij
het RIF een beter beeld bij wat van een student verwacht kan worden.
Zoals in de tussenevaluatie van de regeling al bleek19, is het RIF een katalysator van samenwerking in de regio. Bestaande plannen worden
versneld en vergroot. De wens tot samenwerking is vaak aanwezig, de middelen uit het
RIF maken regionale samenwerking daadwerkelijk mogelijk. Slechts 2% van partijen die
aan een RIF-project deelnamen denkt dat hun project op dezelfde wijze zou hebben plaatsgevonden
zonder subsidie uit het investeringsfonds.
De onderzoekers wijzen ook op een aantal verbeterpunten. De keerzijde van de centrale
positie van mbo-scholen als penvoerder is moeizame betrokkenheid van bedrijven. In
sommige gevallen blijkt de toezegging van in-kind cofinanciering (bijvoorbeeld loonkosten
van hybride docenten) te vrijblijvend. Aanvankelijk enthousiaste bedrijven leveren
niet altijd het afgesproken aantal uren tijdens de uitvoering van het project, mogelijk
werd niet overzien wat de exacte verwachtingen zijn. In-cash bijdragen van bedrijven
worden daarentegen als succesfactor benoemd en zijn een duidelijke bevestiging van
commitment.
Beleidsreactie
Met mijn brief van 28 juni 2018 heb ik uw Kamer al geïnformeerd over verlenging van
het RIF op basis van de positieve uitkomsten van de tussenevaluatie. Bij het verlengen
van de regeling heb ik een aantal wijzigingen doorgevoerd. Zo is er in het huidige
Regionaal investeringsfonds mbo 2019–2022 een lichter en ontwikkelingsgerichter verantwoordingsregime
opgenomen. De jaarlijkse voortgangsrapportage is vervangen door één verantwoordingsmoment
halverwege de looptijd van een project, waarbij reflectie en bijsturing centraal staan.
Ook is in het huidige beoordelingskader voor subsidieaanvragen het criterium duurzaamheid
aangescherpt.
De eindevaluatie bevat een aantal aandachtspunten dat mijns inziens interessant is
om nader te bekijken:
– Ruimte voor innovatie: de suggestie om met een aanjaagsubsidie innovatieve, kleine projecten de ruimte te
geven om verkennende activiteiten rondom bijvoorbeeld nieuwe beroepen uit te voeren.
Hoewel dit vrij ver van de huidige regeling af staat, die immers is gericht op het
verzorgen van opleidingen, erken ik het belang van ruimte voor een verdergaande vorm
van regionale innovatie van onderwijs.
– Betrokkenheid van bedrijven: die is kwetsbaar en kan minder vrijblijvend worden als bedrijven een grotere rol
krijgen bij het indienen van de aanvraag en als hun financieringsverplichtingen minder
vrijblijvend worden. De betrokkenheid van het, nu nog ondervertegenwoordigde, MKB
verdient daarbij extra aandacht.
Aandacht voor samenwerking: er wordt aanbevolen om vanuit het ministerie een sturende rol te nemen in het stimuleren
van samenwerking tussen mbo-scholen in de regio. Het is interessant om, los van de
letter van de regeling, te verkennen hoe hier nog meer op ingezet kan worden. Evenzo
vind ik het een interessante gedachte om te kijken naar mogelijkheden voor samenwerking
tussen mbo en hbo vanuit regionale maatschappelijke opgaven.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap