Brief regering : Internationale rechtsorde in het digitale domein
33 694 Internationale Veiligheidsstrategie
26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Nr. 60 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 november 2020
Op 5 juli 2019 heb ik u een brief gestuurd over de internationale rechtsorde in het
digitale domein (Kamerstukken 33 694 en 26 643, nr. 47). Die brief gaf aanleiding tot het aanvaarden door uw Kamer van de gewijzigde motie
van de leden Verhoeven en Koopmans (Kamerstuk 33 694, nr. 56) om te komen tot verdere internationale coördinatie van politieke attributie van
cyberaanvallen, inclusief initiatieven gericht op internationale capaciteitsopbouw,
die bijdragen aan benodigde expertise voor technische attributie. Doel van deze brief
is om, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie
en Veiligheid, Defensie, alsmede de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
uw Kamer te informeren over de uitvoering van deze motie en de bereikte resultaten.
Deze resultaten zijn bepaald geen eindpunt. Door de snelheid van technologische, geopolitieke
en maatschappelijke ontwikkelingen is het noodzakelijk constant te blijven investeren
en initiatieven te nemen. Door zijn actieve rol bevindt Nederland zich in de voorhoede
van internationale discussies op cyberbeleid, een positie die recht doet aan belang
dat Nederland hecht aan dit domein. De noodzaak vervolgstappen te nemen om in te spelen
op nieuwe ontwikkelingen komt aan het einde van deze brief aan de orde.
De context waarin de internationale rechtsorde in het digitale domein bestaat, is
sindsdien substantieel veranderd. Als gevolg van de COVID-19-pandemie is de wereld
afhankelijker dan ooit van digitale processen. Waar mogelijk heeft het openbare leven
zich verplaatst naar het digitale domein. Datzelfde nemen we ook waar in de internationale
verhoudingen, nu steeds meer diplomatieke contacten virtueel plaatsvinden. De drukte
in cyberspace neemt toe, en daarmee de kwetsbaarheden van samenlevingen en individuen
die zich daar bewegen. De beschikbaarheid, integriteit en de vertrouwelijkheid van
digitale processen is niet vanzelfsprekend. En daarmee neemt de noodzaak om de internationale
rechtsorde in het digitale domein – waaronder waarborging van de mensenrechten – te
versterken toe. Deze context maakt dat de Nederlandse beleidsinzet aan actualiteitswaarde
heeft gewonnen.
De eerdergenoemde brief noemde twee sporen waarlangs de beleidsinzet loopt: het bestendigen
van de internationale rechtsorde in het digitale domein, en het formuleren van diplomatieke
en politieke respons op inbreuken. Als derde spoor zou ik – in de lijn van de motie
Verhoeven en Koopmans – de capaciteitsopbouw willen toevoegen. Deze sporen zijn op
hun beurt weer een uitwerking van de Nederlandse Cybersecurity Agenda (Kamerstuk 26 643, nr. 536)1 en maken deel uit van de brede inspanning van het kabinet om de cyberweerbaarheid
en -slagkracht van Nederland te verhogen.
Het vertrekpunt van internationale coördinatie, en daarmee het eerste spoor van beleidsinzet,
is de vraag naar de volkenrechtelijke verplichtingen en aansprakelijkheden van staten
in het internationale verkeer, waaronder ook het digitale domein begrepen is. Internationaal
recht vormt, tezamen met aanvullende gedragsnormen en vertrouwenwekkende maatregelen,
het normatief kader in cyberspace. Om dit normatieve kader te bestendigen en de kosten
van normoverschrijdend gedrag in het digitale domein te verhogen, is adequate respons
noodzakelijk.
In dergelijke gevallen is het tweede spoor van beleidsinzet van belang, namelijk het
formuleren en inzetten van diplomatiek-politieke maatregelen. Nederland en de EU beschikken
over meerdere diplomatieke instrumenten in hun resp. cyber diplomacy toolboxes, die naar gelang de ernst van de situatie in te zetten zijn. De keus om over te gaan
tot een bepaalde vorm van respons vergt integrale afweging en besluitvorming, in samenspraak
met de betrokken departementen.
Het aanbod van capaciteitsopbouw als derde spoor is noodzakelijk om andere landen
te helpen nationale structuren op te zetten die bijdragen aan de ontwikkeling van
hun nationale cybersecuritystelsels, om ze te betrekken bij de internationale discussie
over het bevorderen van cybersecurity binnen internationaal rechtelijke kaders en
om ze te ondersteunen om in lijn daarmee hun eigen responskaders te ontwikkelen.
Op al deze sporen is in het afgelopen jaar vooruitgang geboekt, mede als gevolg van
de manier waarop Nederland internationaal heeft gehandeld. Door middel van initiatieven
als het cybersanctieregime in de EU, normatieve bescherming van de publieke kern van
het internet en de versterking van het Global Forum on Cyber Expertise heeft Nederland
heeft Nederland de internationale cyberagenda mede vorm gegeven.
1. Bestendigen van de internationale rechtsorde in het cyberdomein door internationaal
overleg
Nederland en gelijkgezinde landen bepleiten universele erkenning van de toepasselijkheid
van het internationaal recht in het digitale domein, waaronder het Handvest van de
Verenigde Naties, het internationaal oorlogsrecht, mensenrechten en het staatsaansprakelijkheidsrecht.
Daarnaast zet Nederland zich in voor de ontwikkeling van en steun voor vrijwillige,
niet-bindende gedragsnormen in het cyberdomein.
De internationale discussies hierover spelen zich allereerst af in verschillende werkgroepen
binnen de Verenigde Naties: onder de Eerste Commissie van de Algemene Vergadering
van de VN (AVVN) functioneren de United Nations Group of Governmental Experts (UNGGE) en de Open Ended Working Group (OEWG), parallelle processen die in het leven geroepen zijn op initiatief van de
VS resp. Rusland. De vooruitzichten op een harmonieuze afronding van beide processen
zijn ongewis, als gevolg van toenemende geopolitieke spanningen tussen de VS, Rusland
en ook China.
Nederland draagt in beide werkgroepen uit dat het internationaal recht landen in staat
stelt zich te verweren tegen cyberdreigingen. Daarom stelt Nederland zich te weer
tegen de pogingen van Rusland, China en andere landen om toepassing van bestaand internationaal
recht in cyberspace slechts in beperkte mate te erkennen. Door in te zetten op tijdrovende
onderhandelingen over een nieuw verdrag, vergroten zij het risico op afkalving van
rechtsbescherming. Bovendien wil Nederland betere handvatten om implementatie te bevorderen
van de aanvullende gedragsnormen, die de UNGGE in 2015 heeft opgesteld en die de AVVN
heeft verwelkomd. Niet in de laatste plaats vraagt Nederland aandacht voor dreigingen
gericht tegen de publieke kern van het internet2, dreigingen tegen het ongestoord en veilig verloop van verkiezingen, en dreigingen
tegen vitale infrastructuur.
Voor de Nederlandse ideeën is steeds meer draagvlak, ook omdat zij geënt zijn op werk
van de, onder meer door Nederland gesteunde, Global Commission on the Stability of Cyberspace (GCSC), een groep wereldwijd erkende deskundigen uit overheids-, politieke, private
en civil society kring. De positieve weerklank is niet alleen te vinden onder gelijkgestemde landen:
in toenemende mate is hij ook te horen onder de leden van de G-77, de grootste groepering
van staten in de VN. Het is voor het verdere draagvlak in de VN van groot belang om
deze groep duurzaam te engageren.
Parallel aan de twee processen in de Eerste Commissie is in de Derde Commissie van
de AVVN op initiatief van Rusland in 2019 een onderhandelingsproces over een nieuw
cybercrime verdrag gestart. De ontwerp-verdragsteksten die Rusland daar heeft ingebracht, gaan
uit van een autocratische visie op het internet, waarin burgerlijke vrijheden niet
vooropstaan. Daarnaast bestaat het risico dat een nieuw verdrag het begrip cybercrime
zo breed interpreteert, dat het autoritaire regimes handvatten biedt om hun onwelgevallige
elementen in cyberspace doelgerichter internationaal op te sporen en vervolgen. Nederland en andere gelijkgezinden
geven prioriteit aan het universaliseren van het Cybercrime-verdrag van de Raad van Europa (het Verdrag van Boedapest van 2001, dat Nederland
in 2010 heeft geratificeerd), dat inmiddels ook door diverse landen buiten Europa
is geratificeerd. Het Verdrag van Boedapest biedt sterkere mensenrechtelijke waarborgen
bij de bestrijding van cybercrime dan de Russische voorstellen.
Daarbij is Rusland bovendien aan het voorsorteren op de uitkomsten van een ander intergouvernementeel
proces, dat onder auspiciën van het United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) staat: in de eerste helft van 2021 zullen in dat raamwerk nl. conclusies
en aanbevelingen komen van een open-ended intergovernmental expert group, in 2011 ingesteld om een samenhangende studie te doen naar cybercrime en de respons
daarop van lidstaten, de internationale gemeenschap en de private sector. Uit de inventariserende
sessies van de afgelopen jaren is af te leiden dat deze werkgroep zeer verdeeld is
over de noodzaak van een nieuw internationaal verdrag en de nadruk legt op de noodzaak
om aan capaciteitsopbouw en overdracht van kennis en expertise te werken. Nederland
en gelijkgezinde landen steunen deze lijn.
De waarborging van mensenrechten in het digitale domein vindt plaats in alle van de
hierboven genoemde processen, maar krijgt bovendien vorm via de Nederlandse inbreng
in de Mensenrechtenraad (MRR). Zo heeft Nederland bij de aanvang van zijn MRR-lidmaatschap
in de periode 2020–2022 met Estland en Ghana een bijeenkomst georganiseerd over de
versterking van de mensenrechtenbenadering in cybersecurity, in nauwe samenwerking
met de Freedom Online Coalition.
Naast deze discussies vindt ook internationaal overleg plaats over de technische normen
en standaarden waaronder het internet functioneert. In organisaties als de International Telecommunications Union (ITU) en de United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD) proberen meerdere landen, China voorop, internationale internetstandaarden
tot norm te verheffen die het bestaande publiek-private model, de zgn. multi-stakeholder governance van het internet, ondergraven. Aldus dreigt een versplintering van het internet, met
bijkomende negatieve gevolgen voor de openheid, vrijheid en veiligheid van het internet.
Om deze tendens tegen te gaan werkt Nederland aan versterking van de coördinatie en
samenwerking met gelijkgezinde landen.
2. Versterken van gezamenlijk optreden door assertieve diplomatieke respons
Het bovenstaande maakt duidelijk dat Nederland veel baat heeft bij de bouw van coalities
van landen die een gedeelde cybervisie hebben en bereid zijn deze gezamenlijk te verdedigen.
Nederland heeft daarom op 23 september 2019 met de VS en Australië het Joint Statement on Advancing Responsible Behaviour in Cyberspace in de AVVN gelanceerd. Binnen de EU is Nederland een drijvende kracht achter de EU Cyber Diplomacy Toolbox en de aanname van het EU-cybersanctieregime in mei 2019. En in februari 2019 nam de
NAVO een «gids» (NATO Guide) voor inzet aan, om beter te reageren op het volledige spectrum aan kwaadwillende
cyberactiviteiten.
Door het vormen van dit soort coalities staat Nederland sterker wanneer er aanleiding
is om te reageren op cyberaanvallen van buitenlandse actoren. Dat was bijv. het geval
bij de verstoorde cyberoperatie van Rusland tegen de OPCW in Den Haag in 2018 en de
Russische cyberagressie tegen Georgië in 2019. In beide gevallen gaf de internationale gemeenschap
een stevig signaal af tegen de cyberactiviteiten van Rusland door Rusland publiekelijk
aan te wijzen als verantwoordelijke. Belangrijke vervolgstap in de ontwikkeling van
een krachtige EU-bijdrage aan assertiever cyberbeleid waren de cybersancties van de
EU tegen vier Russische GROe-officieren verantwoordelijk voor de OPCW-hack, een onderdeel van de GROe als organisatie achter o.a. de NotPetya-aanval in 2017, twee Chinese staatsonderdanen en een Chinese entiteit verantwoordelijk
voor economische spionage, en een Noord-Koreaanse entiteit verantwoordelijk voor o.a.
de WannaCry-aanval in hetzelfde jaar. Op 22 oktober volgden sancties tegen twee GROe-officieren
en een GROe-entiteit die betrokken waren bij de cyberaanval op de Bondsdag in 2015.
Een krachtig antwoord op cyberaanvallen vergt zowel binnen als buiten de EU en de
NAVO een grote inspanning van Nederland, met een brede groep van gelijkgestemden of
op bilateraal niveau, zoals met Australië. Dit begint in Nederland zelf met nauwe
samenwerking van betrokken departementen en diensten. In 2018 is het diplomatiek responskader
voor cyberincidenten opgesteld onder coördinatie van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken. Dit biedt een platform voor de betrokken ministeries en diensten om een antwoord
te formuleren op cyberincidenten en op de toenemende geopolitieke spanning in cyberspace,
waar nodig.
De recente voorbeelden van internationale coördinatie van publieke toerekening en
de listings van individuen en entiteiten in het kader van het EU-sanctieregime maken duidelijk
dat samenwerking loont. Langs de lijnen van deze voorbeelden zal de komende tijd verder
worden gewerkt. Het doel is steeds het ontmoedigen van cyberaanvallen en het doen
veranderen van ongewenst gedrag, waarbij sancties en ander gemeenschappelijk proactief
diplomatiek optreden een middel zijn. Een belangrijk onderdeel van dit diplomatieke
optreden is de dialoog, ook met landen die een offensief cyberprogramma tegen Nederland
uitvoeren, zoals Rusland en China. In die dialoog moet ook worden gezocht naar mogelijkheden
om samen te werken op gebieden van gedeeld belang (zoals bestrijding van cybercrime). Daarnaast gebruikt Nederland deze dialoog om – achter gesloten deuren – duidelijk
te maken dat het bepaalde vormen van cybergedrag afkeurt. Het sanctie-instrument werkt
dan als een onontbeerlijke stok achter de deur om onverantwoord gedrag te ontmoedigen.
3. Vormen van coalities door versterkte capaciteitsopbouw
De Nederlandse diplomatieke inzet heeft tot doel brede consensus te bereiken en richt
zich nadrukkelijk op landen die traditioneel een minder uitgesproken profiel kunnen
of willen aannemen in het internationale debat over cyber. Deze handreiking krijgt
niet alleen vorm via demarches en andere vormen van diplomatiek contact. Nederland
ondersteunt bovendien activiteiten die bijdragen aan de capaciteitsopbouw in derde
landen, niet in de laatste plaats in landen die we in VN-verband nodig hebben (G-77
landen) voor een brede coalitie ter bevordering van verantwoordelijk gedrag in het
cyberdomein. Dit gebeurt onder meer via:
a) het Global Forum on Cyber Expertise (GFCE), met secretariaat in Den Haag, dat met
name midden- en lage inkomenslanden actief steunt met opbouw van hun cyberweerbaarheid
en de bestrijding van cybercrime. Het GFCE is per 1 januari 2020 op afstand geplaatst
van de Nederlandse overheid en voorzien van eigen rechtspersoonlijkheid (stichting
GFCE).
b) Het Nederlandse trainingsprogramma ter ondersteuning van de opbouw van juridische
capaciteit aangaande cyber en internationaal recht in Latijns-Amerika, Azië en Europa,
via regionale partners zoals de OAS, de OVSE, Singapore en Australië).
c) In Zuidelijk Afrika, Zuidoost-Azië en het Midden-Oosten organiseren cyberdiplomaten
op Nederlandse ambassades rondetafelconferenties onder de noemer Promoting the International Dimensions in National Cybersecurity Strategies. Die conferenties helpen bij het uitdragen van de aanbevelingen van andere initiatieven
die Nederland ondersteunt, o.a. via de GCSC, RightsCon, GFCE en de Freedom Online Coalition.
d) Nederland ondersteunt initiatieven om het maatschappelijk middenveld in deze landen
meer te betrekken bij het vrij, toegankelijk en veilig houden van het internet. Zo
worden NGOs en mensenrechtenverdedigers in staat gesteld om hun eigen digitale werkomgeving
veilig te houden. Nederland steunt hen bijv. ook met trainingen om internetvrijheid
en restricties (ongeoorloofd gebruik van surveillance software, internet shutdowns) in kaart te brengen; de resultaten kunnen zij presenteren bij de VN in Genève en
New York, om zo een bijdrage te leveren aan de hierboven genoemde discussies. Bovendien
maakt Nederland zich binnen de VN hard voor deelname van het maatschappelijk middenveld
aan het internationale debat, waar mogelijk.
4. Anticiperen op nieuwe uitdagingen
Kenmerkend voor het cyberdomein is de grote dynamiek: technologische ontwikkelingen,
zeker wanneer deze gepaard gaan met geopolitieke verschuivingen leiden tot nieuwe
uitdagingen, zoals bijv. de uitrol van nieuwe netwerktechnologie duidelijk illustreert.
Daar komt bij dat we verscherpingen meemaken van de discussies over het governance model van het internet en over burgerlijke vrijheden in cyberspace. Het internet als vector voor vrije en openbare meningsvorming en -uiting, en als een
veilige ruimte voor vereniging staat onder druk van landen en partijen die dezelfde
vrijheden in eigen land onderdrukken. En de context van de COVID-19-pandemie heeft
niet geleid tot een toename van verantwoordelijk gedrag in het internationale verkeer.
Het tegendeel is waar.
Nu is de discussie over het eigenaarschap van het internet zo oud als het internet
zelf. En tot enkele jaren geleden was de verwachting reëel dat de steun toenam voor
een model voor internet governance dat recht doet aan alle publieke en private belangen die bij het internet betrokken
zijn. Helaas is de trend ten gunste van een versterkt multi-stakeholder model zoals Nederland dat voorstaat, tegenwoordig minder gunstig en is – als gezegd – de
dreiging van de opkomst van een splinternet is reëel. Het is geen toeval dat westerse landen zich ook op dit vlak geplaatst zien
tegenover Rusland en China, aangevuld met gelijkgezinde landen als Cuba, Iran, Nicaragua,
Noord-Korea en Venezuela. Meerdere landen zijn bovendien actief om het digitale domein
te gebruiken voor het verspreiden van desinformatie in andere landen.
Zo logenstraft de werkelijkheid het ideaal van een open, vrij en veilig internet steeds
meer. De aanwezigheid van terroristische online content, van online desinformatie en van hate speech toont dat de regelloosheid en vrijheid, die ooit synoniem waren met het internet,
ook zijn keerzijdes kent. Het spreekt voor zich dat de overheden een taak hebben om
illegale content en inbreuken op de openbare orde tegen te gaan, offline én online. Daar waar het gaat om ongewenste, maar niet onrechtmatige content, waaronder een groot aantal verschijningsvormen van desinformatie onder valt, vraagt
deze waardenspanning om zorgvuldige weging.
Zoals de Adviesraad Internationale Veiligheid (AIV) onlangs al duidelijk maakte in
zijn advies over online
content, zal Nederland zich in moeten zetten voor een open, vrij en veilig internet binnen de grenzen van democratische en rechtstatelijke waarden (waaronder in het bijzonder
de bescherming van mensenrechten). Hoewel dit waarschijnlijk ingevuld zal worden door
middel van wet- en regelgeving in Nederland en Europa, zullen de keuzes die hierin
gemaakt worden, vanwege het grensoverschrijdende karakter van het internet, effect
hebben op de werking van het internet wereldwijd. Een goed voorbeeld hiervan is de
introductie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het kabinet zal
uw Kamer nog nader informeren naar aanleiding van dit AIV-advies, over de mogelijkheden
om deze rechten en vrijheden van een open internet te verzekeren en te bevorderen
en tegelijkertijd schadelijke invloeden op het internet tegen te gaan. Hierbij moet
in oog worden gehouden dat regelgeving over online content geen fragmentatie van het open en vrije wereldwijde internet mag veroorzaken, en
recht moet doen aan de end-to-end interconnectie van de vele netwerken, die samen het internet vormen.
Door de potentiële destabiliserende werking van desinformatie is de aanpak van desinformatie
van belang, waarbij het uitgangspunt is dat rechtsstatelijke waarden en grondrechten
als de vrijheid van meningsuiting voorop staan. De Nederlandse houding ten opzichte
van desinformatie gaat uit van de veerkracht van de samenleving en van ons pluriforme
medialandschap, om de negatieve gevolgen van desinformatie tegen te gaan. Deze visie
zal Nederland in de EU en wereldwijd blijven uitdragen. Via de Freedom Online Coalition, in 2011 geïnitieerd door Nederland en de VS, blijft ons land respect voor burgerlijke
vrijheden in het digitale domein bevorderen. Binnen de Freedom Online Coalition zet Nederland zich in voor gezamenlijke verklaringen over onder meer kunstmatige
intelligentie en desinformatie. Uitgangspunt is dat deze verklaringen een opmaat kunnen
zijn naar breed gedeelde teksten, zoals VN-resoluties in New York of Genève.
Deze ontwikkelingen zijn gaande terwijl de onmisbaarheid van het internet voor het
goed functioneren van onze economie en maatschappij steeds meer evident is. De COVID-19-pandemie
heeft dit proces verder versneld. Daarbovenop komt de ontwikkeling van een nieuwe
generatie mobiele netwerken: 5G zal naar verwachting een significante toename faciliteren
van hard- en software die aan het internet is gekoppeld en die van grote invloed zal
zijn op het maatschappelijk leven.
Gezien de internationale verhoudingen op het gebied van verdere technische ontwikkeling
en de uitrol van 5G, bestaan er zorgen over risico’s die samenhangen met toeleveranciers
van deze technologie. Om de veiligheid en integriteit van deze netwerken te borgen
zet Nederland – naast de nationale aanvullende beveiligingsmaatregelen (zie Kamerstuk
30 821, nr. 92 en Stb. 2019, nr. 457) in op een gezamenlijke Europese aanpak voor de veiligheid van 5G-netwerken (Kamerstuk
22 112, nr. 2816), conform de moties van de leden Weverling c.s. en Van den Berg c.s. (Kamerstuk 21 501-33, nrs. 734 en 747). Een Europese aanpak en uitwisseling van informatie over risico’s en maatregelen
zal bijdragen aan de effectiviteit van nationale en internationale beveiligingsmaatregelen.
5. 2021 en verder: vasthouden aan bestaande beleidskaders, verdere inspanning
Van de persoonlijke levenssfeer van burgers tot de veiligheid van vitale processen
en van het verdienvermogen van bedrijven tot de werking van de overheid, de Nederlandse
maatschappij is en blijft afhankelijk van het internet.
Tegen de achtergrond van de versnelling van de technologische revolutie en de snel
verslechterende geopolitieke en -economische context blijven de drie sporen van de
Nederlandse beleidsinzet in het internationale cyberdomein richtinggevend: het bestendigen
van de internationale rechtsorde in het digitale domein, het formuleren van diplomatieke
en politieke respons op inbreuken en het versterken van internationale samenwerking,
ondersteund door capaciteitsopbouw, met als doel een open, vrij en veilig internet.
Om aan nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden is verdere inspanning vereist. Nederland
heeft zich – zoals hierboven geschetst – in de voorhoede geplaatst van de internationale
discussies over het cyberbeleid. Om in een dynamische omgeving deze rol te blijven
spelen zal het kabinet samen met nationale en internationale partners – in wisselwerking
met en gebruikmakend van kennis en expertise in het bedrijfsleven, wetenschap en maatschappelijk
middenveld – bezien hoe de internationale rechtsorde, ook bij het gebruik van nieuwe
technologieën, verder versterkt kan worden.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.