Brief regering : Routekaart Leren en Ontwikkelen
30 012 Leven Lang Leren
Nr. 135
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR
EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2020
1. Inleiding
Om goed inzetbaar te blijven op de arbeidsmarkt, is het belangrijk dat mensen zich
blijven ontwikkelen. Dat is nog niet voor iedereen vanzelfsprekend. Het kabinet heeft
de afgelopen jaren samen met sociale partners, opleiders, uitvoeringsorganisaties
en regionale samenwerkingsverbanden hard gewerkt aan nieuwe maatregelen om leren en
ontwikkelen voor alle werkenden en werkzoekenden aantrekkelijk en mogelijk te maken.
En het is goed dat we daar al een flink aantal stappen op gezet hebben, want sinds
de wereldwijde uitbraak van het coronavirus, met bijbehorende economische gevolgen,
is dat extra urgent geworden. Door de coronacrisis verdwijnt of verschuift immers
werk. Tegelijkertijd ontstaat er ook nieuw werk en vergroten structurele trends al
langere tijd de noodzaak van een leven lang ontwikkelen. Zo hebben de zogeheten kraptesectoren
zoals techniek, ict, onderwijs en zorg, al langer veel moeite vacatures te vervullen,
leiden maatschappelijke uitdagingen zoals de klimaat- en energietransitie tot nieuwe
banen, en veranderen technologische ontwikkelingen, zoals digitalisering en automatisering,
het huidige werk.
Zowel mensen die hun huidige werk of zelfstandig beroep behouden, als mensen die aan
een nieuwe baan of andere bedrijfsactiviteit willen beginnen, hebben passende bij-
of omscholing nodig om zich aan te kunnen passen aan de nieuwe realiteit. Daarmee
heeft leren en ontwikkelen alleen maar aan belang gewonnen.
Het kabinet heeft bovenop de bestaande inzet extra geld uitgetrokken om de ontwikkelingen
op het gebied van een leven lang ontwikkelen te versnellen. Zo heeft het kabinet medio
2020 het programma NL Leert Door gelanceerd, met daarin regelingen voor kosteloze
ontwikkeladviezen en scholing.1 De ontwikkeladviezen voorzagen in een behoefte: in amper vier weken tijd zijn er
22.000 adviezen aangevraagd. Na de zomer heeft het kabinet bovendien, tegelijk met
het derde steun- en herstelpakket een omvangrijk sociaal pakket van € 1,4 miljard
gepresenteerd2 met daarin aandacht voor scholing en ontwikkeling, en voor intensieve ondersteuning
en begeleiding naar nieuw werk.3 Daarbij is het uitgangspunt dat veel mensen zich zelf kunnen redden op de arbeidsmarkt,
maar dat anderen, die meer begeleiding nodig hebben, dan ook kunnen rekenen op intensievere
steun. Via verschillende wegen wordt ingezet op omscholing en hierbij hebben we ook
specifiek aandacht voor de structurele tekortsectoren, bijvoorbeeld in de nog uit
te werken intersectorale omscholingsregeling die als doel heeft om het tekort aan
vakmensen in onder andere de techniek terug te dringen (zie paragraaf 2.2). Op deze
manier geeft het kabinet invulling aan de motie van het lid Moorlag4 en de motie van het lid Moorlag c.s.5
Toekomstige uitdagingen
Het afgelopen jaar zijn, ook al voor de coronacrisis, veel rapporten en adviezen verschenen
die zich uitspreken over de vraagstukken die aan de orde zijn rond leven lang ontwikkelen.6 Deze zijn betrekkelijk eensgezind over de uitdagingen die de komende jaren op ons
af komen.
Een eerste breed onderschreven uitdaging is om deelname aan leren en ontwikkelen te
bevorderen bij groepen die hier nu minder aan deelnemen en vaak een kwetsbare positie
op de arbeidsmarkt hebben. Mensen die het meeste baat hebben bij leren en ontwikkelen
met het oog op hun werkzekerheid, participeren namelijk juist het minst.7 Mensen met een zwakke arbeidsmarktpositie – met de laagste opleiding, tijdelijke
contracten, gezondheidsproblemen en een migratieachtergrond – en werknemers in het
mkb hebben minder mogelijkheden om zich op het werk te ontwikkelen. Belemmeringen
hiervoor zitten ten dele in de persoon zelf, in hun omstandigheden, in praktische
voorwaarden en gebrek aan ondersteuning.8 Zo zijn werkgevers minder bereid om in scholing te investeren van tijdelijke werknemers
of in scholing die ook buiten de eigen organisatie inzetbaar is.9 Het gevolg van de onderbenutting van talent is een lager aanpassingsvermogen van
de beroepsbevolking en een vergroting van het risico van kennisveroudering.
Een tweede uitdaging die breed wordt onderschreven is de noodzaak tot het versterken
van het leren en ontwikkelen op het werk. Informeel leren is voor veel werkenden,
maar zeker voor lager opgeleiden, belangrijker dan formeel leren. Het informeel leren
lijkt tussen 2004 en 2017 echter iets te zijn afgenomen.10 Belangrijk is leren door te «doen» tijdens het werk, maar ook collegiaal advies en
feedback van leidinggevenden en collega’s zijn nodig om je te ontwikkelen. Of zoals
de WRR schrijft: «Leren en ontwikkelen valt of staat dus met goede collega’s én een
goede baas, evenals bij het gevoel dat er iets te leren valt». Soms is bij- of omscholing
nodig, maar ook dan werpt dat pas zijn vruchten af als het in praktijk wordt gebracht
op het werk.
Een derde uitdaging is de beschikbaarheid van een meer flexibel aanbod voor volwassen
deelnemers, zodat zij bij- of omscholen kunnen combineren met werk en andere taken
thuis. Flexibele en niet-schoolse manieren van ontwikkelen, die aansluiten bij al
opgedane vaardigheden, spreken juist de moeilijk te bereiken doelgroepen meer aan.11 Op dit moment is het publieke scholingsaanbod nog niet voldoende flexibel ingericht
en is de deelname van volwassenen aan diplomagericht onderwijs in Nederland relatief
laag. Zowel in het mbo als in het hoger onderwijs worden forse stappen gezet om een
flexibeler aanbod mogelijk te maken. Verreweg de meeste mensen (85%) die zich bijscholen
doen dat bij private opleiders.12 Dit private aanbod bestaat voor een groot deel uit korte trainingen en cursussen,
waarvan een groeiend deel leidt tot een (al dan niet door de branche erkend) certificaat
dat nodig is om het werk te kunnen uitoefenen.13
De vierde uitdaging is de noodzaak te komen tot een sterke leercultuur, waarin leren
en ontwikkelen vanzelfsprekend is voor werkenden en werkgevers. Zeker bij kleinere
bedrijven en bij mensen met een zwakke arbeidsmarktpositie is dit vaak nog niet voldoende
ontwikkeld. Gedragsverandering bij mensen en het opbouwen van een sterke leercultuur
in bedrijven kosten echter tijd en vragen om meerdere interventies.
Vier pijlers leren en ontwikkelen
Het kabinet gaat deze uitdagingen met verschillende maatregelen aan. Het beleid rondom
leven lang ontwikkelen richt zich op vier met elkaar samenhangende pijlers:
• Verder versterken van de ontwikkelvraag bij individuen. Door mensen beter te ondersteunen en te stimuleren, kunnen we belemmeringen wegnemen
en het voor mensen makkelijker maken om zelf de regie te nemen en eigen keuzes te
maken. We richten ons daarbij op mensen die vanuit zichzelf minder aan leren en ontwikkelen
doen, en op mensen die naar sectoren willen overstappen waar goede vooruitzichten
op duurzaam werk zijn. Het gaat daarbij zowel om financiële ondersteuning, als om
laagdrempelige toegang tot informatie, advies en begeleiding.
• Stimuleren werkgevers en sociale partners bij leren en ontwikkelen. Het grootste deel van de investeringen in leven lang ontwikkelen komt van werkgevers
of wordt in cao’s door sociale partners afgesproken. Mensen leren bovendien het meeste
op en van het werk. De rol van werkgevers kan nog beter worden benut met extra inzet
op leren en ontwikkelen in het midden- en kleinbedrijf (mkb). Ook kunnen werkgevers
geholpen worden om meer in te zetten op informeel leren. Sectororganisaties, O&O fondsen,
vakbonden en sociale partners spelen hierin een belangrijke rol.
• Flexibilisering van het aanbod voor leren en ontwikkelen. Het aanbod van scholing in het mbo en hoger onderwijs voor volwassenen moet meer
gericht worden op de vraag vanuit werkenden, werkzoekenden en werkgevers, waaronder
meer mogelijkheden voor het volgen van arbeidsmarktrelevante onderdelen of modulair
opgebouwde programma’s. Dat stelt werkenden in staat om zo gericht mogelijk de scholing
te volgen die voor hen nuttig is en dit te combineren met andere taken. Daarnaast
is van belang dat beter wordt ingespeeld op al opgedane kennis en ervaring van werkenden,
zodat scholing daarop optimaal kan aansluiten.
• Stimuleren van een leercultuur. Voor al het bovenstaande is een goede leercultuur een randvoorwaarde. De leercultuur
bij individuen en bij werkgevers kan versterkt worden via campagnes, ondersteuning
en advisering.
Totstandkoming van deze brief
Bij het opstellen van deze brief is dankbaar en veel gebruik gemaakt van inzichten,
analyses en voorstellen in de hiervoor al genoemde rapporten, adviezen en publicaties.
Het kabinet is deze organisaties erkentelijk voor hun bijdrage aan onze kennis over
leven lang ontwikkelen. Het is ondoenlijk alle voorstellen en adviezen afzonderlijk
van een appreciatie te voorzien. Daarom moet deze brief ook worden gelezen als kabinetsreactie
op deze publicaties op het punt van leven lang ontwikkelen. Op basis van de inzichten
in de adviezen en rapporten en de lessen uit het gevoerde beleid van de afgelopen
jaren, werkt het kabinet in deze brief een routekaart uit voor de langere termijn.
Leeswijzer
Deze brief gaat allereerst in op de kabinetsinzet op leren en ontwikkelen om te laten
zien waar we nu staan.14 Dit betreft zowel het reguliere beleid voor leren en ontwikkelen als de extra crisismaatregelen
uit het tweede en derde steun- en herstelpakket. Daarna tekenen we een routekaart15 met beleidsopties voor een versterking en een versnelling van leren en ontwikkelen.
Als bijlage bij deze brief is de Voortgangsrapportage Leven Lang Ontwikkelen uitgebracht16. In die rapportage laat het kabinet voor alle instrumenten rond leven lang ontwikkelen
zien welke van deze instrumenten toegankelijk zijn voor individuen zelf en welke worden
ingezet via bedrijven of samenwerkingsverbanden, hoe wordt gewerkt aan verdere flexibilisering
van het aanbod en aan het versterken van de leercultuur.
1. Leren en ontwikkelen – de stand van zaken
Samenhang in vier pijlers voor leren en ontwikkelen
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen de ruimte krijgt om zich te blijven
ontwikkelen via een route die op dit moment het beste bij iemand past. Voor de een
gaat dat prima op eigen kracht, een ander heeft baat bij goede gesprekken met collega’s,
leidinggevenden of HR-professionals en voor weer anderen zal soms een langdurig en
intensief traject met veel begeleiding nodig zijn. Daarom is het reguliere beleid
zo uitgewerkt dat mensen hun eigen route kunnen kiezen.
De onderstaande figuur geeft een schematisch overzicht van de samenhang van de vier
pijlers voor leren en ontwikkelen in het huidige beleid, met per pijler beknopt de
belangrijkste beschikbare regelingen of instrumenten, de regelingen die speciaal voor
de crisis zijn of worden ontwikkeld en de beleidsopties die in de routekaart in paragraaf
3 worden uitgewerkt.
Figuur 1 Samenhang beleid voor een leven lang ontwikkelen, met de belangrijkste maatregelen
in huidig beleid, crisisinzet en routekaart
2.1 Versterken ontwikkelvraag en eigen regie individu
Samenvatting huidige beleidsinzet in eerste pijler:
• STAP-budget en Ontwikkeladvies STAP
• Levenlanglerenkrediet
• Landelijk portaal voor inzicht in je opleidings- en financieringsmogelijkheden
• Leerwerkloketten voor ondersteuning bij leer- en ontwikkelvragen
Voor veel mensen vereist het nemen van eigen regie op loopbaan en ontwikkeling een
gedragsverandering. De SER geeft in een kennisdocument over eigen regie aan dat iedereen
in staat is om proactief loopbaangedrag aan te leren (zie box). Dat vraagt om een
integrale aanpak waarin richting, ruimte en ruggensteun wordt geboden.
Eigen regie voor iedereen weggelegd?
Eigen regie is ontwikkelbaar en heeft een zelfversterkend effect. Dit betekent dat
iemand die een positieve ervaring met eigen regie heeft in een bepaald domein van
zijn leven, eerder geneigd is dat ook toe te passen op andere domeinen van zijn leven.
Dat is het winst-op-winst effect van eigen regie.
Persoonskenmerken zijn niet zo makkelijk te veranderen, maar mensen kunnen bijvoorbeeld
door een stimulerende werkomgeving geprikkeld worden nieuwsgieriger te zijn, of met
kleine stapjes en positieve feedback meer vertrouwen krijgen in eigen kunnen. Vaardigheden
zijn daarentegen makkelijker te beïnvloeden. Uit onderzoek onder zowel ervaren medewerkers
als starters blijkt dat door een combinatie van interventies, proactief gedrag (zoals
nieuwe taken oppakken, netwerken of feedback vragen) aan te leren is.
Bron: SER (2020) Kennisdocument Eigen regie op loopbaan en ontwikkeling
Zowel het kabinet als de sociale partners hechten aan het stimuleren van eigen regie
bij werkenden.17 Een belangrijk aspect is het verstrekken van middelen die iemand zelf kan besteden
aan zijn of haar ontwikkeling. Sociale partners doen dat via private ontwikkelbudgetten
(zie paragraaf 2.3). Het kabinet zet in aanvulling daarop het STAP-budget in.
Eigen STAP-budget om zelf keuzes te maken
Met de STAP-regeling komt vanaf 2022 voor iedereen met een band met de Nederlandse
arbeidsmarkt een individueel ontwikkelbudget binnen handbereik.18 Het STAP-budget vraagt om een volledig nieuw uitvoeringssysteem waarmee het individu
op eenvoudige wijze zelf publieke financiering van scholing kan gaan aanvragen. Vorig
jaar is uw Kamer achtereenvolgens geïnformeerd over de vormgeving van het STAP-budget19 en de opdrachtverstrekking20 aan het UWV.21
Deze nieuwe uitgavenregeling voor de hele beroepsbevolking van jaarlijks € 218 miljoen22 vraagt veel van de uitvoeringsorganisaties, maar vooralsnog ligt alles goed op schema
om per 1 januari 2022 het STAP-budget van start te laten gaan. Naast UWV is sinds
mei jl. ook DUO aangesloten voor de ontwikkeling van het benodigde scholingsregister
voor een actueel overzicht van scholingsactiviteiten die in aanmerking komen voor
het STAP-budget.
Met het STAP-budget wordt een wendbaar systeem neergezet waarmee vervolgens kan worden
ingespeeld op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Als de basis staat, kan het ontwikkelbudget
verder worden verbreed naar andere mogelijke beleidsdoelen zoals een focus op de maximalisatie
van (economisch) rendement, een gerichte inzet op omscholing richting tekortsectoren,
het realiseren van een bredere transitie of de toekenning van middelen op basis van
opleidingsniveau. In paragraaf 3.1 van deze brief wordt verder ingegaan op de mogelijkheden
om het principe van leerrechten toe te passen op het STAP-budget.
In aanvulling op het STAP-budget wordt op dit moment het Ontwikkeladvies STAP verder
uitgewerkt. Bedoeling is dit ontwikkeladvies structureel beschikbaar te stellen aan
mensen die meer ondersteuning nodig hebben, zoals laagopgeleiden of ouderen.23 In 2021 zijn nog de kosteloze ontwikkeladviezen uit NL Leert Door beschikbaar.
Behalve het STAP-budget zijn er ook nog andere mogelijkheden om leren en ontwikkelen
bij individuen te stimuleren met publieke middelen (zie box).
Andere mogelijkheden voor publieke financiering
In studiejaar 2017–18 is het levenlanglerenkrediet ingevoerd voor mensen die geen recht (meer) hebben op reguliere studiefinanciering.
Dit is een lening bij DUO onder gunstige voorwaarden voor lesgeld of collegegeld om
een opleiding mbo-bol of hoger onderwijs te volgen. In het eerste jaar maakten bijna
7.000 mensen hiervan gebruik. Momenteel is de leeftijdsgrens 55 jaar. Bij het parlement
is een wetsvoorstel ingediend om deze leeftijdsgrens te laten stijgen gelijk oplopend
met de verhoging van de AOW-leeftijd.24
De Minister van OCW gaf naar aanleiding van een onderzoek naar het levenlanglerenkrediet
aan positief te staan tegenover verbreding van de doelgroep naar de beroepsbegeleidende
leerweg (bbl) en derde leerweg. Omdat zij momenteel binnen de onderwijsbegroting geen
ruimte ziet voor deze uitgaven zonder daarbij de lumpsum van mbo-instellingen te raken,
wordt de besluitvorming over een dergelijke verbreding overgelaten aan een volgend
kabinet.25
Op 8 oktober 2020 is
Werktuig PPO gelanceerd, het programma voor permanente professionele ontwikkeling in de culturele
en creatieve sector. Het programma loopt in eerste instantie tot 2024 en biedt werknemers
en zzp’ers een tegemoetkoming in de kosten voor professionalisering. Het gaat om bij-
na- of omscholing in de vorm van cursus en opleiding, maar ook initiatieven als leernetwerken
voor peer-to-peer learning, of individuele coaching. Om de bewustwording te vergroten
rond het belang van professionele ontwikkeling is een campagne vormgegeven om werkgevers
en werkenden te bereiken. Ondertussen worden sociale partners gestimuleerd afspraken
te maken over inzet en financiering van scholing, zoals beoogt in de Arbeidsmarktagenda van de Culturele en Creatieve sector
26.
Beter inzicht in je opleidings- en financieringsmogelijkheden
Naast geld is informatie nodig welke mogelijkheden er zijn om je verder in te ontwikkelen
en welke budgetten daarvoor beschikbaar zijn. Daarom werkt het kabinet aan een landelijk
scholingsportaal dat zowel werkenden en werkzoekenden zelf als de professionals die
hen ondersteunen moet helpen overzicht te krijgen in de vele mogelijkheden voor leren
en ontwikkelen en daarvoor beschikbare budgetten, zowel publiek als privaat. Met dit
portaal komt het kabinet tegemoet aan de grote behoefte aan meer duidelijkheid en
overzicht, zoals bijvoorbeeld ook bepleit in de eindnotitie Kosten en baten van de
Tweede Kamer Commissie.27
Op basis van het advies van verkenner Gijs de Vries is met sociale partners en (publieke
en private) onderwijskoepels afgesproken gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen
voor de ontwikkeling en de governance van het landelijk scholingsportaal.28 Dit heeft geleid tot een gezamenlijke aanpak die naar verwachting eind november 2020
zal resulteren in een programmaplan voor de bouw van het portaal. Na bestuurlijke
goedkeuring van dit plan door alle betrokken partijen wordt gestart met de bouw. Het
streven is om begin 2022 een operationeel portaal te hebben.
Laagdrempelige hulp en ondersteuning bij leer- en ontwikkelvragen
Voor hulp en ondersteuning bij leer- en ontwikkelvragen kunnen werkenden veelal terecht
bij hun werkgever, direct leidinggevenden, collega’s en – als die er is – een HR medewerker.
Niet iedereen kan echter op deze manier de ondersteuning krijgen die nodig is. Daarom
steunt het kabinet al langere tijd de totstandkoming van toegankelijke regionale leerwerkloketten,
waarbij laagdrempelig informatie en advies wordt gegeven over leer- en ontwikkelvragen
aan (niet) werkenden en werkgevers. In 2019 is gestart met een drietal pilots Leerwerkloket
Plus in de arbeidsmarktregio’s Fryslân, Rijnmond en Twente. De pilots lopen drie jaar
en zijn bedoeld om lering te kunnen trekken uit ervaringen met een meer geïntensiveerde
dienstverlening, het vergroten van toegankelijkheid en zichtbaarheid, en het verstevigen
van de samenwerking en kennisdeling met andere landelijke en regionale initiatieven
(zie box en bijlage29 voor meer informatie).
Pilots leerwerkloketten
In het eerste anderhalf jaar van de pilot hebben de drie Leerwerkloketten Plus hun
formatie en het aantal locaties waar zij loopbaanadvies aanbieden, vergroot. Zo geven
de Leerwerkloketten Plus inmiddels ook loopbaan- en scholingsadvies in verschillende
regionale bibliotheken en op ontwikkelpleinen. Op deze manier vergroten zij hun laagdrempeligheid
en kunnen zij snel doorverwijzen bij problematiek op het gebied van taal en/of basisvaardigheden.
Ter versterking van de dienstverlening hebben de Leerwerkloketten Plus hun bestaande
instrumentarium uitgebreid met onder andere een Loopbaan APK, die zij inzetten om
werkenden inzicht te verschaffen in hun huidige en toekomstige werkvermogen en positie
op de arbeidsmarkt. De drie Leerwerkloketten Plus hebben het initiatief genomen om
de dienstverlening inhoudelijk meer op elkaar af te stemmen en de kwaliteit ervan
te verhogen. Zij hebben daartoe vijf onderwerpen benoemd: testen van competenties,
werkgeversdienstverlening, klanttevredenheid, marketing en communicatie, en klantregistratie.
Om hun zichtbaarheid en toegankelijkheid te vergroten, hebben de Leerwerkloketten
Plus op elkaar afgestemde (digitale) marketingcampagnes en nieuwe regionale websites
met e-guidance functionaliteiten als persona’s en een chatmodule gelanceerd.
In lijn met het verzoek van het kabinet om in de pilots Leerwerkloket Plus te streven
naar (regionale) samenwerking, kennisdeling en afstemming, zoeken de Leerwerkloketten
in de uitvoering van de pilot continu verbinding met partners, met andere initiatieven
en met andere Leerwerkloketten. De Leerwerkloketten Plus delen hun ontwikkelingen
landelijk onder andere via de Actie-agenda Leven Lang Ontwikkelen van de SER.
Een evaluatie van de pilots is voorzien in 2021.
De leerwerkloketten houden zich ook bezig met het bieden van ondersteuning aan partijen
in arbeidsmarktregio’s die behoefte hebben aan beter inzicht in voor de regio beschikbare
budgetten voor leren en ontwikkelen. Met de motie van de leden Palland en Bruins wordt
de regering opgeroepen de regio’s te faciliteren bij het bundelen van de voor de regio
beschikbare budgetten.30 Partijen in de arbeidsmarktregio’s kunnen zich laten adviseren door één van de 35
regionale leerwerkloketten. Aanvullend is aan de motie uitvoering gegeven doordat
het landelijk ondersteuningsteam van de Leerwerkloketten dit najaar onder de noemer
«financial engineering» een cursus heeft aangeboden die bestaat uit 3 webinars. In
deze webinars zijn praktische handvatten geboden om een overzicht te krijgen van de
beschikbare budgetten en regelingen en van de mogelijkheden deze in te zetten voor
een eigen regionale opgave. In eerste instantie is deze serie webinars aangeboden
aan belangstellenden vanuit de Noordelijke Scholingsalliantie (NSA) en het Pact van
Brabant. Naar aanleiding van de positieve evaluaties heeft het landelijk team Leerwerkloketten
besloten de webinars op structurele basis aan te gaan bieden aan partijen in de arbeidsmarktregio’s.
Crisisinzet voor werkenden, werkzoekenden, zelfstandigen
Samenvatting crisisinzet in eerste pijler
• NL Leert Door met inzet van ontwikkeladvies
• NL Leert Door met inzet van scholing
• Tijdelijk scholingsbudget WW-gerechtigden
Als gevolg van de coronacrisis gaat op dit moment veel aandacht uit naar extra inzet
van het kabinet op de benodigde (om)scholing van mensen die dreigen hun werk te verliezen
of geen werk of opdrachten meer hebben:
• Voor werkenden, werkzoekenden en zelfstandigen die zelf stappen willen en kunnen zetten,
biedt de regeling NL Leert Door mogelijkheden om kosteloos ontwikkeladvies te krijgen
en zich kosteloos te scholen. In het 3e steun- en herstelpakket is een verlenging aangekondigd, zodat mensen ook in 2021
kunnen beschikken over ontwikkeladvies en over scholing.31 Naar aanleiding van een motie van leden Smeulders en Tielen zal de regeling voor
ontwikkeladvies per 1 december 2020 opnieuw worden opgesteld.32 Met die verlenging is een brug geslagen naar 2022, wanneer het STAP-budget en Ontwikkeladvies
STAP beschikbaar komen.
• Daarnaast kan UWV extra scholingsbudget inzetten voor WW-uitkeringsgerechtigden via
het Tijdelijk scholingsbudget WW-gerechtigden.
Relatie met VWNW in regionale crisisdienstverlening
Voor mensen die hun werk dreigen te verliezen of al geen werk meer hebben en extra
ondersteuning nodig hebben bij het vinden van nieuw werk, zijn in het derde herstelpakket
maatregelen aangekondigd voor regionale crisisdienstverlening. De uitvoering van de
crisisdienstverlening komt bij de op te richten regionale mobiliteitsteams, waarin
vakbonden, werkgeversorganisaties, UWV en gemeenten intensief samenwerken. Vanuit
de mobiliteitsteams kan gerichte ondersteuning en dienstverlening, waaronder scholing,
worden geboden. De regionale mobiliteitsteams zullen op het gebied van scholing nauw
samenwerken met het regionale onderwijsveld en de Leerwerkloketten. Dienstverlening
wordt ingezet op basis van de behoeften en de arbeidsmarktpositie van het individu.
Hiervoor krijgen de mobiliteitsteams een ontschot uitvoeringsbudget.
Met de aanpak wordt invulling gegeven aan de motie van de leden Aartsen en Tielen33 die de regering verzoekt om te komen tot één herkenbaar loket per arbeidsmarktregio
voor begeleiding naar nieuw werk en scholing. Deze maatregelen worden zorgvuldig geëvalueerd
zodat een volgend kabinet hier lering van kan trekken bij structurele hervormingen.
2.2 Stimuleren werkgevers en sociale partners
Samenvatting huidige inzet in tweede pijler:
• Stimuleren private investeringen in scholing
• Stimuleren meer private individuele ontwikkelbudgetten
• Leercultuur in mkb stimuleren met SLIM en MKB!dee
• Basisvaardigheden van werknemers versterken
• Vaardigheden in kaart
Mensen leren het meest op hun werk. De rol van werkgevers bij leren en ontwikkelen
kan nog beter worden benut. Sectororganisaties, O&O fondsen en sociale partners zijn
hiervoor belangrijk. Het kabinet zet er via verschillende wegen op in om dit te stimuleren.
De belangrijkste inzet wordt in deze paragraaf beschreven. In de Voortgangsrapportage
is meer informatie beschikbaar.
Stimuleren private investeringen in scholing
Het grootste deel van gevolgde scholing door werknemers wordt betaald door de werkgevers,
naar schatting ongeveer € 3,6 miljard34 aan directe opleidingskosten per jaar. Hierbij geven O&O fondsen jaarlijks tussen
de € 100 miljoen en € 200 miljoen aan opleidingskosten uit. Vergelijkbare conclusies
worden getrokken in de Eindnotitie Kosten en baten van Leven Lang Ontwikkelen35 en in het SER advies Private scholingsmiddelen36 dat op verzoek van het kabinet naar aanleiding van motie van het lid Wiersma c.s.37 is uitgebracht. In het SER advies komt ook naar voren dat er omwille van een goede
benutting van de budgetten, veel geld wordt vrijgemaakt voor advies en ondersteuning.
Werkgevers kunnen voor uitgaven voor scholing en ontwikkeling van hun werknemers een
beroep doen op de gerichte vrijstellingen voor scholingskosten binnen de werkkostenregeling
van de Wet op de loonbelasting 1964. Het gaat om een vrijstelling voor studies en
opleidingen die zien op onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden ter vervulling
van de dienstbetrekking. Hiernaast is er een vrijstelling voor scholing die wordt
gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.
Meer private individuele ontwikkelbudgetten
Steeds meer cao’s bevatten afspraken over het stimuleren van eigen regie van werknemers,
door het invoeren van individuele leer- of ontwikkelbudgetten. Inmiddels is voor ruim
een kwart van de werkenden die onder een cao vallen een (privaat) individueel budget
beschikbaar.38 Om meer zicht te krijgen op de benutting van deze private individuele ontwikkelbudgetten
loopt op dit moment een onderzoek. Ook is een pilot gestart om werkzame interventies
te achterhalen om werknemers te stimuleren de budgetten in te zetten voor de eigen
ontwikkeling. Hierbij wordt nauw samengewerkt met het project «eigen regie» van de
samenwerkende O&O fondsen.
Verder is er veel aandacht geweest voor de fiscale behandeling van de individuele
budgetten. Naar aanleiding van overleg met sociale partners, Belastingdienst en Financiën
is een voorlichtingsdocument beschikbaar gekomen.39 Aanknopingspunten voor de langere termijn zijn in de BMH Ongekend talent en in het
hierboven genoemde SER advies Private scholingsmiddelen aan de orde gekomen (zie paragraaf
3.2).
Leercultuur stimuleren in het mkb
Om werkgevers in het mkb te stimuleren tot een sterke leercultuur is per 1 januari
2020 de SLIM-regeling in werking getreden.40 Ondanks de coronacrisis is er veel belangstelling bij bedrijven om aan de slag te
gaan met leren en ontwikkelen. Bij beide eerste geopende tijdvakken waren veel meer
aanvragen dan dat er budget beschikbaar was. Mkb-bedrijven hebben subsidie aangevraagd
voor bijvoorbeeld het in kaart brengen van de scholings- en ontwikkelbehoefte of voor
het bieden van een praktijkleerplaats in de derde leerweg. Zij konden als individueel
bedrijf een subsidieaanvraag indienen, maar ook in samenwerking met andere bedrijven
of organisaties. Tussen de subsidieaanvragen van de samenwerkingsverbanden zitten
ook meer grootschalige initiatieven, zoals bijvoorbeeld het gezamenlijk oprichten
van een bedrijfsschool of het opzetten van een systeem voor periodieke ontwikkelgesprekken.
In 2021 staan opnieuw twee tijdvakken open voor individuele mkb-ondernemingen en één tijdvak voor samenwerkingsverbanden en grootbedrijven in de genoemde
sectoren. Op basis van de ervaringen met deze regeling kunnen voor de langere termijn
lessen worden getrokken uit de evaluaties die zijn voorzien (zie paragraaf 3.2).
Naast de SLIM-regeling is ook de subsidieregeling MKB!dee bedoeld om mkb-ondernemers
aan te zetten om belemmeringen weg te nemen om te investeren in opleiding en ontwikkeling
en zodoende de leercultuur te bevorderen.
MKB!dee
Tot nu toe hebben 61 projecten subsidie ontvangen. De meeste projecten zullen in de
eerste helft van 2021 zijn afgerond. Uit de ingediende projecten blijkt een grote
bereidheid om samen te werken met andere bedrijven en met onderwijsinstellingen. Ook
is er veel belangstelling voor het gebruik van innovatieve lesmethoden met inzet van
eLearning en Augmented Reality.
Het kabinet vindt het belangrijk om ook ideeën op te halen bij bedrijven met minder
dan 50 werknemers, aangezien deze verder op achterstand liggen bij het ontwikkelen
van een leercultuur ten opzichte van de grotere mkb-bedrijven. Daarom zal in de komende
twee tenders (waarvan één 20 oktober jl. is geopend) extra aandacht worden besteed
aan de leercultuur bij het mkb tot 50 werknemers.
Versterken basisvaardigheden werknemers
Om (digitaal) laaggeletterde werknemers opleidingstrajecten aan te bieden die leiden
tot een betere taalvaardigheid, rekenvaardigheid en/of betere digitale vaardigheden
kunnen werkgevers binnenkort op basis van de subsidieregeling Tel mee met Taal 2021–2024
subsidie aanvragen. In het kader van het derde steun- en herstelpakket is er in 2021
bijna € 6 miljoen extra beschikbaar voor laaggeletterde werknemers. Daarmee komt het
totaal beschikbare budget voor laaggeletterde werknemers in 2021 op € 8,8 miljoen.
Nieuw in Tel mee met Taal
Nieuw in de subsidieregeling is dat meerdere kleinere bedrijven gezamenlijk een aanvraag
in mogen indienen. Daarmee kunnen ze schaalvoordelen behalen bij het organiseren van
opleidingstrajecten. Ook kunnen bedrijven er voor kiezen om een taalaanbieder of een
O&O-fonds aan te wijzen om als penvoerder op te treden. Hiermee kunnen bedrijven een
deel van de administratieve lasten verminderen.
Verder is nieuw dat werkgevers maximaal 15% van het subsidiebedrag in mogen zetten
voor voorzorg en nazorg: voor het werven van werknemers en het bepalen welk opleidingstraject
voor hen het meest passend is; en voor het begeleiden van werknemers bij het volgen
van een vervolgscholing, het verspreiden van de opbrengsten van het opleidingstraject
binnen het bedrijf of het toepassen daarvan in het HRM-beleid van het bedrijf.
De Subsidieregeling Tel mee met Taal 2021–2024 wordt naar verwachting in november
2020 gepubliceerd in de Staatscourant. Werkgevers kunnen van 1 januari tot de laatste
dag van februari subsidie aanvragen.
Vaardigheden in kaart
Om een leven lang ontwikkelen te stimuleren en duurzaam aan het werk te blijven, is
het van belang dat werkenden en werkzoekenden hun ontwikkelde kennis, vaardigheden
en competenties zichtbaar kunnen maken en kunnen betrekken bij het zetten van loopbaanstappen.
In het veld is er bij regionale en sectorale partijen veel aandacht voor «matchen
op skills», waarvoor een landelijk herkenbare skills taal van belang is. De SER stimuleert
de samenwerking tussen de betrokken partijen, vanuit zijn rol als aanjager, en heeft
dit thema als maatschappelijk wenselijke doorbraak vaardigheden in kaart opgenomen
in zijn Actie-agenda. Zowel UWV als SBB zijn bij deze ontwikkelingen betrokken, vanwege
hun wettelijke taak ten aanzien van arbeidsmarktinformatie.
Verder is deze ontwikkeling relevant voor de zogenaamde EVC-procedures, waarbij iemands
competenties in kaart worden gebracht door ze af te zetten tegen landelijk erkende
standaarden (mbo- of hbo-diploma’s of landelijk erkende branchestandaarden), waardoor
ze herkenbare waarde hebben. Eerder onderzoek heeft aangegeven dat het wenselijk is
te komen tot een verbetering en een vereenvoudiging van EVC-procedures (daar waar
mogelijk), maar ook om de bekendheid te versterken. Daarom is subsidie toegekend om
EVC-procedures een kwaliteitsslag te geven en beter te communiceren over de waarde
ervan, naast andere initiatieven.
Crisisinzet tweede pijler
Samenvatting crisisinzet in tweede pijler:
• Maatwerkregeling voor samenwerkingsverbanden met sectoren, sociale partners, O&O fondsen
• Omscholingsregeling voor werkgevers in tekortsectoren
• Basisvaardigheden, extra middelen Tel mee met Taal
• Impuls subsidieregeling praktijkleren in het mbo
Voor werkgevers, sectoren en sociale partners komen meer mogelijkheden om werkenden
beter te kunnen ondersteunen met maatwerktrajecten, trainingen basisvaardigheden en
bijdragen voor omscholingskosten. Aan deze regelingen wordt op dit moment hard gewerkt
om ze zo snel als mogelijk in 2021 te kunnen openstellen:
• Maatwerkregeling voor samenwerkingsverbanden met sectoren, sociale partners, O&O fondsen
(€ 72 miljoen), voor de begeleiding, ondersteuning en scholing die nodig is om met
ontslag bedreigden aan ander werk te helpen.
• Werkgevers in structurele tekortsectoren kunnen gebruik maken van de omscholingsregeling.
Daarvoor is € 37,5 miljoen beschikbaar. Deze regeling is erop gericht om bedrijven
met kans- en tekortberoepen te stimuleren nieuwe mensen uit andere sectoren aan te
nemen en hen omscholing aan te bieden. Doel is om zo intersectorale mobiliteit op
gang te brengen. De werkgever ontvangt subsidie voor 50 procent van de kosten en draagt
zelf zorg voor de overige 50 procent, bijvoorbeeld uit eigen middelen of via het O&O
fonds. Met de regeling worden ongeveer 10.000 plekken gecreëerd.
• Basisvaardigheden, extra middelen voor Tel mee met Taal (zie hierboven).
• Extra crisisinzet van twee maal € 10,6 miljoen in 2020 en 2021 voor de subsidieregeling
praktijkleren om werkgevers te stimuleren leerwerkplekken (bbl) te blijven aanbieden.
2.3 Flexibiliseren aanbod voor volwassenen
Samenvatting huidige inzet in derde pijler
• Flexibiliseren aanbod in mbo en ho
• Praktijkleren op maat
• Stimuleren en ondersteunen onderwijsinstellingen
In de afgelopen jaren zijn er belangrijke stappen gezet om verdere flexibilisering
van het mbo en hoger onderwijs mogelijk te maken. De belangrijkste mijlpalen worden
hier behandeld, een volledig overzicht staat in de Voortgangsrapportage die als bijlage
bij deze brief is gevoegd.
Flexibiliseren aanbod mbo
Voor werkenden en werkzoekenden is het mogelijk in het niet-bekostigd onderwijs een
onderdeel te volgen van een mbo-opleiding met een zelfstandige betekenis op de arbeidsmarkt
en dat af te ronden met een door OCW erkend mbo-certificaat. Zowel bekostigde als
niet-bekostigde mbo-instellingen kunnen deze certificaattrajecten in de derde leerweg
uitvoeren. Bekostigde instellingen krijgen hiervoor geen bekostiging.
Certificaten
Inmiddels zijn er 36 certificaten verbonden aan beroepsgerichte onderdelen van mbo-opleidingen
van niveau 2, 3 en 4 in de sectoren zorg en welzijn, horeca en techniek. Ook is aan
ruim 200 keuzedelen een mbo-certificaat verbonden en beschikbaar voor bijscholing
van werkenden en werkzoekenden.
Op dit moment is een aantal mbo-scholen bezig om certificaattrajecten te ontwikkelen
en uit te voeren, gericht op het behalen van deze mbo-certificaten. De ontwikkeling
van deze certificaattrajecten gebeurt in nauwe afstemming met het regionaal bedrijfsleven.
Praktijkleren op maat
Voor werkenden en werkzoekenden voor wie het behalen van een mbo-diploma of -certificaat
vooralsnog niet haalbaar is, kan het volgen van een deel van een mbo-opleiding in
de praktijk van het leerbedrijf een goede opstap zijn naar een baan en/of een stimulans
vormen om verder te leren in het mbo. Bij deze praktijkleerroute op maat wordt de
opleiding in ieder geval afgerond met een praktijkverklaring (als onderdeel van de
mbo-verklaring). In een praktijkverklaring geeft een praktijkopleider aan welke werkprocessen
de student in het leerbedrijf heeft leren uitvoeren. Een aantal mbo-instellingen doet
hiermee nu ervaring op, in samenwerkingsverbanden met onder meer gemeenten, UWV en
een aantal leerbedrijven.
Communicatie
Om voor het bedrijfsleven het onderscheid te verduidelijken tussen mbo-verklaring,
mbo-certificaat en een regulier diploma, zijn diverse activiteiten in gang gezet,
in afstemming met de MBO Raad, VNO-NCW, MKB-Nederland en SBB41. Zo stelt SBB een infographic op met uitleg voor bedrijven. SBB en VNO-NCW/MKB verspreiden
deze informatie via hun kanalen, ook betrekken SBB-adviseurs deze info bij hun gesprekken
met de bedrijven. Verder wordt, in afstemming met de MBO Raad en JOB, een infographic
opgesteld die benut kan worden voor de voorlichting binnen mbo-instellingen en voor
studenten. Bij dit document wordt niet alleen ingegaan op verschillen tussen de verschillende
documenten, maar ook aan de mogelijkheid om, na het behalen van een mbo-verklaring
of mbo-certificaat, alsnog een diploma te verwerven. Verder wordt in de regelgeving
voor de mbo-verklaring opgenomen dat van mbo-scholen wordt verwacht dat zij studenten,
bij het verstrekken van de mbo-verklaring, ook informeren over de mogelijkheden terug
te keren naar hun onderwijsinstelling.
Stimuleren samenwerking en ondersteunen onderwijsinstellingen
Om de publiek-private samenwerking bij het ontwikkelen van flexibele opleidingsprogramma’s
verder te stimuleren, zijn diverse maatregelen genomen. Zo kunnen samenwerkingsverbanden
van publieke en private mbo-instellingen gebruik maken van de subsidieregeling flexibilisering
mbo. De samenwerking tussen publieke en private aanbieders van opleidingen zorgt voor
een divers aanbod van opleidingen dat beter aansluit bij de vraag van werkenden en
werkzoekenden. Bovendien wordt hierin actief ingezet op kennisdeling. Inmiddels zijn
er tien (regionale en landelijke) samenwerkingsverbanden aan de slag. Meer informatie
over de voortgang van deze regeling is te vinden in de brief van 8 oktober.42
Binnen het Regionaal Investeringsfonds (RIF) kunnen publiek private samenwerkingsverbanden
subsidie aanvragen voor activiteiten die bijvoorbeeld gericht zijn op het transparanter
maken van de op-, om- en bijscholingsbehoeften van bedrijven zodat het mbo-onderwijs
beter kan aansluiten op de behoeften van de werkenden. Hieronder vallen ook de ontwikkelkosten
van de scholing, de kosten voor leermiddelen en de professionalisering van docenten
en praktijkopleiders.
Voorbeeld RIF project: ROC Rijn IJssel – Ieder talent telt!
Dit arbeidsmarkt ontwikkeltraject zet zich in voor de positie van studenten in een
entreeopleiding, de professionalisering van docenten en een leven lang ontwikkelen.
De focus ligt op 23-plussers. Bedrijven zijn vanwege de krapte op de arbeidsmarkt
onvoldoende in staat om gekwalificeerd personeel te werven. Midden-Gelderland toont
aan dat er een grote vraag is naar lager geschoold personeel in onder andere de dienstverlening,
de transport en de logistiek. Tegelijkertijd zijn er zorgen over laagopgeleiden zonder
startkwalificatie. Om een bijdrage te leveren aan de invulling van vacatures en aan
een evenwichtige samenleving waarin laagopgeleiden ook een plek krijgen op de arbeidsmarkt
is dit arbeidsmarkt ontwikkeltraject opgezet. Het moet leiden tot een gepersonaliseerde
en flexibele entreeopleiding waarin kandidaten met een afstand tot de arbeidsmarkt
op basis van de vraag van werkgevers begeleid en ondersteund worden bij de voorbereiding
op hun duurzame (her)intrede op de arbeidsmarkt.
Om de instellingen duidelijkheid te geven over welke ruimte de wetgeving biedt om
binnen hun eigen beleid innovatieve en flexibele onderwijsprogramma’s voor volwassenen
te ontwikkelen, is in samenwerking met de MBO Raad, de NRTO, de Kennispunten LLO,
Onderwijs en Examinering en de Inspectie op 5 oktober jl. de brochure «Ruimte in regels»
gepubliceerd.43
Verder is in 2018 het Kennispunt mbo LLO gestart. Vanuit het Kennispunt is er nauw
samengewerkt met het Actieprogramma LLO mbo van OCW. Mede gezien de gevolgen van de
coronacrisis en het onverminderde belang van LLO, is besloten om een doorstart te
geven aan het project. De komende twee jaar zal het lerend netwerk verder worden uitgebreid
en bestendigd en zullen publieke en private mbo-instellingen worden ondersteund bij
de implementatie van de steunmaatregelen van het kabinet. Ook is voorzien in een financiële
bijdrage voor 2021 en 2022 voor het meld- en expertisepunt specialistisch vakmanschap44 ter ondersteuning van kleine, specialistische beroepsopleidingen die vaak ook door
volwassenen worden gevolgd.
Flexibiliseren aanbod hoger onderwijs
In het hoger onderwijs kunnen opleidingen modulair ingericht worden zodat ook delen
van een ho-opleiding gevolgd kunnen worden. Universiteiten en hogescholen maken dit
aanbod aan modulair contractonderwijs transparant respectievelijk via het in ontwikkeling
zijnde online platform voor modulair universitair onderwijs45 en de website «heelveelindeeltijd.nl»46.
Zoals in de strategische agenda Houdbaar voor de toekomst47 is aangekondigd zal de wet aangepast worden om instellingen te stimuleren en te helpen
hun onderwijs flexibel en op maat van de student in te richten (zie box).
Flexibiliseren in het hoger onderwijs
Dit kabinet zal in de wet verduidelijken dat het verzorgen van onderwijs aan volwassenen
onderdeel is van de taak en maatschappelijke opdracht van instellingen in het hoger
onderwijs. Verder zal dit kabinet de extra ruimte voor flexibilisering die in het
experiment Leeruitkomsten wordt geboden verankeren in wet- en regelgeving. In het
experiment leeruitkomsten staan de leeruitkomsten centraal zonder een vaste inrichting
van de opleiding. De NVAO heeft een positief oordeel over het experiment gegeven.
Begin volgend jaar wordt de eindevaluatie van het experiment verwacht. Na de aanpassing
in de wet kunnen alle instellingen naast het aangeboden vaste onderwijsprogramma ook
een flexibele invulling van hun opleidingstraject aanbieden aan alle doelgroepen.
De lerarenopleidingen in het hbo en wo hebben in het Bestuursakkoord Flexibilisering
Lerarenopleidingen van 12 oktober 2020 o.a. afspraken gemaakt over het flexibeler
maken van deze opleidingen. Voor zij-instromers en volwassenen die al een andere carrière
achter de rug hebben, gaat dit veel betekenen. De lerarenopleidingen aan de hogescholen
die deelnemen aan de experimenten leeruitkomsten zetten dit voort wanneer het experiment
is afgelopen. Zij zullen straks geen vaststaand onderwijsprogramma meer hebben; de
student kan in samenspraak met school en opleiding bepalen hoe hij of zij werkt aan
de leeruitkomsten en die vervolgens aantoont. De nog niet deelnemende hbo- en de wo-lerarenopleidingen
gaan verkennen in hoeverre het werken met leeruitkomsten voor hen werkt en nemen in
2021–2022 een besluit over invoering hiervan.
Mkb-route in het hbo
De mkb-route in het hbo is een programma van EZK, OCW en VNO-NCW/MKB-Nederland. Een
mkb-route in het hbo betreft een opleiding Associate degree of Bachelor waarin leren
en werken tegelijkertijd plaatsvinden en waarbij de werkplek van de student zich bevindt
in het mkb. Dit programma is dit jaar opgestart met zeven pilots waarin scholen en
mkb-werkgevers een werkend leren-traject aanbieden. Hogescholen die deelnemen aan
de experimenten leeruitkomsten kunnen de pilots flexibel inrichten en zo de mkb-route
optimaal afstemmen op de behoeften en mogelijkheden van werkgevers in het mkb en van
individuele studenten en medewerkers. De pilots zijn uitgedaagd om het thema LLO meer
te integreren in de trajecten. Hiermee zal naast initiële studenten, de aandacht ook
extra worden gericht op werkzoekenden en werkenden die in leerwerktrajecten een (hogere)
opleiding kunnen behalen.
Versnellingsplan Onderwijsinnovatie met ICT
In het Versnellingsplan werken universiteiten en hogescholen gezamenlijk aan onderwijsinnovatie.
Een van de ambities van het plan is het verder flexibiliseren van het onderwijsaanbod,
waarbij ook specifiek gekeken wordt naar Leven Lang Ontwikkelen. Hierbij wordt verkend
op welke manier onderwijs modulair aangeboden kan worden en welke infrastructuur daarvoor
nodig is. Digitalisering van het onderwijs biedt ook in het hoger onderwijs mogelijkheden
voor het verder flexibiliseren van het onderwijsaanbod. Zo liggen er momenteel plannen
voor Microcredentials (het geven van certificaten voor deeleenheden)48. Daarnaast kijken hoger onderwijsinstellingen met SURF naar de manier waarop digitale
(open) leermaterialen beter een plek kunnen krijgen in het hoger onderwijs.
Crisisinzet derde pijler
Samenvatting crisis inzet in derde pijler:
• Praktijkleren mbo extra inzet
• Mbo-certificaten extra inzet
Extra inzet op praktijkleren in het mbo
In 2021 komt € 63 miljoen beschikbaar uit het steun- en herstelpakket, voor kortdurende
bij- en omscholing via praktijkleren in het mbo. Dit budget kan worden gebruikt door
de in paragraaf 2.1 al beschreven regionale mobiliteitsteams om werkenden en werkzoekenden
die extra ondersteuning nodig hebben te begeleiden bij het vinden van nieuw werk.
Ook gemeenten en UWV kunnen gebruik maken van dit budget in aanvulling op hun reguliere
dienstverlening bij het begeleiden van werkzoekenden naar werk. Bij deze vorm van
bij- en omscholing via het mbo wordt werken gecombineerd met het volgen van (een deel
van) een mbo-opleiding in de derde leerweg. Het kan gaan om een mbo-opleiding gericht
op het behalen van een praktijkverklaring, certificaat of diploma. De middelen kunnen
worden ingezet voor financiering van mbo-opleidingen van maximaal 9 maanden. Zowel
de vergoeding voor de mbo-instelling als de vergoeding voor het bieden van de leerbaan
en begeleiding van de kandidaat door de werkgever/erkend leerbedrijf kan hieruit worden
betaald.
Extra inzet op mbo-certificaten
In de context van de crisis heeft OCW SBB verzocht om, in het kader van het actieplan
stages en leerbanen, tijdelijk extra in te zetten op mbo-certificaten. Het is namelijk
van groot belang dat, voor sectoren en branches waar op dit moment de vraag naar bij-
en omscholing het grootst is, het huidige bestaand aanbod aan mbo-certificaten bij
het bedrijfsleven onder de aandacht wordt gebracht. Ook zal SBB, waar wenselijk en
van betekenis voor de sector, nieuwe certificaten ontwikkelen die door de mbo-instellingen
te benutten zijn voor bij- en omscholingstrajecten van werkenden en werkzoekenden.
2.4 Stimuleren leercultuur
Samenvatting huidige inzet in vierde pijler:
• Campagne Hoe werkt Nederland?
• Campagne Slim Werkgeven
• Vergroten bekendheid STAP-budget en levenlanglerenkrediet
• Bewustwording belang duurzame inzetbaarheid en leren en ontwikkelen (MIP)
Versterken bewustzijn belang leren en ontwikkelen via campagne aanpak
Het stimuleren van de leercultuur bij werkenden, werkzoekenden en werkgevers is een
van de onderdelen in de doorlopende meerjarige koepelcampagne Hoe werkt Nederland? Regelmatig worden nieuwe deelcampagnes opgestart om werkenden te informeren en om
bewustzijn van het belang van leren en ontwikkelen te creëren en de leerbereidheid
te vergroten. Het doel van Hoe werkt Nederland? is om het gesprek te stimuleren over de manier waarop werkgevers en werknemers hun
werkrelatie organiseren. Zo worden via een community positieve voorbeelden uitgelicht
en verhalen zichtbaar gemaakt. Dit gebeurt onder meer via informatie en inspiratie
op hoewerktnederland.nl, online advertenties, sociale media, vrije publiciteit en
radiocommercials.
Naast Hoe werkt Nederland? is er de koepelcampagne Slim Werkgeven om werkgevers te informeren en inspireren op verschillende arbeidsmarkt gerelateerde
vraagstukken. Hierbij worden werkgevers ook gestimuleerd om van elkaar te leren, en
elkaar te inspireren. Daarnaast is er het afgelopen jaar specifiek aandacht geweest
voor de SLIM-regeling voor het versterken van leren en ontwikkelen bij het mkb, met
name rondom de aanvraagtijdvakken. Ook in 2021 zal binnen de campagne aandacht worden
gegeven aan de mogelijkheden van de SLIM-regeling voor het mkb. Naast de publiciteit
rondom de aanvraagtijdvakken, zal ook actief worden ingezet op het delen, verspreiden
en ophalen van kennis, ervaringen en praktijkvoorbeelden tussen mkb-werkgevers onderling
en tussen samenwerkingsverbanden.
Vergroten bekendheid STAP-budget en levenlanglerenkrediet
In 2021 zal – gevoed vanuit een brede communicatiestrategie – ook een deelcampagne
starten rondom de introductie van het STAP-budget. In de communicatie zal specifiek
aandacht uitgaan naar de toegang tot het STAP-budget voor groepen die relatief minder
deelnemen aan scholing, zoals flexwerkers, ouderen en praktisch opgeleiden. Hierbij
zal – mede naar aanleiding van diverse moties – ook aandacht uitgaan naar het onder
de aandacht brengen van de mogelijkheden van het levenlanglerenkrediet bij groepen
die minder gebruik maken van leer- en ontwikkelmogelijkheden. Te denken valt aan mensen
die niet in loondienst zijn, zoals mensen met vrijwilligerswerk of mantelzorgtaken,
en praktisch opgeleiden.49
Er zal oog zijn voor geschikte communicatie-uitingen om deze groepen te bereiken,
onder meer door de inzet van netwerken zoals die van de vakbonden die de doelgroepen
weten te bereiken, en door te verwijzen naar de mogelijkheden, waarbij ook organisaties
– zoals de vakbonden – worden betrokken die deze mensen weten te bereiken.
Bewustwording belang duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen
Eerder is uw kamer geïnformeerd over het Meerjarig Investeringsprogramma Duurzame
Inzetbaarheid en Leven Lang Ontwikkelen (MIP)50, bedoeld om bewustwording te stimuleren en kennis en interventies beter toepasbaar
te maken en te verspreiden. Het versterken van de bereidheid van mensen om te investeren
in hun duurzame inzetbaarheid en hun ontwikkeling is een van de belangrijkste opgaven
voor de komende jaren.
Meerjarig Investeringsprogramma voor DI en LLO
De activiteiten worden vormgegeven in samenwerking met sociale partners.
Het afgelopen jaar stond in het teken van campagnematige activiteiten en de opstart
van de kennisactiviteiten.
Om de huidige wetenschappelijke- en praktijkkennis op het gebied van duurzame inzetbaarheid
en een leven lang ontwikkelen in kaart te brengen wordt op dit moment een quickscan
uitgevoerd. Opbrengsten worden vertaald naar bruikbare informatie voor organisaties,
bedrijven, sectoren en samenwerkingsverbanden.
Begin volgend jaar wordt hiertoe een platform gelanceerd. Zowel de quickscan als het
platform hebben een ondersteunende en faciliterende rol bij de voorbereiding van de
subsidieaanvragen door samenwerkingsverbanden voor de maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid
& Eerder Uittreden (DI/EU).
Het MIP kent ten slotte ook een subsidieregeling. Doel van deze regeling is om duurzame
inzetbaarheid en een leven lang ontwikkelen te bevorderen door werkenden, werkgevers,
zzp’ers en professionals te ondersteunen bij pilots en innovatieve projecten op dit
gebied. De verwachting is dat de subsidieregeling in het derde kwartaal van 2021 beschikbaar
is voor samenwerkingsverbanden. De komende tijd wordt deze regeling verder uitgewerkt.
Uw Kamer wordt medio 2021 geïnformeerd over de verdere uitwerking van deze subsidieregeling.
Monitor ontwikkeling leercultuur
De SER werkt op verzoek van het kabinet als aanjager aan het versterken van de leercultuur,
door initiatieven in sectoren en regio’s van onderop zichtbaar te maken, partijen
te verbinden en kennis te delen.51 Vanuit de SER en TNO is initiatief genomen om de leercultuur in organisaties en vanuit
het oogpunt van werkgevers, werknemers en zzp’ers in kaart te brengen. Daarin staat
vooral de ruimte voor leren in het werk centraal. De eerste metingen komen in het
voorjaar 2021 beschikbaar.
De NRO is door de departementen OCW, SZW en EZK gevraagd een meerjarig en verdiepend
onderzoeksproject op te starten dat de ontwikkelingen in onder andere de leercultuur
monitort en de verbinding legt met werkende mechanismes om leercultuur te beïnvloeden
via beleid. Het NRO onderzoek start in de zomer van 2021 en zal voortbouwen op de
aspecten van leercultuur die SER en TNO uitwerken.
Crisisinzet in vierde pijler
Samenvatting crisis inzet in vierde pijler:
• Communicatie NL Leert Door en andere regelingen
• Communicatie gericht op werkgevers
Het afgelopen jaar is veel aandacht uitgegaan naar communicatie over het crisispakket
NL Leert Door. Ook in 2021 zal communicatie zijn gericht op het vervolg op NL Leert
Door en de aanvullende regelingen uit het sociaal pakket – flankerend aan het 3e steun- en herstelpakket. Groepen die achterblijven in deelname aan leren en ontwikkelen
krijgen hierbij speciale aandacht. En komt er specifieke aandacht voor werkgeverschap
in coronatijd, waarbij het belang en de urgentie van leren en ontwikkelen van werknemers
zeker benadrukt worden.
2. Routekaart met beleidsopties voor de langere termijn
Hierboven heeft het kabinet geschetst waar we nu staan als het gaat om leren en ontwikkelen
gedurende de loopbaan – zowel voor wat betreft de huidige beleidsinzet als de crisismaatregelen
die naar aanleiding van de coronacrisis in het leven zijn geroepen. Daarmee verwacht
het kabinet veel werkenden en werkzoekenden te kunnen helpen om zich aan te passen
aan de nieuwe realiteit, en zetten we belangrijke stappen richting een arbeidsmarkt
waarbij leren en ontwikkelen vanzelfsprekend is. Maar het kabinet ziet ook dat er
nog meer nodig is om daar te komen. Dat vergt aandacht, ook na deze kabinetsperiode.
Hieronder geven we aan wat, mede op basis van onlangs verschenen rapporten en adviezen,
kansrijke routes zijn naar een succesvol beleid voor leren en ontwikkelen. Met deze
routekaart geeft het kabinet invulling aan de toezegging in de Groeibrief van 13 december
2019.52
3.1 Versterken ontwikkelvraag en eigen regie individu
Samenvatting beleidsopties eerste pijler:
• Verder uitbouwen STAP-budget in geest leerrechten
• Extra inzet op Ontwikkeladvies STAP
• Bouwen landelijk scholingsportaal voor opleidings- en financieringsmogelijkheden
• Versterken ondersteuning voor mensen, bedrijven en samenwerkingsverbanden
• Bredere blik ontwikkelen op leren en ontwikkelen in relatie tot de sociale zekerheid
Verder uitbouwen van het STAP-budget
Wanneer het STAP-budget per 1 januari 2022 gereed is, staat er een essentieel systeem
klaar dat mensen in staat stelt om hun eigen regie op hun loopbaan te nemen. Het systeem
biedt de mogelijkheid om na 1 januari 2022 het instrument verder te ontwikkelen door
voor bepaalde doelen of voor specifieke doelgroepen aanvullende middelen toe te voegen.
Het kabinet constateert dat er maatschappelijk veel draagvlak is voor een dergelijke
extra ondersteuning van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt.
Zoals eerder in deze brief al aangegeven, zijn de diverse voorstellen voor leerrechten
in dit verband van belang.
In juni 2019 deden VNO-NCW, MKB-Nederland, NRTO en MBO Raad in het voorstel «Leerrechten
doorgerekend» de oproep tot invoering van een systeem van leerrechten, waarbij de
hoogte van beschikbare middelen afhankelijk wordt gemaakt van reeds genoten (initieel)
onderwijs. Hoe hoger de genoten initiële opleiding, hoe lager de leerrechten die overblijven
bij het betreden van de arbeidsmarkt. Het voorstel van leerrechten is vervolgens in
grote lijnen opgenomen in onder meer het rapport van de commissie Regulering van Werk53, het rapport Investeren in mensen van Platform de Toekomst van Arbeid54 en in zekere mate in het voorstel van de MBO Raad, Vereniging Hogescholen en VSNU.55 In het laatst genoemde voorstel wordt er gepleit voor basisleerrechten voor iedere
werkende Nederlander vanaf 27 jaar, in aanvulling op het huidige recht op bekostigd
onderwijs, en voor aanvullende leerrechten voor lager opgeleiden.
Naar aanleiding van de voorstellen en in lijn met de motie Tielen56 en nader gewijzigde motie van de leden Bruins en Van Weyenberg57, heeft het kabinet het leerrechtenvoorstel uitgebreid bestudeerd en ziet het kabinet
het principe van leerrechten als een belangrijke benadering om de deelname aan leren
en ontwikkelen te bevorderen. Net als de genoemde voorstellen ziet het kabinet de
grootste urgentie bij groepen die nu minder deelnemen en vaak een kwetsbare positie
op de arbeidsmarkt hebben.58
De keuze voor extra inzet op leren en ontwikkelen voor lager- en middelbaaropgeleiden,
betekent overigens dat minder middelen beschikbaar zijn voor mogelijke andere beleidsdoelstellingen,
zoals een focus op de maximalisatie van (economisch) rendement, een gerichte inzet
op omscholing richting tekortsectoren of voor het realiseren van een bredere transitie.59
Het kabinet plaatst in lijn met BMH Ongekend talent ook enkele kanttekeningen bij
a) de uitgangspunten van leerrechten en b) het uitvoeringsmodel van leerrechten via
een publieke leerrekening zoals dat is voorgesteld door de verschillende initiatiefnemers.
– Ook aandacht voor leerbereidheid
Het kabinet merkt op dat het voorstel van leerrechten primair is gericht op financiële
ondersteuning terwijl dit niet volledig recht doet aan de onderliggende oorzaken van
achterblijvende scholing en ontwikkeling van praktisch geschoolden – zoals ervaren
barrières op persoonsniveau –, vaak versterkt door negatieve leerervaringen in het
verleden. Daarom zal er veel meer inzet nodig zijn om de leerbereidheid te vergroten.
Het kabinet zet hierop nu al in met campagnes, de SLIM-regeling en ontwikkeladviezen,
maar voor de komende jaren zal hier fors meer inspanning op nodig zijn om deze groepen
daadwerkelijk te bereiken en te motiveren.
– Publieke middelen aanvullend aan private investeringen
Juist omdat de meeste mensen leren op en van hun werk, is betrokkenheid van werkgevers,
vakbonden en sectoren, het investeren in een veilige leercultuur en zo nodig een cursus
of scholing, van groot belang. Om te voorkomen dat het initiatief van het bedrijfsleven
naar de publieke sector verschuift, ligt het voor de hand om leerrechten in omvang
te beperken en private investeringen, bijvoorbeeld via fiscale ondersteuning van private
leerrekeningen, te stimuleren (zie voor concrete voorstellen paragraaf 3.2).60
– Behoud bestaande leerrechten
Verder wijst het kabinet er op dat verschillende voorstellen voor leerrechten impliceren
dat het nu bestaande recht op publiek bekostigd onderwijs wordt ingeperkt, terwijl
het uitgangspunt van het kabinet is dat een nieuw stelsel per definitie een verbetering
moet zijn.61 In het huidige stelsel is de facto al sprake van een leerrecht op het volgen van
bekostigde mbo-opleidingen en één bachelor/master (met de uitzondering van zorg en
onderwijs) in het ho. Het gaat hierbij om volledige onderwijsprogramma’s.
– Leerrechten via een publieke leerrekening heeft grote gevolgen overheidsbegroting
Een systeem van leerrechten via een leerrekening heeft aanzienlijke gevolgen voor
de overheidsbegroting aangezien een afdwingbaar leerrecht van tienduizenden euro’s
voor alle Nederlanders de facto een publieke openeinderegeling betekent. Gezien de
nu beperkt beschikbare middelen voor scholing van werkenden (€ 218 miljoen structureel),
is het doelmatiger om het principe van leerrechten op basis van opleidingsniveau toe
te passen op een uitgavenregeling zoals het STAP-budget, omdat een STAP-budget op
aanvraag is en daarmee naar verwachting meer terecht komt bij personen die dit budget
het hardste nodig hebben.
– Leerrechten via een publieke leerrekening is complex voor uitvoering
In de diverse voorstellen is sprake van een leer- of ontwikkelrekening waarop de overheid
een bedrag stort dat overeenkomt met de resterende leerrechten op de leer- of ontwikkelrekening.62 Behalve dat bij een nieuwe systematiek weer van vooraf aan moet worden begonnen,
zou een nieuw uitvoeringsmodel voor leerrekeningen gepaard gaan met een zeer omvangrijke
ICT-operatie waarin voor iedere burger (met terugwerkende kracht) moet worden bijgehouden
welke leerrechten reeds zijn genoten en nog beschikbaar zijn. Daarbij komen uiteenlopende
(juridische) complexiteiten ten aanzien van een systeem dat lastig nog kan worden
teruggedraaid (vanwege eigendomsrechtelijke beperkingen). Naast de aspecten van uitvoerbaarheid
laten ervaringen in het buitenland zien dat de fraudebestendigheid van leerrekeningen
moeilijk te waarborgen is.
Gezien groot maatschappelijk draagvlak en urgentie voor de onderliggende gedachte
van extra ondersteuning vanuit publieke middelen voor lager opgeleiden, ziet het kabinet
goede kansen in het verder ontwikkelen van het STAP-budget om hier als eerste prioriteit
een uitwerking aan te geven. Nu al is het voornemen om drempels voor het gebruik van
STAP-budget door lager opgeleiden te verlagen door de inzet van ontwikkeladviezen.63 In lijn met de leerrechten kan vervolgens worden toegewerkt naar een systeem waarbij
de aanspraak afhankelijk is van de hoogst genoten opleiding. Met extra publieke middelen
voor scholing en ontwikkeling kan ook een bijdrage worden geleverd aan de ontwikkeling
van flexibele programma’s in het mbo, hbo en wo.64 Als eerste stap kan het huidige budget van jaarlijks € 218 miljoen worden benut door
de toekenning anders in te richten. Om daadwerkelijk tot volwaardige uitvoering van
het principe van leerrechten via het STAP-budget te komen, is volgens BMH Ongekend
talent een aanzienlijk hoger bedrag nodig.65 Het is aan een volgend kabinet om daarover een besluit te nemen en er verder mee
aan de slag te gaan. Momenteel wordt bezien of extra middelen voor het STAP-budget
beschikbaar komen uit het RFF, zoals ook gevraagd in de motie van de leden Bruins
en Van Weyenberg.66
Extra inzet op Ontwikkeladvies STAP
Zoals eerder aangegeven werken we op dit moment aan een structurele inzet op ontwikkeladvies,
flankerend aan het STAP budget. Bedoeling is dat ontwikkeladvies STAP te richten op
groepen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie, zoals lager opgeleiden of ouderen.
In de huidige opzet gaan middelen voor deze ontwikkeladviezen STAP af van de middelen
voor het STAP-budget. Een volgend kabinet zou, gezien het belang om groepen met een
kwetsbare arbeidsmarktpositie te ondersteunen in hun leer- en ontwikkelvraag, ervoor
kunnen kiezen additionele middelen vrij te maken voor ontwikkeladviezen aan specifieke
doelgroepen en het stimuleren van deze groepen om de ontwikkeladviezen ook te benutten.
Bouwen landelijke scholingsportaal voor opleidings- en financieringsmogelijkheden
Zodra eind november 2020 bestuurlijke goedkeuring door alle betrokken partijen volgt
op het programmaplan voor de bouw van het landelijk portaal, kan worden gestart met
de bouw en het streven is om begin 2022 een operationeel portaal te hebben. In de
jaren daarop zal doorontwikkeling van het landelijk scholingsportaal plaatsvinden.
De uitdaging bij de bouw van het portaal is niet alleen gelegen in de ICT-component,
maar ook in het maken van landelijke en robuuste afspraken met alle bij de uitvoering
betrokken partijen (bijvoorbeeld over de aanlevering van gegevens en de te hanteren
kwaliteitscriteria). Daarom en omdat er op betrokken uitvoeringsorganisaties in deze
crisisperiode vaak al een grote druk ligt, is gekozen voor een periode van één jaar
voor de bouw van het portaal: dat is volgens het kabinet een realistische termijn.
Er wordt bij de bouw van het portaal zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de kennis
en inzichten die bij de bouw van scholingsregister STAP zijn opgedaan. Het is de bedoeling
dat op het scholingsportaal links komen naar portals/websites met informatie over
scholing en financiering daarvan, dus ook naar STAP. Zo adviseert ook de SER in het
advies over private scholingsmiddelen.
Betere ondersteuning voor mensen, bedrijven en samenwerkingsverbanden
Voor veel mensen is de werkplek de eerst aangewezen plaats om ondersteuning te krijgen
bij leer- en ontwikkelvragen. Daarbij kunnen naast direct leidinggevenden ook collega’s
(zoals leerambassadeurs) een rol spelen en – als die er is – een HR adviseur/afdeling.
Het verder versterken en stimuleren van goede ondersteuning bij leren en ontwikkelen
in de arbeidsorganisatie ziet het kabinet als een belangrijke uitdaging voor de komende
jaren. Niet alleen de werkenden maar ook de werkgevers hebben baat bij het verder
uitbouwen van een leer- en ontwikkelaanpak in arbeidsorganisaties. Dit komt nog aan
de orde in paragraaf 3.4.
Het kabinet constateert dat er een breed gedeelde behoefte bestaat aan een beter toegankelijke
regionale voorziening voor ondersteuning van mensen die geen werkgever hebben, waaronder
zelfstandig ondernemers, of die niet bij hun werkgever terecht kunnen. Zowel in het
rapport Ongekend talent van de BMH als in het rapport van de Commissie Borstlap zijn
voorstellen uitgewerkt om te komen tot een robuuste regionale ondersteuningsstructuur
(zie box).
Voorstellen voor betere ondersteuning
In het BMH rapport «Ongekend Talent» is een voorstel uitgewerkt over de doorontwikkeling
van de huidige leerwerkloketten tot één loopbaan- en scholingsloket per arbeidsmarktregio.
De doorontwikkeling bestaat uit verdere professionalisering en een grootschaliger
opzet met meer capaciteit en een meer landelijke uniforme opzet in combinatie met
regionaal maatwerk. Met die opzet voor één loket komt er één herkenbaar punt waar
gespecialiseerde medewerkers onafhankelijk, betrouwbaar en relevant advies kunnen
geven over opleidingsmogelijkheden, instrumenten en financieringsmogelijkheden.
De Commissie Borstlap stelt dat mensen die hun baan dreigen te verliezen, moeten kunnen
rekenen op hulp om tijdig van baan te veranderen, zodat ze actief blijven op de arbeidsmarkt
en niet afhankelijk worden van een uitkering. Dit wordt ondersteund door breed toegankelijke
loopbaanwinkels en publiek-private samenwerkingsverbanden – waarin werkgevers, vakbonden,
onderwijsinstellingen, uitzendbedrijven, gemeenten en UWV zich samen sterk maken voor
een effectieve arbeidsbemiddeling en een sluitende personeelsvoorziening in de arbeidsmarktregio.
Het Platform Toekomst van de Arbeid doet eveneens voorstellen voor dergelijke loopbaanwinkels:
zogenaamde Werkhuizen. In dat voorstel worden werkenden periodiek opgeroepen voor
een loopbaangesprek, dat gebeurt vaker naarmate mensen meer arbeidsmarktrisico’s lopen.
UWV spreekt van een Huis van de arbeidsmarkt, een «one stop shop» met herkenbare,
toegankelijke dienstverlening voor een soepel werkende arbeidsmarkt waar werkzoekenden,
scholieren, werkgevers en werkenden terecht kunnen voor opleidingsmogelijkheden, om-
en bijscholing, vacatures, informatie over werk, voorzieningen en uitkeringen. Maatschappelijke
verankering wordt bevorderd door breed eigenaarschap van publieke en private partijen.
Het kabinet ziet in navolging van de voorstellen van Commissie Borstlap, het Platform
Toekomst van de Arbeid en het BMH rapport Ongekend talent mogelijkheden om de huidige
leerwerkloketten in de arbeidsmarktregio’s door te ontwikkelen. Indien een volgend
kabinet kiest voor doorontwikkeling van de leerwerkloketten is het van belang daarbij
te kijken naar de verdere professionalisering en een grootschaliger opzet met meer
capaciteit. Het gaat niet alleen om het informeren en adviseren van individuen die
niet bij hun werkgever terecht kunnen maar ook om werkgevers zelf. Ook kunnen deze
loketten een goede rol vervullen in de ondersteuning van regionale samenwerkingsverbanden
die vragen hebben over leren en ontwikkelen, bijvoorbeeld over landelijk beschikbare
subsidieregelingen. Meer inzicht in de veelheid aan subsidieregelingen draagt bij
aan complexiteitsreductie.
Voor de verdere doorontwikkeling zijn meerdere opties denkbaar. De ervaringen met
de in paragraaf 2.1 genoemde pilots Leerwerkloket Plus bieden hier handvatten voor
(zie bijlage 267 voor de inhoud van de drie pilots). Ook de voorstellen in de hierboven genoemde rapporten
bieden aanknopingspunten. Van belang daarbij is om niet weer nieuwe structuren te
gaan opzetten, maar om de reeds beschikbare dienstverlening door publieke en private
partijen beter te gaan benutten.
Bredere blik ontwikkelen op leren en ontwikkelen in de sociale zekerheid
Het STAP-budget is in beginsel bestemd voor iedereen en helpt mensen meer eigen regie
te pakken op hun ontwikkeling. Voor wie eigen regie nog niet haalbaar is, zijn werkgevers
aan zet om werkenden daarbij te ondersteunen. UWV en gemeenten dragen zorg voor de
re-integratie – inclusief de benodigde scholing – van uitkeringsgerechtigden en helpen
zelfstandigen met een hulpvraag bij heroriëntatie. Het kabinet onderschrijft het belang
van aandacht voor mogelijke knelpunten tussen de uitgangspunten van re-integratie
in de sociale zekerheid en de uitgangspunten van leren en ontwikkelen, zoals de SER
aangeeft in zijn briefadvies «Inventarisatie Leven Lang Ontwikkelen in de sociale
zekerheid». In dat advies brengt de SER de mogelijkheden van en belemmeringen voor
scholing en leven lang ontwikkelen in de bestaande regelingen van sociale zekerheid
in kaart.68
SER Inventarisatie Leven Lang Ontwikkelen in de sociale zekerheid
De SER constateert dat de uitgangspunten van re-integratie in de sociale zekerheid
knellen met de uitgangspunten van een leven lang ontwikkelen. Re-integratie richt
zich op snelle werkhervatting, de zogenoemde «kortste weg naar werk». De SER stelt
voor om na te gaan hoe mensen ook tijdens werkloosheid of arbeidsongeschiktheid meer
kunnen worden gefaciliteerd in het werken aan leren en ontwikkelen om zo meer duurzame
inzetbaarheid te bereiken. De SER ziet ook dat de overgangen tussen uitkering en werk
beter kunnen. Het recht op uitkering, en daarmee ook vaak de scholing, vervalt bij
het vinden van werk. De SER signaleert dat een goede informatievoorziening over scholingsmogelijkheden
van meerwaarde kan zijn voor gemeenten en UWV. Klantmanagers en werkcoaches zijn vaak
onvoldoende op de hoogte van alle scholingsmogelijkheden en subsidies voor scholing.
De SER merkt terecht op dat re-integratie in de sociale zekerheid zich veelal richt
op de kortste weg naar werk. Bezien vanuit het oogpunt van maatschappelijk draagvlak
en efficiënte inzet van middelen is dit een logisch en verdedigbaar uitgangspunt.
Werkzoekenden die een uitkering ontvangen worden via wetgeving ook verplicht hier
een inspanning tegenover te zetten om weer aan werk te komen. Een geslaagde werkhervatting
biedt echter ook perspectief op verdere ontwikkeling en meer mogelijkheden hier zelf
regie op te nemen. Op langere termijn blijken de doelen van leren en ontwikkelen daarom
niet noodzakelijk af te wijken van de uitgangspunten in de sociale zekerheid: een
snelle werkhervatting leidt in veel gevallen ook tot een betere omgeving voor het
individu om verder te ontwikkelen. De mogelijkheden om scholing hierbij in te zetten
zijn legio, zowel publiek als privaat. Daarnaast is er in de uitvoeringspraktijk ruimte
voor maatwerk en kan het belang van scholing boven het belang van de snelste weg naar
werk worden gesteld, vanuit het besef dat scholing een belangrijke bijdrage kan leveren
voor verbeterde kansen op de arbeidsmarkt.
Om de door de SER geschetste knelpunten weg te nemen is een bredere blik vereist op
niet alleen het Nederlandse re-integratiebeleid, of het LLO-beleid, maar op de Nederlandse
arbeidsmarkt als geheel. Daarom zal het kabinet de bevindingen van de SER meenemen
in de lopende brede discussies over de arbeidsmarkt in het kader van de adviescommissie
Borstlap. In het kader van sociale zekerheid en leren en ontwikkelen is het kabinet
op zoek naar een balans, waarbij er voldoende ruimte is voor scholing wanneer dit
op basis van professionele inzichten nuttig wordt geacht. Maatwerk is hierin leidend.
Een voorbeeld hiervan is het in 2018 ingevoerde Scholingsbudget WW, waar het mogelijk
is om langdurige opleidingstrajecten in te zetten indien dit gewenst is door zowel
de uitkeringsgerechtigde als de adviseur. Het kabinet heeft de afgelopen periode meer
middelen beschikbaar gesteld voor regelingen en initiatieven die meer ruimte voor
scholing in de sociale zekerheid mogelijk maken.69
3.2 Stimuleren werkgevers en sociale partners
Samenvatting beleidsopties tweede pijler:
• Ruimere fiscale stimulans voor private ontwikkelbudgetten
• Stimuleren mkb bedrijven tot extra inzet op leren en ontwikkelen
• Opschaling kansrijke MKB!deeën
Sterk inzetten op het stimuleren van private individuele ontwikkelbudgetten
Sociale partners hebben net als het kabinet het stimuleren van meer eigen regie op
leren en ontwikkelen bij werkenden hoog op hun agenda staan. De ambitie om voor iedereen
in Nederland een individueel ontwikkelbudget binnen handbereik te krijgen, kan alleen
worden gerealiseerd als publieke en private inzet op deze individuele budgetten elkaar
versterken.
Zoals in paragraaf 2.2 aan de orde kwam, staan onduidelijkheden in de fiscale behandeling
van deze private individuele leer- en ontwikkelbudgetten, een verdere groei van het
aantal individuele budgetten in de weg. Dit vraagstuk is door de BMH Ongekend talent
onderkend en ook de SER gaat in zijn advies Private scholingsmogelijkheden hierop
in. Voor de langere termijn is een beleidsoptie geschetst die eraan bijdraagt dat
private investeringen in individuele ontwikkelbudgetten worden gestimuleerd. Een volgend
kabinet kan deze optie desgewenst meenemen.
Verruimen fiscale mogelijkheden voor private individuele ontwikkelbudgetten
Om sociale partners en werkgevers te stimuleren meer private individuele ontwikkelbudgetten
ter beschikking van werknemers te stellen, kunnen fiscale mogelijkheden worden verruimd.
Het toepassen van de gerichte vrijstelling voor scholingskosten in de Wet op de loonbelasting
1964 wordt eenvoudiger gemaakt doordat alle opleidingen die in het STAP-register worden
opgenomen (en dus met het publieke individuele STAP-budget kunnen worden betaald)
onder de vrijstelling komen te vallen. Kiest een werkgever of een werknemer met een
private individuele leerrekening voor scholing die in dat STAP-register voorkomt,
dan is de fiscale vrijstelling op voorhand gegarandeerd. In het STAP-register zullen
ook (gecertificeerde) sectorspecifieke opleidingen worden opgenomen, evenals trainingen
in digitale en basisvaardigheden en persoonlijke ontwikkeling, die nu in het algemeen
niet onder de vrijstelling vallen. De gerichte vrijstelling voor scholingskosten wordt
daarmee uitgebreid met digitale en basisvaardigheden en persoonlijke ontwikkeling,
voor zover deze zijn opgenomen in het STAP-register.
De gerichte vrijstelling voor scholingskosten wordt daarnaast toegankelijk gemaakt
voor «vroegere arbeid», voor zover het scholing betreft die is opgenomen in het STAP-register.
Zo kunnen werknemers die een privaat individueel leerbudget hebben opgebouwd ook nadat
het dienstverband is afgelopen – bijvoorbeeld bij werkloosheid, als ze zelfstandige
zijn geworden of bij een andere werkgever werken – met dat leerbudget vrijgestelde
scholing volgen.
Deze aanpassingen maken overdraagbare private individuele leerrekeningen met eigen
regie van de werknemer mogelijk zonder dat (voormalige) werkgevers materiële naheffingsrisico’s
lopen. Dit is het geval als de private leerrekening uitsluitend besteed kan worden
aan scholing die is opgenomen in het STAP-register. Het is aan sociale partners om
daarover afspraken te maken in hun regelingen en met hun uitvoerder. Alleen als de
uitvoerder misbruik maakt van zijn mandaat óf bij fraude is een naheffing bij de (ex-)werkgever
denkbaar. Dat risico kan dan uiteraard civielrechtelijk bij de uitvoerder worden neergelegd.
Bron: BMH Ongekend talent, p. 82.
Overigens stelt de Staatssecretaris van Financiën in het Belastingplan 2021 voor om
de gerichte vrijstelling voor scholingskosten uit te breiden naar scholing die voortvloeit
uit vroegere arbeid.70
Stimuleren mkb bedrijven tot extra inzet op leren en ontwikkelen
Zoals in paragraaf 2.2 al aangegeven, is er op dit moment veel animo voor de SLIM-regeling.
Op basis van evaluaties naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regeling
zal een volgend kabinet bezien of en hoe de SLIM-regeling vanaf 2025, als deze regeling
afloopt, een vervolg krijgt. In 2021 vindt een procesevaluatie plaats om te bezien
hoe het eerste jaar van de regeling is verlopen en of er eventuele wijzigingen of
aanpassingen van de regeling nodig zijn om het gebruik en/of de effectiviteit te bevorderen.
In 2023 vindt er een tussenevaluatie plaats naar het gebruik en effectiviteit van
de regeling. Daarnaast zal in 2025 een eindevaluatie plaatsvinden naar de doeltreffendheid
en effecten van de regeling.
Opschaling MKB!dee
De impact van MKB!dee is het grootst als andere mkb-bedrijven de kansrijke MKB!deeën
in hun onderneming toepassen. Dit kabinet zal nog stappen zetten richting deze doorontwikkeling
en opschaling. Na selectie van kansrijke projecten worden de concepten actief toegankelijk
gemaakt voor andere ondernemers die aan de slag willen met opleiding en ontwikkeling.
Daarbij wordt samenwerking gezocht met andere initiatieven en organisaties die belang
hebben bij het versterken van de leercultuur, zoals branches, fondsen en regionale
overheden.
3.3 Passend en flexibel aanbod van scholing
Samenvatting beleidsopties derde pijler:
• Verdere versterking passend aanbod voor werkenden en werkzoekenden in het mbo en hoger
onderwijs
• Samenwerking versterken in het mbo
Verdere versterking passend aanbod voor werkenden en werkzoekenden
De afgelopen jaren is de aandacht voor een leven lang ontwikkelen van werkenden en
werkzoekenden binnen het mbo en hoger onderwijs sterk gegroeid en zijn verschillende
maatregelen ingezet ter versterking van de verdere flexibilisering van het onderwijsaanbod.
Recent hebben de onderwijsinstellingen laten zien bijzonder flexibel in te kunnen
spelen op de gevolgen van de coronacrisis door effectief gebruik te maken van de (digitale)
mogelijkheden en te verkennen hoe het opleidingsaanbod aangepast kan worden aan deze
nieuwe realiteit. Dat laat zien dat de flexibiliteit er is. Voor een doorbraak is
nog meer nodig.
Daarom gaat het kabinet volop door met de in het mbo en hoger onderwijs ingezette
maatregelen. Ook zijn we vanuit verschillende invalshoeken in gesprek met het veld
over het vergroten van het aanbod van flexibel onderwijs nu en in de toekomst. En
kijken we welke lessen we uit deze tijd kunnen trekken om flexibel onderwijs mogelijk
te maken, via bijvoorbeeld het Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT in het
hoger onderwijs. En zo wordt, in nauwe samenwerking met het mbo veld, gewerkt aan
een toekomstperspectief op de kwalificatiestructuur. Hierbij wordt ook gekeken naar
manieren om de mbo kwalificatiestructuur zo optimaal mogelijk te laten aansluiten
bij de scholingsbehoeften van werkenden en werkzoekenden. Eind dit jaar komt de Minister
van OCW met een brief hierover.
Samenwerking versterken
Naast de brief over de verkenning van de kwalificatiestructuur wordt eind van dit
jaar een brief verstuurd waarin wordt teruggeblikt op het bestuursakkoord dat begin
2018 tussen de Minister van OCW en de MBO Raad is gesloten en waarin leven lang ontwikkelen
een prominente plek inneemt. Digitalisering van het onderwijs biedt grote mogelijkheden
in het verder flexibiliseren van het scholingsaanbod. Daarom is het programma «Doorpakken
op digitalisering» gestart waarin mbo-instellingen gezamenlijk werken om leven lang
ontwikkelen verder handen en voeten te geven vanuit de mogelijkheden van digitalisering.
Deze ontwikkeling ondersteunt het kabinet ten volle. Voor verdere flexibilisering
van het mbo en hoger onderwijs is een gezamenlijke aanpak noodzakelijk, met inzet
van alle betrokken partijen in onderwijs en bedrijfsleven. Hiermee houden we de vinger
aan de pols en kijken we, samen met alle betrokkenen, waar we op moeten versnellen.
Deze lerende houding geeft ons inzicht in wat werkt voor wie.
3.4 Sterke leercultuur
Samenvatting beleidsopties vierde pijler:
• Bewustzijnscampagnes en communicatietrajecten
• Landelijk programma voor leerambassadeurs
• Kennis ontwikkeling effectieve interventies proactief loopbaangedrag en leerbereidheid
werkenden
Ook voor de langere termijn is stevige inzet op het stimuleren van een sterke leercultuur
nodig. Door de crisis groeit bij veel mensen en in bedrijven het besef dat leren en
ontwikkelen belangrijk zijn. Het is zaak daarin nu verder te investeren.
Uitdaging is daarbij goed aan te sluiten bij informele manieren van leren en belemmeringen
die mensen ervaren om zich te ontwikkelen. Zoals eerder naar voren kwam is het van
belang om recht te doen aan de onderliggende oorzaken van achterblijvende scholing
en ontwikkeling – zoals ervaren barrières op persoonsniveau, of gebrek aan ondersteuning
op het werk. Daarom zal er veel meer gedaan moeten worden om belemmeringen weg te
nemen en de leerbereidheid te vergroten. Het kabinet zet hierop nu al in, maar voor
de komende jaren ligt er een forse uitdaging om groepen die achterblijven daadwerkelijk
te bereiken en te motiveren. Het is goed om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de
directe omgeving van werkenden, door niet alleen werkenden zelf maar ook collega’s,
afdelingshoofden, HR medewerkers en management te betrekken. Ook de vakbonden kunnen
hierbij een goede rol vervullen. Bij het ontwikkelen van dit soort inzet is samenwerking
nodig met sociale partners, zelfstandigenorganisaties en andere stakeholders.
Het kabinet brengt graag nog enkele specifieke beleidsopties71 onder de aandacht die een versnelling kunnen geven aan het verder vergroten van de
leercultuur:
• Een grootschalig communicatietraject kan eraan bijdragen dat werkenden zich meer bewust
worden van de noodzaak en de positieve kanten van leren en ontwikkelen. Speciale aandacht
is nodig om lager- en middelbaar opgeleiden te bereiken en in te spelen op hun ontwikkelvragen.
• Om het informeel leren tijdens het werk een stevige impuls te geven, kan een landelijk
programma worden gestart om te bevorderen dat werknemers elkaar op de werkvloer stimuleren
en ondersteunen bij scholing. Denk bijvoorbeeld aan het model van leerambassadeurs
waar vakbonden ervaring mee hebben opgedaan, of de inzet van leernetwerken voor «peer-to-peer
learning». Van belang hierbij is dat er publiek gefinancierde faciliteiten komen voor
het opleiden en begeleiden van deze werknemers, waarbij er aandacht is voor de diversiteit
van de groep, o.a. voor wat betreft opleidingsniveau, leeftijd, migratieachtergrond,
en bedrijfsgrootte.
• Meer onderzoek is nodig naar effectieve interventies om proactief loopbaangedrag bij
werkenden te stimuleren. Hiervoor is ook ruimte nodig om vernieuwende interventies
te kunnen uitproberen, bijvoorbeeld door pilots.
Het is aan een volgend kabinet opvolging te geven aan deze beleidsopties.
Tot slot
Het belang van leren en ontwikkelen is nog nooit zo evident geweest als nu. Wie regelmatig
zijn vaardigheden bijspijkert, of waar nodig een omscholingstraject ingaat, zorgt
ervoor dat hij goed inzetbaar blijft op de arbeidsmarkt. Dat is heel belangrijk, want
door het aanhouden van de coronacrisis groeit de kans dat we niet kunnen terugkeren
naar de economie van voorheen. Mensen zullen zich moeten aanpassen om hun huidige
werk te behouden of om nieuw werk te vinden. Het kabinet heeft de afgelopen jaren
een verandering in gang gezet richting een persoonlijk ontwikkelbudget voor iedereen,
het STAP-budget, een sterkere leercultuur binnen bedrijven en een flexibeler onderwijsaanbod
voor volwassenen. Met de crisismaatregelen uit het aanvullend sociaal pakket vergroot
en versnelt het kabinet die inzet, zodat iedereen die bij- of omscholing nodig heeft
ook zeker is van hulp daarbij. Zodat zo veel mogelijk mensen hun huidige werk kunnen
behouden of aan een nieuwe baan kunnen beginnen.
Mede namens de Staatsecretaris van EZK,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap