Brief regering : Verzamelbrief pensioenonderwerpen
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 550 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2020
In deze brief informeer ik uw Kamer over 1) mijn reactie op het aanvalsplan witte
vlek van de Stichting van de Arbeid; 2) de Casus Europese Hof over eigendomsrecht,
verzocht door het lid Van Brenk; 3) mijn analyse bij het pensioenlabel, verzocht door
de leden Smeulders en Van der Linde en 4) mijn reactie op een bericht over korten
van pensioenen verzocht door het lid De Jong en 5) de reactie op de motie van het
lid Van Brenk over een CPB-Kansrijk-publicatie over pensioenen.
1. Reactie aanvalsplan witte vlek
Niet alle werknemers in Nederland bouwen via hun werkgever pensioen op, er geldt namelijk
geen pensioenplicht in Nederland, daardoor ontstaat een zogenaamde «witte vlek». In
het Pensioenakkoord1 is afgesproken, mede naar aanleiding van het meest recente onderzoek2 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), dat er een aanvalsplan wordt opgesteld
met oplossingsrichtingen die de witte vlek reduceren. Ik heb uw Kamer reeds geïnformeerd
over het aanvalsplan, daarbij heb ik ook mijn eerste reactie gegeven3. Conform mijn toezegging ga ik in deze brief uitgebreider op het aanvalsplan in.
Voorop gesteld wil ik de Stichting van de Arbeid (hierna de Stichting) bedanken voor
de voortvarendheid waarmee zij dit heeft opgepakt en verder zal oppakken door de uitwerking
van het aanvalsplan te coördineren. Voor de uitwerking van het aanvalsplan is inmiddels
een werkgroep door de Stichting opgericht bestaande uit sociale partners, Pensioenfederatie,
Verbond van Verzekeraars en het Ministerie van SZW. Er ligt een verantwoordelijkheid
die door werkgevers, werknemers, pensioensector en de overheid gedragen wordt. Gezamenlijk
zorgen we ervoor dat de witte vlek de komende jaren wordt aangepakt.
In mijn reactie op het aanvalsplan ga ik eerst kort in op de nadere analyse van de
Stichting wat betreft de werkelijke omvang van de witte vlek. Vervolgens ga ik in
de brief in op de maatregelen waarbij de overheid een rol heeft. Daarnaast ga ik ook
in op de motie van de leden Gijs van Dijk en Smeulders4 over het verkorten van de wachttijd voor alle pensioenen. Ik sluit af met een toelichting
op het vervolgproces.
Omvang van de witte vlek
In november 2018 publiceerde het CBS haar onderzoek naar de omvang en de samenstelling
van de witte vlek op pensioengebied. Het onderzoek toonde aan dat de omvang ongeveer
13% betrof. Een sterke stijging ten opzichte van het voorgaande CBS-onderzoek, waar
nog werd uitgegaan van een witte vlek van ca. 4–5%. Zoals ik u destijds5 informeerde lijkt het onwaarschijnlijk dat de stijging in 2018 een reële stijging
van het aandeel werknemers zonder pensioenregeling betreft. De nieuwe onderzoeksmethode
Pensioenaansprakenstatistiek (PAS) lijkt de meest aannemelijke verklaring.
De Stichting heeft in het aanvalsplan de omvang en samenstelling van de witte vlek
nader geanalyseerd. Volgens de Stichting blijkt dat de daadwerkelijke omvang geringer
is dan 13% en waarschijnlijk ligt tussen de 9% en 10%. Dit verschil wordt o.a. verklaard
doordat uit een eerder nader onderzoek in de uitzendsector naar de CBS-cijfers bleek
dat 31 duizend werknemers (0,4%-punt) ten onrechte tot de witte vlek werden gerekend.6 Daarnaast geldt bijvoorbeeld ook dat Wajongers die met loondispensatie werken en
minder dan de franchise verdienen, geen pensioen kunnen opbouwen maar wel in de CBS
statistieken zijn opgenomen. In het aanvalsplan worden alle situaties van de nadere
analyse naar de omvang beschreven. Er blijkt kortom, dat de witte vlek kleiner is
dan 13%, maar nog altijd aanzienlijk groter is dan uit eerdere onderzoeken bleek.
Oplossingsrichtingen
Ik ben positief over de breed gedragen praktische oplossingsrichtingen, waarbij de
Stichting goed heeft gekeken in hoeverre deze aansluiten bij de gesignaleerde oorzaken.
In de toekomst zal op basis van goede monitoring moeten blijken welk van deze maatregelen
effectief zijn. In eerste instantie moeten de oplossingsrichtingen worden uitgewerkt.
Zoals aangeven zal ik in deze brief ingaan op de oplossingsrichtingen waarbij de overheid
een rol heeft.
De oplossingsrichtingen zijn onder te verdelen in drie groepen:
a) acties die betrekking hebben op werkgevers en hun werknemers die niet gebonden zijn
aan een (verplicht gestelde) pensioenregeling in een sector;
b) acties die betrekking hebben op werkgevers en hun werknemers die wel gebonden zijn
aan een verplicht gestelde pensioenregeling in een sector;
c) algemene acties die op alle werkgevers en werknemers gericht zijn.
a. Maatregelen die betrekking hebben op ongebonden werkgevers
Campagne pensioenbewustzijn (aanbeveling 1 van het aanvalsplan)
De Stichting roept op om gezamenlijk met de pensioensector7 een campagne op te zetten om pensioenbewustzijn te vergroten en met name aandacht
te besteden aan het zo vroeg mogelijk beginnen met het opbouwen van pensioen. Tevens
wordt aanbevolen om de mogelijkheden te verkennen om werknemers een automatisch bericht
te sturen als er geen pensioen wordt opgebouwd, via bijvoorbeeld de Belastingdienst
of mijnpensioenoverzicht.nl.
In het nieuwe stelsel komt het zwaartepunt van de pensioenopbouw aan het begin van
de loopbaan te liggen, daarmee wordt het nog belangrijker om bewustzijn over vroeg
pensioen opbouwen te vergroten. Ik onderschrijf daarmee het belang van dit voorstel
en zie momenteel ook al goede initiatieven vanuit de sector op dit vlak zoals «nuietsdoenaanjepensioen»
van de Pensioenfederatie. Er wordt ook voorgesteld om de Pensioen3daagse in 2021 (aanbeveling
20 van het aanvalsplan) te wijden aan werknemers die geen pensioen opbouwen via hun
werkgever. Ook hiervoor geldt dat ik het belang van dit voorstel onderschrijf. Tot
slot, ga ik in de uitwerking van het aanvalsplan na of, en zo ja, in hoeverre het
mogelijk is om automatisch een bericht te sturen naar werknemers die geen pensioen
opbouwen, de uitvoerbaarheid is daarbij een belangrijk aspect.
Communicatie in het Engels (aanbeveling 3 van het aanvalsplan)
Er wordt aanbevolen om de informatie en voorlichting over pensioen in Nederland toegankelijk
en laagdrempelig te maken voor werknemers die de Nederlandse taal niet machtig zijn.
Een manier om dit te bewerkstelligen is om mijnpensioenoverzicht.nl ook in het Engels
weer te geven. Daarnaast wordt aanbevolen (aanbeveling 6 van het aanvalsplan) dat
de informatie van de Kamer van Koophandel (KvK) over pensioen in meerdere talen ter
beschikking komt, te beginnen in het Engels.
Ik onderstreep het belang van toegankelijke en laagdrempelige informatie. Dit geldt
zeker ook voor werknemers in Nederland die de taal niet (goed genoeg) machtig zijn.
Voor het weergeven van mijnpensioenoverzicht.nl in het Engels, zal ik de sector vragen
om met de Stichting Pensioenregister in gesprek te gaan om te bezien hoe deze aanbeveling
uitgevoerd kan worden. Voor het in het Engels weergeven van de informatie van de KvK
over pensioen ga ik in de uitwerking in gesprek met de KvK.
Attendering startende ondernemers door KvK (aanbeveling 5 van het aanvalsplan)
De Stichting biedt aan om de teksten van de KvK op ondernemersplein.nl over pensioenaangelegenheden
kritisch te bezien en eventuele suggesties voor verbeteringen aan te reiken. Ik ben
positief over deze aanbeveling omdat ook uit het onderzoek van het CBS blijkt dat
een grote groep van de witte werknemers werkzaam is bij bedrijven tot 5 jaar oud.
b. Maatregelen die betrekking hebben op gebonden werkgevers
Handhaaf sectorcodes (aanbeveling 13 van het aanvalsplan)
De Stichting pleit ervoor om de sectorcodes en de actualisering daarvan in stand te
houden indien er nog geen goed alternatief is. De sectorcodes vormen namelijk een
belangrijke bron van informatie ten behoeve van het handhavingsbeleid. De indeling
van bedrijven in sectoren met bijbehorende sectorcodes stamt uit de uitvoering van
de sociale verzekeringen door de voormalige bedrijfsverenigingen en de financiering
van de sociale zekerheid grotendeels per sector. Voor de WW is de differentiatie van
de premie per sector met ingang van 2020 vervangen door een premiedifferentiatie naar
aard van het contract (vast-flex). Het voornemen is om ook de premiedifferentiatie
Werkhervattingskas naar sectoren voor kleine en middelgrote bedrijven voor ziekte
en arbeidsongeschiktheid te vervangen door een andere wijze van financiering. Voor
indeling van bedrijven in sectoren is dan geen grondslag meer in de Wet financiering
sociale verzekeringen (Wfsv). De bestaande sectorale indeling in de Wfsv is sterk
verouderd en sluit niet aan op de huidige economie. Mijn ministerie is al in overleg
met de Pensioenfederatie om gezamenlijk op zoek te gaan naar mogelijke alternatieven.
Daarbij worden de eventuele mogelijkheden van de SBI-codes betrokken.
Sluitende SBI-indeling (aanbeveling 14 uit het aanvalsplan)
De Stichting van de Arbeid noemt twee oplossingen om de SBI-indeling van bedrijven
vaker te actualiseren. Ten eerste het intensiveren van de controles op de aangeleverde
informatie. Ten tweede met enige regelmaat een (verplichtende) uitvraag bij werkgevers
met betrekking tot de hoofdactiviteit. Een sluitende en actuele registratie van de
SBI-codes aan de hand van de hoofdactiviteit zou er volgens de Stichting voor zorgen
dat het voor werkgevers duidelijker is of en onder welk pensioenfonds zij vallen.
Aan de andere kant zou een sluitende en actuele SBI-indeling kunnen bijdragen aan
het handhavingsbeleid van pensioenfondsen.
Ik zal met het CBS en de KvK in gesprek gaan wat hun visie is op de uitvoerbaarheid
van deze oplossingsrichting. Daarbij is belangrijk om op te merken de verantwoordelijkheid
van een correcte opname van de SBI in het Handelsregister bij de ondernemer zelf ligt.
Verwijzing naar pensioenfonds (Aanbeveling 15 uit het aanvalsplan)
In aanvulling op bovenstaande aanbeveling 14, wordt ook aanbevolen om de KvK bij de
inschrijving en bij de wijziging van de hoofdactiviteit een bedrijf door te verwijzen
naar het betreffende pensioenfonds. De Stichting roept de overheid op om samen met
de Pensioenfederatie voor 1 januari 2022 te onderzoeken of een module kan worden ontwikkeld
waarmee ondernemers bij inschrijving of bij de wijziging van bedrijfsactiviteiten
automatisch bericht krijgen bij welk pensioenfonds ze al dan niet verplicht zijn ingeschreven.
Ik zie het belang van een goede koppeling en de vraag is op welke wijze en door welke
partij een dergelijke koppeling kan plaatsvinden. Ik zal ook deze aanbeveling meenemen
in de gesprekken met de KvK en betrek hierbij de Pensioenfederatie.
Overige maatregelen
Aanbesteding en uitbesteding (aanbeveling 22 uit het aanvalsplan)
De Stichting geeft de overheid in overweging te onderzoeken in hoeverre het mogelijk
is om bij aanbestedingsprocedures het hebben van een pensioenregeling als voorwaarde
te stellen. Voor de uitwerking van deze aanbeveling ga ik eerst in gesprek met het
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, zij zijn verantwoordelijk voor de Aanbestedingswet.
Daaruit moet blijken in hoeverre deze maatregel haalbaar is. Daarvoor geldt dat bezien
moet worden in hoeverre het stellen van een dergelijke voorwaarde in overeenstemming
is met het Unierecht (VWEU) en of het voldoet aan de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht.
Ook is het van belang om nader in te gaan op de gevolgen van een dergelijke maatregel
voor het midden- en kleinbedrijf.
Motie verder verkorten van de wachttijd
Tijdens het plenaire debat over het Pensioenakkoord, 14 juli jl. (Handelingen II 2019/20,
nr. 92, item 3), is de motie van de leden Gijs van Dijk en Smeulders8 om de regering in overleg te laten treden met sociale partners om met voorstellen
te komen om de wachttijd voor (het opbouwen van) alle pensioen verder te verkorten,
aangenomen. Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven blijven arbeidsvoorwaarden een
resultaat tussen werknemers en werkgevers, ik hecht daar aan. Zoals ik verder aangaf,
ben ik bereid om in overleg met sociale partners de voor- en nadelen van een verdere
verkorting in kaart te brengen.
Wettelijk gezien hebben alle sectoren de mogelijkheid om een wachttijd te hanteren
van maximaal twee maanden. Welke sectoren een wachttijd hanteren heb ik besproken
met de Stichting van de Arbeid. Uit de tot mij beschikbare informatie blijkt dat enkel
de uitzendsector een wachttijd hanteert. Wel blijkt dat enkele sectoren een drempelperiode
hanteren (bijvoorbeeld PostNL postbezorgers en apotheekmedewerkers). Ook blijkt dat
de drempelperiode niet alleen bij een beperkt aantal pensioenfondsen gehanteerd wordt
maar (in grotere mate) bij regelingen die zijn ondergebracht bij verzekeraars. Een
drempelperiode houdt in dat bij bijvoorbeeld een maximale drempelperiode van twee
maanden, er in de eerste twee maanden geen pensioenbijdrage wordt betaald, als het
dienstverband wordt voortgezet wordt in de derde maand ook de pensioenbijdrage voor
de eerste twee maanden voldaan. Een werknemer bouwt dan alsnog pensioen op.
Aangezien de wachttijd enkel geldt voor de uitzendsector ben ik verder in gesprek
gegaan met de sociale partners binnen de uitzendsector en het pensioenfonds StiPP
over een eventuele drempelperiode en over de voor- en nadelen van een verdere verkorting
van de wachttijd.
Alternatief voor de wachttijd in de uitzendsector zou een drempelperiode kunnen zijn.
De wenselijkheid hiervan hangt sterk samen met de uitvoerbaarheid voor de uitzendsector.
Deze sector heeft namelijk een aantal specifieke kenmerken waar relatief veel personele
wisselingen er één van is. Op basis van de gesprekken lijkt het erop dat een drempelperiode
uitvoeringstechnisch onwenselijk is. Allereerst zal een drempelperiode betekenen dat
het pensioenfonds het handhavingsbeleid moet opvoeren om te controleren of werkgevers
de pensioenopbouw tijdens de drempelperiode hebben afgedragen aan het pensioenfonds
én of deze afdracht juist en volledig was. Dit zal de uitvoeringskosten doen toenemen
en ten koste gaan van pensioenopbouw.
Uitvoeringstechnisch zou de drempelperiode bovendien alleen kunnen gelden voor gewerkte
weken bij dezelfde werkgever. Er is namelijk geen landelijke «wekenteller» voor gewerkte
weken in de uitzendbranche bij verschillende werkgevers. Controle bij wisseling van
werkgever is daarom niet mogelijk.
Kortom, het lijkt mij dat een drempelperiode de uitvoering complexer maakt dan een
reguliere wachttijd.
Ik ben verder in overleg gegaan om de voor- en nadelen van een verdere verkorting
van de wachttijd in kaart te brengen. Over de reeds toegezegde verkorting van de wachttijd
in de uitzendsector heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd.9 In lijn met de aanbeveling van de Stichting ben ik voornemens om de maximale wachttijd
in de uitzendsector in lijn te brengen met hetgeen wettelijk is bepaald voor de andere
sectoren. Dit betekent dat de wettelijk toegestane wachttijd voor het uitzendwezen
wordt teruggebracht van maximaal 26 weken naar analogie van de twee maanden naar maximaal
acht gewerkte weken.10 De wetgeving van deze wijziging loopt mee met de wetgeving voor het toekomstbestendig
pensioenstelsel (inwerkingtreding per 1/1/2022).
Een verdere verkorting van de wachttijd voor de uitzendsector, naar bijvoorbeeld nul
weken, betekent dat een werknemer via een uitzendbureau na zijn of haar eerste gewerkte
moment direct pensioen opbouwt. Daarmee wordt in één stap de witte vlek flink gereduceerd.11 Daaruit volgen echter administratieve verplichtingen voor o.a. het pensioenfonds
StiPP, terwijl bij een hele korte, of geen, wachttijd nog onzeker is of de werknemer
een dermate periode in dienst blijft dat de pensioenopbouw opweegt tegen de uitvoeringskosten.
Tegelijkertijd geldt bij een hele korte, of geen, wachttijd dat ook het deelnemersbestand
van StiPP sterk toeneemt, wat ook een verhoogd effect zal hebben op de uitvoeringskosten.
Uit mijn gesprekken (met sociale partners binnen de uitzendsector en StiPP) blijkt
dat er binnen de sector is gekeken naar de kwantitatieve implicaties van het verder
verkorten van de wachttijd in de uitzendsector. Partijen hebben mij aangegeven dat
deze berekeningen dit beeld van hoge uitvoeringskosten en relatief weinig pensioenopbouw
bevestigen. Eerder genoemde partijen met wie SZW gesproken heeft willen deze cijfers
niet delen. Een van de redenen voor het niet delen van de cijfers is dat de cijfers
zijn opgesteld in het kader van de cao-onderhandeling binnen de uitzendsector, daarnaast
geldt dat deze onderhandeling nog lopende is.
Alles omvattend acht ik het wijs om zoals ik eerder heb aangekondigd de maximale wachttijd
in de uitzendsector gelijk te stellen met het maximum voor de algemene wachttijd.
Ik bied daarmee een gelijk wettelijk kader voor alle sectoren, sociale partners in
elke sector kunnen er altijd voor kiezen om een kortere wachttijd te hanteren, dat
is en blijft arbeidsvoorwaardelijk terrein. Ik beschouw hiermee de motie van de leden
Gijs van Dijk en Smeulders als afgedaan.
Toezegging lid Bruins
Tijdens het Kamerdebat op 14 juli jl. heeft het lid Bruins mij gevraagd om in het
kader van de witte vlek specifiek aandacht te besteden aan de communicatie richting
kleine werkgevers. Hij gaf aan dat er kleine werkgevers zijn die onbedoeld niet weten
dat zij in hun sector verplicht zijn om zich bij een pensioenfonds aan te sluiten.
Dit aspect zal meegenomen naar de werkgroep voor de uitwerking van het aanvalsplan.
Dan kan bekeken worden of het in de uitwerking past bij één van de bestaande oplossingsrichtingen
Vervolg
In het aanvalsplan wordt aanbevolen om het CBS periodiek onderzoek te laten doen naar
de omvang van de witte vlek. Ik heb reeds toegezegd om deze aanbeveling over te nemen,
het eerstvolgende onderzoek zal in 2021 uitgevoerd worden. Deze periodieke onderzoeken
zullen dienen als een middel om na te gaan of het aandeel witte vlek over de jaren
heen een dalende trend vertoont ten opzichte van 2018 (conform motie van de leden
Smeulders en Gijs van Dijk12). De komende periode wordt in de werkgroep besproken hoe de maatregelen uitgevoerd
kunnen worden. Ik verwacht uw Kamer op basis van een rapportage van de werkgroep (eveneens
conform motie van de leden Smeulders en Gijs van Dijk12) gelijktijdig met het nieuwe CBS onderzoek in 2021 te informeren over de stand van
zaken van de uitvoering van het aanvalsplan en in het bijzonder over bovengenoemde
oplossingsrichtingen.
2. Oostenrijkse casus
Tijdens het ordedebat van 29 september 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 7, Regeling
van Werkzaamheden) vroeg het lid Van Brenk (50PLUS) mij om, in relatie tot de overgang
naar een ander pensioensysteem, te reageren op een uitspraak van het Hof van Justitie
van de EU (EU-Hof) van 24 september 2020.13 Hieronder ga ik kort op deze zaak in.
De casus
Een Oostenrijkse gepensioneerde is naar de rechter gestapt vanwege een wetswijziging
waardoor er bedragen op zijn bedrijfspensioen werden ingehouden en zijn onvoorwaardelijke
indexatie werd geschrapt. De wetswijziging was ingegeven door de wens van de overheid
om het pensioen betaalbaar te houden en de verschillen tussen de hoogte van pensioenuitkeringen
te verkleinen. Opgemerkt moet worden dat het hier gaat om een pensioen dat rechtstreeks
door de werkgever wordt uitbetaald aan de gepensioneerde. Een dergelijke vorm van
pensioen kennen wij niet in Nederland. De gepensioneerde is naar de Oostenrijkse rechter
gestapt. De Oostenrijkse rechter stelt in die procedure vervolgens vragen aan het
EU-Hof. Onder andere werd de vraag gesteld of het eigendomsrecht als erkend in artikel
17 van het EU-handvest zich verzet tegen een beperking of vermindering van het pensioen.
De vragen zijn door het EU-Hof beantwoord in de uitspraak van 24 september 2020.
Eigendomsrecht
Het Hof concludeert dat het pensioen en de contractueel overeengekomen indexatie een
eigendomsrecht is en daarmee de bescherming van artikel 17 van het EU-Handvest heeft.
Het Hof oordeelt ook dat het eigendomsrecht niet betekent dat het absolute gelding
heeft in die zin dat een recht bestaat op een bepaald bedrag.14
Het Hof bevestigt ook dat beperkingen op het eigendomsrecht zijn toegestaan als:
• De beperking voortvloeit uit een wet;
• De wezenlijke inhoud van het pensioenrecht wordt geëerbiedigd;
• De beperking noodzakelijk is, en;
• beantwoordt aan doelstellingen van algemeen belang.
Omdat slechts een gedeelte van het pensioen werd ingehouden, vond het Hof in deze
zaak de beperking niet zodanig dat de wezenlijke inhoud van het pensioenrecht daarmee
werd aangetast. Het Hof oordeelde dat de beperking daarmee noodzakelijk lijkt te zijn
geweest en aanvaardbaar in het licht van het betaalbaar houden van deze pensioenen
en het verkleinen van inkomensverschillen.
Voor de goede orde, de Oostenrijkse rechter dient nu nog met inachtneming van de uitspraak
van het EU-hof een eindoordeel te geven in deze zaak.
Belang van deze zaak voor de herziening van het pensioenstelsel
Het Hof komt tot de conclusie dat het pensioenrecht een eigendomsrecht behelst. Eerder
concludeerde het EHRM dat ook. Deze conclusie is relevant in het licht van de stelseldiscussie
en het omzetten van opgebouwde pensioenen naar nieuwe pensioenvermogen in het nieuwe
stelsel.
Mijn inschatting is dat deze uitspraak niet in de weg staat aan de voorgenomen wijzigingen
van het pensioenstelsel. Bij de onderhandelingen met sociale partners over het Pensioenakkoord
is reeds geconcludeerd dat pensioen een eigendomsrecht betreft, waarvan de regulering
kan worden gerechtvaardigd. Het EU-Hof heeft deze aanname bevestigd. In de memorie
van toelichting bij het wetsvoorstel waarin de afspraken uit het Pensioenakkoord zijn
opgenomen, zal het eigendomsrecht uitgebreid worden behandeld.
3. Het pensioenlabel
VCP Young Professionals (VCPYP) heeft het concept gelanceerd van een pensioenlabel.
Tijdens het debat over de uitwerking van het Pensioenakkoord op 14 juli jl. heb ik,
op verzoek van de leden Smeulders (GroenLinks) en Van der Linde (VVD), toegezegd in
overleg te gaan met VCPYP om te kijken naar de meerwaarde van het pensioenlabel. Ik
licht hierbij mijn beoordeling toe.
Het voorstel van VCP Young Professionals tot een wettelijk verplicht pensioenlabel
is een vergelijkende maatstaf voor een tweede pijler pensioenregeling. Het label visualiseert
in hoeverre deelneming aan een pensioenregeling waarschijnlijk uitkomt op een zekere
pensioenambitie van het ouderdomspensioen. De berekening gaat uit van drie parameters:
(i) de ambitie van 80% van middelloon in 42 jaar, (ii) de hoogte van de in te leggen
premie en (iii) het gekozen projectierendement.
Dit label moet volgens VCPYP (aanstaande) werknemers attenderen op en waarschuwen
tegen de afwezigheid van een pensioen (letter/categorie «E») of tegen een beperkt
pensioenresultaat («D»). Daarnaast wil VCPYP met het label die werknemer in staat
stellen in te kunnen schatten in hoeverre de pensioenregeling voldoende is voor het
individu en in hoeverre (en welke) aanvullende maatregelen deze kan treffen. Het label
is volgens VCPYP een aanvulling op mijnpensioenovericht.nl. Bovendien wil VCPYP de competitiviteit stimuleren tussen werkgevers om pensioenregelingen
aan te bieden met een zo hoog mogelijke premie.
Analyse
Het voorstel doet denken aan het energielabel of de Nutri-Score. Het gaat uit van
een visualisatie door middel van een letter/kleur-combinatie. In dat opzicht is het
een interessant voorstel om nader te bekijken. Daarbij valt mij een aantal aspecten
op. Uit de evaluatie van de Wet pensioencommunicatie is duidelijk geworden dat informatie
zelden alleen activeert en keuze-ondersteunend werkt. Op basis daarvan is de verwachting
nu dat dit label niet erg effectief is.
Verder geldt dat pensioen, en dan nog alleen het waarschijnlijke pensioenresultaat,
maar één aspect is van het totaal aan arbeidsvoorwaarden, dat een werkgever aanbiedt.
Daarmee brengt het label maar een deelaspect in beeld terwijl een werknemer voor zijn
afweging naar het totale plaatje van arbeidsvoorwaarden moet kijken.
Er is bovendien al een middel voor werknemers, die solliciteren bij een werkgever
met een pensioenfonds, te weten de zogeheten Pensioenvergelijker.15 Dit document is bedoeld om meerdere aspecten van de kwaliteit van pensioenregelingen
te vergelijken.
Afweging
Ik heb tijdens het debat op 14 juli jl. al aangegeven dat ik het label een interessant
idee vind maar dat het voorgestelde label alleen ziet op de ambitie van je pensioen,
namelijk de vraag in hoeverre je na 42 jaar ook 80% kunt opbouwen. Ik gaf toen al
aan dat ik die invulling te beperkt vind, het gaat immers om alle arbeidsvoorwaarden
die van belang zijn bij een afweging. Daarnaast is er al een vergelijkingsinstrument
beschikbaar, namelijk de Pensioenvergelijker. Alles overwegende zie ik geen aanleiding
een nieuw, wettelijk verplicht instrument in te voeren. Bovendien zijn er voor de
doelgroep van (jongere of aanstaanden) medewerkers diverse initiatieven om hen te
bereiken aangaande het pensioen.
Zo heeft het aanvalsplan witte vlek van de Stichting van de Arbeid tot doel het aantal
werknemers, dat geen pensioen opbouwt, in hoge mate jongeren, zo veel mogelijk te
verkleinen. Voor nadere details verwijs ik naar het eerste deel van deze brief. Voorts
is de app Pensioenchecker gelanceerd. Dit instrument is ontwikkeld op initiatief van
een aantal pensioenuitvoerders. Het is een app die laagdrempelige en moderne raadpleging
mogelijk maakt van het te verwachten pensioen. Tot slot is er mijnpensioenoverzicht.nl
van Stichting Pensioenregister. Hoewel ik een wettelijke verplichting van het pensioenlabel
niet gepast vind, staat dit VCPYP als vakcentrale niet in de weg om leden middels
een label te informeren.
4. Reactie op verzoek van het lid de Jong (PVV)
Het lid De Jong (PVV) vroeg op 27 oktober jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 16, Regeling
van Werkzaamheden) naar een reactie op berichten in de media dat diverse pensioenfondsen
mogelijk de pensioenen moeten korten.
Verscheidene pensioenfondsen hebben recent hun dekkingsgraad per 30 september bekend
gemaakt. Hierdoor is bekend geworden dat meerdere pensioenfondsen op dit moment een
dekkingsgraad onder de 90% hebben. In de uitwerking van het Pensioenakkoord hebben
sociale partners en kabinet afgesproken dat in het licht van het nieuwe pensioenstelsel
fondsen die aan het einde van dit jaar een dekkingsgraad van 90% of meer hebben, volgend
jaar (2021) niet onvoorwaardelijk hoeven te korten tot het reguliere niveau van circa
104 procent. Deze grens van 90% is zorgvuldig gekozen omdat het enerzijds lucht geeft
aan pensioenfondsen om geen omvangrijke kortingen door te voeren en anderzijds de
rekening niet oneindig doorschuift naar de toekomstige generaties.
In mijn brief van 28 september jl. gaf ik reeds aan dat ik in overleg met betrokken
Pensioenakkoordpartijen uitwerk hoe, gedurende de transitiejaren naar het nieuwe pensioenstelsel,
de financiële situatie bij pensioenfondsen moet worden bezien.16 Het gaat hierbij om de periode van de beoogde inwerkingtreding van de stelselherziening
in 2022 tot uiterlijk 2026 wanneer de implementatie van wetgeving door fondsen uiterlijk
dient te zijn afgerond. Ik heb aangegeven bereid te zijn aanpassingen in het huidige
financieel toetsingskader te doen als dat vanuit dat perspectief wenselijk is. We
kijken naar wat in de transitieperiode nodig is om een evenwichtige, uitlegbare en
verantwoorde overstap naar het nieuwe stelsel te maken. Hierbij dienen de belangen
van alle generaties, actieven en gepensioneerden, op korte en lange termijn te worden
gewogen. Bij de nadere uitwerking van dit wetgevingskader zijn de Pensioenakkoordpartijen
nauw betrokken, alsmede, toezichthouders en de Pensioenfederatie. Voorts wordt over
de oplossing van dit vraagstuk gesproken met vertegenwoordigers van jongeren- en ouderenorganisaties.
Het financieel toetsingskader in de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is onderdeel
van de wetgeving die aan het einde van dit jaar in openbare consultatie gaat en voor
de zomer 2021 voor behandeling naar uw Kamer gezonden.
5. Reactie motie Van Brenk over Kansrijk-publicatie voor het thema pensioenen
De motie van het lid Van Brenk (50Plus) verzocht de regering om met het Centraal Planbureau
te overleggen over de mogelijkheid van een tijdige Kansrijk-publicatie voor het thema
pensioenen, inclusief meerdere omslag- en hybride stelselopties.17 Ik heb in reactie daarop in de Kamer aangegeven dat ik hierover in gesprek zou gaan
met het CPB, maar dat met betrekking tot dit punt geen toezegging kon doen, gegeven
de onafhankelijkheid van het Centraal Planbureau.
Het Centraal Planbureau heeft aangegeven geen separate studie naar kansrijke maatregelen
voor het thema pensioenen op te zullen leveren. Wel heeft het CPB de afgelopen jaren
in het kader van de onderhandelingen over en de uitwerking van het Pensioenakkoord
verschillende contractvarianten en scenario’s doorgerekend. Al deze studies zijn te
vinden op de website van het CPB en veel van deze studies zijn ook als Kamerstuk met
de Kamer gedeeld. Eveneens heeft het CPB enkele maanden geleden een studie gepubliceerd
over de (optimale) verhouding tussen omslag- en kapitaaldekking. Hierover heb ik u
in mijn Kamerbrief van 22 september uitgebreid geïnformeerd.18
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid