Brief regering : Kabinetsreactie op het verslag van de Europese Commissie over de gevolgen van demografische veranderingen (COM (2020) 241)
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 600
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2020
Bij brief van 9 september 2020 verzocht uw Kamer mij om een kabinetsreactie op het
                  verslag van de Europese Commissie over de gevolgen van demografische veranderingen
                  (COM (2020) 241). Bij deze voldoe ik aan dit verzoek.
               
Allereerst wil ik benadrukken dat het kabinet het van groot belang acht dat de demografische
                  ontwikkelingen in Europa onderdeel uitmaken van de discussie over de sociaaleconomische
                  ontwikkeling van de Europese Unie op langere termijn. Vrijwel alle EU-lidstaten krijgen
                  (of hebben al) te maken met de gevolgen van vergrijzing, en de gevolgen daarvan voor
                  samenleving en economie kunnen groot zijn. Vergrijzing is een gedeelde uitdaging voor
                  alle EU-lidstaten, en de maatregelen die in dat kader genomen worden kunnen door de
                  werking van de interne markt, en het vrij verkeer van personen, ook grensoverschrijdende
                  effecten hebben.
               
Ik wijs er op dat dit verslag over de gevolgen van demografische veranderingen (hierna
                  het verslag), gezien moet worden als een eerste aanzet voor een Europese discussie
                  over dit onderwerp. Deze discussie loopt parallel aan de nationale discussies die
                  (soms al langere tijd) in de lidstaten spelen. Ook in Nederland staat dit onderwerp
                  inmiddels op de agenda. Het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI)
                  en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voeren in opdracht van het kabinet
                  de «Verkenning bevolking 2050» uit, waarin in beeld gebracht wordt wat de gevolgen
                  zijn van veranderingen in de omvang en in de samenstelling van de Nederlandse bevolking
                  voor het samenleven in Nederland. De eindrapportage wordt naar verwachting in februari
                  2021 aan uw Kamer aangeboden.
               
Het verslag moet gezien worden als een poging van de Europese Commissie om te komen
                  tot eenzelfde informatiebasis voor de Europese discussies. Op grond van dit verslag
                  zal de Commissie een dialoog aangaan met belanghebbenden, lidstaten, en EU-instellingen.
                  In het verslag worden enkele vervolgacties aangekondigd, waarin deelaspecten van de
                  vergrijzingsdiscussie nader uitgewerkt zullen worden. In het verslag wordt aangegeven
                  dat het nog te vroeg is om harde conclusies te trekken over de demografische effecten
                  van de COVID-19-crisis. In het vervolg van deze kabinetsreactie zal op dit aspect
                  dan ook niet worden ingegaan.
               
Hoofdlijnen van het verslag
De essentie van het vergrijzingsproces is dat burgers in Europa langer leven en minder kinderen krijgen. In 2070 zal 30%
                  van Europeanen 65 jaar of ouder zijn, tegen 20% nu, en zal de bevolking in de werkende
                  leeftijd (20–64 jaar) afnemen van 59% nu tot 51%. De effecten van deze ontwikkeling
                  zullen niet overal gelijk neerslaan, met name door de intra-Europese mobiliteit die
                  voortvloeit uit het vrij verkeer van personen. Deze heeft geen invloed op de omvang
                  of leeftijdsopbouw van de EU als geheel, maar wel op nationaal en regionaal niveau.
                  Daarnaast is ook de immigratie van buiten de EU (in 2018 bedroeg het netto-migratiesaldo
                  1,3 miljoen mensen) een aanjager van demografische veranderingen. Sinds 2012 is het
                  aantal sterfgevallen in de EU-27 groter dan het aantal geboorten. Zonder bovengenoemde
                  netto-migratie zou de bevolking van de EU nu al krimpen.
               
De gevolgen van de demografische veranderingen voor de sociale markteconomie worden duidelijker zichtbaar. De beroepsbevolking zal tot 2070 met 18% afnemen. De
                  Commissie benadrukt dat Europa en zijn arbeidsmarkt al hun sterke punten en diversiteit
                  moeten benutten. Het is van cruciaal belang de arbeidsparticipatie van vrouwen te
                  vergroten (in 2019 bedroeg de arbeidskloof tussen vrouwen en mannen 12%). De grote
                  uitdaging hierbij is werk en gezin te combineren. Meer oudere arbeidskrachten aan
                  werk helpen zal ook een gunstige uitwerking hebben. Er is in de EU een opwaartse trend
                  gaande: de arbeidsparticipatie van oudere werknemers (55–64 jaar) steeg van 44,1%
                  in 2009 naar 59,1% in 2019. Om deze opwaartse trend verder te versterken, is het nodig
                  dat mensen fitter blijven en hun vaardigheden op peil houden. Andere aandachtspunten
                  zijn het investeren in de kwalificaties van laagopgeleide mensen, het verhogen van
                  de arbeidsparticipatie van mensen die buiten de EU zijn geboren (met name vrouwen)
                  en verbeterde toegang tot de arbeidsmarkt voor mensen met een handicap.
               
De Commissie wijst er op dat vergrijzing ook bezien dient te worden vanuit het perspectief
                  van de transitie naar een klimaatneutrale en digitale economie. Productiviteit, vaardigheden
                  en onderwijs zijn in die transitie nauw met elkaar verbonden. Dit vergt hooggekwalificeerde,
                  goed opgeleide en flexibele arbeidskrachten. Een leven lang leren zal voor iedereen
                  belangrijker worden.
               
De grootste uitdaging is te voorzien in een groeiende vraag naar een goede en betaalbare
                  gezondheidszorg en langdurige zorg. Veerkrachtigere gezondheidsstelsels vergen adequate investeringen. Een dreigend
                  tekort aan arbeidskrachten in de zorg maakt het nodig om de arbeidsomstandigheden
                  in de zorg aantrekkelijker te maken. Overigens kan digitalisering ouderen ook zelf
                  beter in staat stellen hun gezondheidstoestand in de gaten houden. De Commissie wijst
                  er op dat naar schatting 70–80% van de zorgkosten op gaat aan chronische ziekten,
                  en onderstreept in dat verband het belang van sport en lichaamsbeweging bij de gezondheidsbevordering.
               
Door het kleiner worden van de beroepsbevolking, zal de druk op de overheidsbegrotingen toenemen. Hoewel de meeste leeftijdsgerelateerde uitgaven bestemd zullen zijn voor
                  de zorg, zullen ook de bestedingen voor pensioenen tot 2040 nog stijgen. Dankzij ingrijpende
                  hervormingen van de pensioenstelsels zullen deze uitgaven echter langzamer toenemen
                  dan het bbp, waardoor zij in de meeste lidstaten zullen uitkomen op hetzelfde percentage
                  van het bbp als in 2016.
               
Ouderdomsarmoede lijkt een groeiend punt van zorg te worden. In 2018 liep in de EU-27 15,5% van de
                  mensen van 65 jaar of ouder het risico om in armoede te vervallen. Vrouwen lopen meer
                  kans om door ouderdomsarmoede te worden getroffen, door een lagere arbeidsparticipatie,
                  loopbaanonderbrekingen en deeltijdwerk.
               
Overigens wijst de Commissie er ook op dat de veroudering van de bevolking ook nieuwe
                  mogelijkheden met zich meebrengt. In 2015 vertegenwoordigde de consumptie van mensen
                  boven de 50 in de EU een waarde van 3,7 biljoen euro. Dit zal met ongeveer 5% per
                  jaar stijgen, tot 5,7 biljoen euro in 2025. De opkomende «zilveren economie» kan mogelijkheden
                  bieden voor de zorg en kan een aanjager van innovatie zijn.
               
Demografische veranderingen en bevolkingsverplaatsingen, met name van jongeren hebben
                  een sterke regionale en lokale dimensie. De regio's in de EU kunnen verdeeld worden in verschillende categorieën (stedelijk,
                  landelijk of intermediair), waarbij de bevolkingsomvang en -dichtheid afnemen van
                  stedelijke naar intermediaire naar landelijke regio's.
               
In al die situaties is het nodig de dienstverlening en infrastructuur op een zodanig
                  peil te houden dat in de behoeften van de bevolking wordt voorzien. Daarbij staan
                  vooral krimpende regio's, met zo’n 7% van de EU-bevolking en weinig inkomsten, voor
                  een grote uitdaging. De reden dat mensen wegtrekken heeft vaak te maken met werkgelegenheid
                  en kwaliteit van leven, toegang tot diensten en beschikbaarheid van de infrastructuur. In stedelijke gebieden
                  dient voorkomen te worden dat door de bevolkingsgroei congestie, vervuiling en huisvestingskosten
                  toenemen. In plattelandsgebieden zijn juist goede toegang tot publieke en private
                  diensten, het aantrekken van nieuwe investeringen en «generatievernieuwing» nodig.
               
De wereldwijde druk als gevolg van de demografische veranderingen zal vermoedelijk
                  worden vergroot door de effecten van klimaatverandering en de aantasting van het milieu.
                  Dit zal naar verwachting in Sub-Sahara-Afrika, Zuid-Azië en Latijns-Amerika invloed
                  op de migratiepatronen hebben. Dit maakt het volgens de Commissie des te noodzakelijker
                  om op het gebied van klimaat- en milieumaatregelen op mondiaal vlak het heft in handen
                  te nemen, met name via «Green deal»-diplomatie.
               
De demografische veranderingen hebben ook invloed op de geopolitieke vooruitzichten
                  van Europa. Het inwonertal en de economische macht van de Europese landen gaan verder
                  afnemen ten opzichte van andere opkomende economieën. In 1960 maakte de EU-27 qua
                  inwonertal ongeveer 12% van de wereldbevolking uit. Nu is dat 6% en dat daalt naar
                  4% in 2070. Ook het aandeel van Europa in het mondiale bbp is aan het dalen, van 18,3%
                  in 2004 naar 14,3% nu. Europa is niet het enige continent dat vergrijst, maar gemiddeld
                  wel het oudste. Met name de bevolking in Afrika zal tot 2070 blijven doorgroeien.
                  Deze verschuivingen maken het volgens de Commissie nodig om meer eendrachtig en strategisch
                  te denken, en partnerschappen uit te bouwen. De nieuwe brede strategie met Afrika
                  is bijzonder belangrijk gezien de complementaire demografische uitdagingen waarvoor
                  onze continenten komen te staan, aldus de Commissie.
               
In het verslag wordt geen nieuw beleid aangekondigd. Wel wordt verwezen naar bestaande
                  initiatieven en voorzieningen, die een rol zouden kunnen spelen in de aanpassing aan
                  vergrijzing en klimaatverandering.
               
Voorbeelden daarvan zijn een actieplan voor digitaal onderwijs en de actualisering
                  van de vaardighedenagenda voor Europa, als het gaat om scholing, de «van boer tot
                  bord»-strategie (betere voedingskeuzes) en het EU4Health-programma dat de lidstaten
                  moet ondersteunen bij de opbouw van capaciteit en paraatheid. Ook wordt gewezen op
                  de mogelijkheden die de MFK-fondsen bieden als het gaat om investeringen in infrastructuur
                  en diensten. Met name het herstelinstrument Next Generation EU kan hier ook een rol
                  spelen.
               
Specifiek gericht op vergrijzing zijn een langetermijnvisie op de plattelandsgebieden
                  die de Commissie volgend jaar zal presenteren, en een groenboek van de Commissie over
                  vergrijzing, waarin zal worden ingegaan op de vraag hoe uitdagingen en kansen optimaal
                  kunnen worden benut.
               
Uitdrukkelijk wijst het verslag er op dat er geen eenduidige aanpak is die overal
                  werkt. Er moet rekening gehouden worden met de realiteit ter plekke.
               
Tot slot benadrukt het verslag dat de dubbele uitdaging van democratie en demografie
                  kordaat moet worden opgepakt. De demografische transformatie brengt voor onze democratie
                  uitdagingen en kansen met zich mee. Onze overheids- en participatiestelsels dienen
                  dynamisch, veerkrachtig en inclusief te zijn en de diversiteit van de samenleving
                  te vertegenwoordigen. We moeten de achterliggende oorzaken van de problemen aanpakken
                  en een «geografische verdeling van ontevredenheid» voorkomen. De conferentie over
                  de toekomst van Europa zal een belangrijk platform vormen om te luisteren, te leren
                  en oplossingen te vinden, aldus de Commissie.
               
De Commissie geeft aan de opwaartse convergentie te zullen blijven bevorderen, te
                  zullen zorgen voor een rechtvaardige transitie. Daarbij wordt sociale rechtvaardigheid,
                  gelijke kansen en non-discriminatie hoog in het vaandel gehouden, vooral via de Europese
                  pijler van sociale rechten en de strategie voor gendergelijkheid van de EU.
               
Appreciatie door het kabinet
In algemene zin herkent het kabinet de schets die het verslag geeft van de gevolgen
                  van de vergrijzing. Het is goed dat wij ons realiseren dat dit niet alleen voor Nederland
                  een uitdaging is, maar dat men in heel Europa, en ook wereldwijd uiteindelijk voor
                  vergelijkbare problemen komt te staan. Ernstige interrupties daargelaten, tekent zich
                  een beeld af waarbij Europa de komende 50 jaar in de wereld (qua bevolking en bbp)
                  relatief minder zwaar gaat wegen. Desalniettemin kan de EU als geheel wel een sterke
                  positie behouden. En dat is nodig om een brede welvaart aan onze bevolking te kunnen
                  bieden.
               
Om die doelstelling te bereiken is het noodzakelijk dat beter gebruik gemaakt wordt
                  van de talenten van Europese burgers, dat arbeidsmarktparticipatie van degenen die
                  nu aan de zijlijn staan omhoog gaat, en dat groepen die nu nog op achterstand staan
                  zich verder kunnen ontwikkelen, dat werkenden langer inzetbaar zijn, de gezondheid
                  van burgers verder verbetert, onze infrastructuur op orde blijft en dat de mogelijkheden
                  die de technologie ons biedt effectiever (en klimaatvriendelijk) ingezet worden.
               
Tegelijkertijd is het duidelijk dat het vergrijzingsproces ook spanningen met zich
                  mee zal brengen. Discussies over de financiering van de kosten van vergrijzing zijn
                  onvermijdelijk. Sommige lidstaten worden harder geraakt door vergrijzing en braindrain
                  dan andere lidstaten.
               
Het kabinet acht het positief dat de Commissie kiest voor een benadering gebaseerd
                  op dialoog en aandacht voor de realiteit ter plekke. Overheden, bedrijfsleven, sociale
                  partners en burgers zullen moeten samenwerken om de uitdagingen van vergrijzing het
                  hoofd te bieden. Aan de hand van de uitgangspunten van subsidiariteit en proportionaliteit
                  zal in EU-verband steeds weer bezien moeten worden op welk niveau (van lokaal tot
                  Europees) problemen moeten worden aangepakt. Een gerichte aanpak biedt de beste garanties
                  voor succes op langere termijn.
               
Waar het gaat om het vergrijzingsproces zelf, kan er van uit worden gegaan dat dit
                  zich de komende decennia zal voortzetten. Verschillende scenario’s zijn denkbaar ten
                  aanzien van economische ontwikkelingen, kindertal en migratie, maar de grote lijn
                  zal waarschijnlijk niet veranderen. Hoewel het vergrijzingsproces uitdagingen met
                  zich meebrengt, behoeft dat – met een goed proactief beleid – geen onoverkomelijke
                  problemen te scheppen. Met een betere inzet van de voorhanden zijnde beroepsbevolking,
                  en gebruikmakend van de mogelijkheden die de technologie ons biedt, zal het in de
                  toekomst mogelijk zijn om met minder mensen meer gedaan te krijgen.
               
Het kapitaal van Europa is vooral gelegen in zijn burgers. Een relatief krimpende
                  beroepsbevolking betekent dat de Europeanen van de toekomst beter opgeleid en flexibeler
                  moeten zijn om de uitdagingen tegemoet te treden en ons welvaartsniveau te garanderen.
                  Europa kan het zich niet permitteren dat grote groepen burgers – om wat voor reden
                  dan ook – aan de kant blijven staan. Dat vereist van de lidstaten investeringen in
                  opleiding, participatie, integratie en gezondheid. Uit het verslag blijkt dat in veel
                  lidstaten nog ruimte is om beter gebruik te maken van het onbenutte arbeidspotentieel
                  van jongeren, ouderen, vrouwen en minderheidsgroepen. De nadruk die in het verslag
                  op deze elementen wordt gelegd kan dan ook ten volle onderschreven worden.
               
Hetzelfde geldt voor de inspanningen die nodig zijn de gezondheidstoestand van burgers
                  te verbeteren. Ook hier ligt een breed spectrum van mogelijke interventies voor, zoals
                  meer aandacht voor sporten en beweging, betere arbeidsomstandigheden en een gezondere
                  levensstijl in het algemeen. Het arbeidsproces dient zo ingericht te zijn dat mensen
                  niet voortijdig uitvallen wegens fysieke of psychische overbelasting. Gezien het primaat
                  van de lidstaten op het gebied van sociaal beleid en zorg, ligt hier vooral een opdracht
                  aan de lidstaten zelf.
               
Opvallend is dat het verslag inschat dat de uitgaven voor pensioenen zich op langere
                  termijn op een betaalbaar niveau zullen stabiliseren. Het spreekt voor zich dat dat
                  alleen het geval kan zijn als de ingezette pensioenhervormingen in diverse lidstaten
                  ook in stand blijven, en men daarbij een prudent financieel beleid blijft voeren.
                  Ouderdomsarmoede is een probleem dat nu al in veel lidstaten speelt; Nederland is
                  hierop, door de brede verzekering die de AOW biedt, een uitzondering. Maar een gerichte
                  aanpak van deze problematiek is zeker gewenst.
               
De vraagstukken die opkomen rond krimpende regio’s (en soms hele lidstaten waarvan
                  de bevolking sterkt daalt) zullen waarschijnlijk dominant worden in de discussies
                  in Europees verband. Ook hiervoor geldt dat deze problemen voor Nederland zelf relatief
                  beperkt zijn. Maar de ontwikkelingen in Oost en Zuid-Europa, waar sommige lidstaten
                  geconfronteerd worden met een snelle bevolkingskrimp, gecombineerd met braindrain,
                  kunnen – naast maatregelen van die lidstaten zelf – ook een Europees afgestemde aanpak
                  vergen. Zowel vanuit een maatschappelijk oogpunt, als voor het draagvlak van de Europese
                  samenwerking, is het niet gewenst als bepaalde lidstaten en regio’s door vergrijzing
                  structureel in een achterstandspositie komen. Nederland hecht grote waarde aan opwaartse
                  convergentie in Europa.
               
De sociaaleconomische ontwikkelingen die aan een sterke bevolkingskrimp ten grondslag
                  liggen zijn fundamenteel, en vergen een gedifferentieerde aanpak. Het verslag schetst
                  een aantal belangrijke factoren in dit proces (werkgelegenheid, kwaliteit van leven,
                  infrastructuur). Veel daarvan liggen op het terrein van de lidstaten zelf. Het vrij
                  verkeer van personen impliceert dat er een belangrijke Europese component is aan de
                  demografische ontwikkeling en dat er dus ook op dat niveau over nagedacht moet worden.
               
Als het gaat om het gewicht van Europa in de wereld, is duidelijk – zoals hiervoor
                  al werd opgemerkt – dat deze minder wordt dan in het verleden. Maar een EU die als
                  eenheid optreedt, als economische macht, maar ook waar het principes als sociale rechtvaardigheid,
                  gelijke kansen en non-discriminatie betreft, kan invloedrijk blijven. Het bevorderen
                  van duurzame ontwikkelingsdoelen kan bijdragen aan stabielere samenlevingen in de
                  landen rond Europa, en daarmee ook migratiestromen temperen.
               
Ook migratie van buiten de EU blijft op de agenda staan. Uit het verslag wordt afgeleid
                  dat migratie van buiten de EU (zowel arbeidsmigratie inclusief kennismigratie, als
                  asiel) een proces is dat zich voort zal zetten.
               
Het verslag biedt een aantal duidelijke aanknopingspunten voor een Europese benadering
                  van de vergrijzingsproblematiek. Voor eventuele Europese acties op dit punt zouden
                  bestaande middelen kunnen worden ingezet. De Commissie heeft aangekondigd binnenkort
                  te willen komen met een langetermijnvisie op de plattelandsgebieden, en een groenboek
                  over vergrijzing. Het kabinet ziet uit naar de presentatie van deze documenten en
                  zal deze betrekken bij de nationale beleidsontwikkeling op dit onderwerp.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  W. Koolmees
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid