Brief regering : Kabinetsreactie op onderzoek bijstandsgerechtigden en belemmeringen om woonruimte te delen alsmede op handreiking maatwerk Participatiewet
34 352 Uitvoering en evaluatie Participatiewet
Nr. 199
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 november 2020
Aanleiding
Met de brief van 18 december 20191 heeft mijn voorganger uw Kamer toegezegd onderzoek te laten doen naar belemmeringen
die bijstandsgerechtigden ervaren om hun woning te delen met andere mensen. Aangegeven
is dat de kostendelersnorm bij het onderzoek wordt betrokken. Met dit onderzoek is
invulling gegeven aan de motie van de leden Peters (CDA) en Jasper van Dijk (SP)2 die op 3 december 2019 in de Tweede Kamer is aangenomen (Handelingen II 2019/20,
nr. 31, item 23). De motie verzocht de regering de effecten van de kostendelersnorm op de huisvesting
van mensen te onderzoeken. De Staatssecretaris gaf daarbij aan tevens te onderzoeken
of de mogelijkheid van maatwerk die de Participatiewet biedt voor (dreigend) dak-
en thuisloze jongeren, voldoende is om eventuele belemmeringen bij het delen van woonruimte
voor bijstandsgerechtigden weg te nemen.
Met deze brief geef ik invulling aan de toezegging en bied ik uw Kamer aan het onderzoeksrapport
«Samen onder dak; belemmeringen voor bijstandsgerechtigden om woonruimte te delen»
van Significant APE, alsmede de «Handreiking maatwerk Participatiewet voor dak- en
thuisloze jongeren» van Divosa3. Tevens geef ik uw Kamer namens het kabinet een reactie op het onderzoek en de handreiking.
Tevens stuur ik gelijktijdig met deze brief de beantwoording op de motie Peters (CDA)
en Jasper van Dijk (SP) over het aanpassen van de kostendelersnorm om dakloosheid
te voorkomen die is ingezonden op 8 oktober jl.
Belemmeringen voor bijstandsgerechtigden om woonruimte te delen
Het kabinet vindt het onwenselijk dat wanneer bijstandsgerechtigden woonruimte willen
delen, zij hierin worden belemmerd. Het delen van woonruimte kan voor mensen uitkomst
bieden: als tijdelijke overbrugging totdat een eigen woning beschikbaar is; voor jongeren
die nog bij hun ouders wonen; of als alternatief uit financiële overwegingen. Significant
APE heeft in opdracht van het Ministerie van SZW onderzoek gedaan naar mogelijke belemmeringen
voor mensen met een bijstandsuitkering die woonruimte willen delen.
Voor dit onderzoek heeft Significant kwantitatief onderzoek verricht door middel van
een data-analyse op basis van microdatabestanden van het CBS en op basis van datakoppeling
op huishoudensniveau. Daarnaast vond kwalitatief onderzoek plaats bij een twaalftal
gemeenten door middel van onderzoeksdagen en verschillende interviews met beleidsmedewerkers,
medewerkers in de uitvoering, maatschappelijke organisaties en bijstandsgerechtigden.
Op basis van de bevindingen van de onderzoeksdagen en interviews is vervolgens een
enquête uitgezet onder alle gemeenten voor een landelijk beeld.
Het onderzoek toont aan dat bijstandsgerechtigden belemmeringen ervaren bij het delen
van woonruimte. De belemmeringen liggen op meerdere beleidsterreinen en kunnen zich
voordoen in de volgende situaties:
a. Mensen die (tijdelijk) bij familie of vrienden willen intrekken in een crisissituatie,
bijvoorbeeld in geval van een scheiding;
b. Mensen die dak-of thuisloos zijn en willen gaan inwonen bij vrienden, familie of anderen
die hulp willen bieden;
c. Jongeren die 21 jaar worden en door ouders aangespoord worden om het huis uit te gaan.
De vier grootste belemmeringen die uit het onderzoek naar voren komen zijn:
1. Financiële onzekerheid. Onderlinge financiële verwevenheid en vooral financiële afhankelijkheid zorgen voor
onzekerheid over het inkomen en angst om niet meer te kunnen voldoen aan vaste lasten.
Dat kan onder meer gebeuren door het korten van inkomensafhankelijke toeslagen, toepassing
van de kostendelersnorm, en het niet eens worden over bijdragen aan de woonlasten.
2. Onvoldoende maatwerk. Gemeenten passen niet of nauwelijks maatwerk binnen de Participatiewet toe, zoals
van het buiten werking stellen van de kostendelersnorm, het toekennen van bijzondere
bijstand of het bieden van een briefadres. Gemeenten zijn terughoudend met het toepassen
van maatwerk vanwege de precedentwerking die daarmee gepaard kan gaan of vanwege de
angst voor misbruik. Ook tussen gemeenten onderling en tussen medewerkers van een
gemeente bestaan grote verschillen of en in hoeverre zij maatwerk toepassen en of
dit is vastgelegd in beleid en werkprocessen.
3. Complexiteit van regelgeving. Regelgeving omtrent wonen, werken en inkomen zorgen bij bijstandsgerechtigden voor
onzekerheid over de gevolgen als een woning wordt gedeeld. Het is niet altijd duidelijk
hoe wijzigingen in de levenssituatie doorgegeven moeten worden of op welke leeftijd
van gezinsleden regelingen wijzigen of eindigen. Zo komt het voor dat mensen anticiperen
op die onzekerheid. Op basis van verkeerde informatie «van horen zeggen» sporen zij
een jongere die 18 wordt aan om uit huis te gaan en zich uit te laten schrijven uit
de BRP. Uit de interviews blijkt dat negatieve ervaringen een voedingsbodem kunnen
zijn voor wantrouwen jegens de overheid. Het kan dan voorkomen dat mensen noch bereikbaar
noch ontvankelijk zijn voor de juiste informatie vanuit de overheid.
4. Geschikte woonruimte. Schaarste op de woningmarkt, met name in de grotere gemeenten. Tekort aan geschikte
sociale huurwoningen leidt tot onzekerheid over doorstroom en tot terughoudendheid
bij woningdeling. Ook zijn woningcorporaties (en particuliere verhuurders) soms terughoudend
bij het toestaan van woningdelen, omdat dit voor verhuurders meer onzekerheid met
zich mee kan brengen dan verhuur aan een alleenstaande of een stel. Wanneer gemeenten
woningdelen belangrijk vinden, is het verstandig om hierover met corporaties en huurdersorganisaties
in gesprek te gaan en (wederkerige) prestatieafspraken te maken. Tijdens deze gesprekken
kan tevens besproken worden of eventuele knelpunten ten aanzien van woningdelen weggenomen
kan worden.
Met deze reactie die ik u stuur mede namens de Staatssecretaris van VWS en de Minister
van BZK ga ik in op de geconstateerde belemmeringen. Daarbij geef ik aan welke oplossingsrichtingen
het kabinet ziet en welke acties al zijn ingezet.
Ad 1. Financiële onzekerheid
Financiële onzekerheid en onzekerheid over de financiële gevolgen van het delen van
woonruimte kunnen een belemmering zijn en ervoor zorgen dat mensen terughoudend zijn
bij het delen van woonruimte. Met de eerdergenoemde motie van de leden Peters (CDA)
en Jasper van Dijk (SP) is uitdrukkelijk gevraagd om onderzoek naar de kostendelersnorm.
Uit bovenstaand onderzoek blijkt dat de kostendelersnorm en de beeldvorming omtrent
de kostendelersnorm een belemmering kunnen zijn om woonruimte te delen.
Uit de data-analyse van het onderzoek blijkt daarbij dat sinds 2015 (toen de kostendelersnorm
werd ingevoerd) een grotere uitstroom plaatsvindt van jongeren uit bijstandshuishoudens
in het jaar waarin ze 21 jaar worden. Dat is de leeftijd waarop de kostendelersnorm
van toepassing wordt.
Ook zijn er sinds 2015 in bijstandshuishoudens waar iemand 21 wordt meer uitschrijvingen
uit de BRP met bestemming «onbekend» in vergelijking met huishoudens zonder bijstandsgerechtigden.
Dat geldt voor bijstandshuishoudens met jongeren in de leeftijdscategorie 21 t/m 23.
De uitstroom uit bijstandshuishoudens door jongeren die 21 jaar worden, vind ik zorgelijk
en onwenselijk. Ik ben van mening dat de situatie kan worden voorkomen mét instandhouding
van de kostendelersnorm. In het hiernavolgende zet ik eerst het kabinetsstandpunt
over de kostendelersnorm uiteen en maak ik vervolgens duidelijk welke mogelijkheden
gemeenten hebben om de kostendelersnorm niet toe te passen en welk maatwerk binnen
de Participatiewet mogelijk is.
De kostendelersnorm
De bijstand is de laatste schakel van het sociale zekerheidsstelsel in Nederland en
is daarmee een vangnetregeling voor mensen die zelf niet kunnen voorzien in de noodzakelijke
kosten van het bestaan. De bijstand heeft naast het uitgangspunt van een tijdelijk
vangnet ook een activerend karakter zodat mensen zo snel mogelijk via betaald werk
weer zelfstandig kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Bij meerdere
mensen in een huishouden kunnen woonlasten worden gedeeld, zodat schaalvoordelen optreden.
De kostendelersnorm gaat ervan uit dat de noodzakelijke kosten van het bestaan per
persoon dalen naarmate er meer personen in een huishouden wonen. Bij elke extra meerderjarige
(21 jaar en ouder) persoon in de woning zal de totale bijstandsnorm van het huishouden
met 30% toenemen. De 30% weerspiegelt de toename van de kosten van de huishouding
door de komst van een extra persoon.
Zonder de kostendelersnorm kan een stapeling van uitkeringen optreden bij een huishouden
met meerdere bijstandsuitkeringen. Het is dan niet lonend om op zoek te gaan naar
betaald werk, omdat dan een armoedeval optreedt.
Als voorbeeld: een volwassene die samenwoont met zijn moeder en dochter (ouder dan
21 jaar), zouden zonder kostendelersnorm samen ruim 3.000 euro (netto) bijstand ontvangen.
Dat is niet alleen onwenselijk vanuit het activerende en vangnet karakter van de bijstand,
maar ondergraaft ook het draagvlak in de samenleving voor het sociale zekerheidsstelsel.
Situaties waarbij de toepassing van de kostendelersnorm leidt tot uitschrijving uit
de BRP en zelfs tot dakloosheid kunnen en moeten worden voorkomen. Daarom hebben gemeenten
de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om maatwerk toe te passen.
Ad 2. Maatwerk binnen de Participatiewet
De Participatiewet voorziet in de wettelijke taak van gemeenten om de bijstand en
de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden
en middelen van mensen. Maatwerk is daarmee inherent aan de uitvoering van de Participatiewet.
Uit het onderzoek van Significant APE blijkt dat gemeenten nauwelijks maatwerk toepassen
ten aanzien van de kostendelersnorm en ook verder terughoudend zijn bij het toepassen
van maatwerk in de Participatiewet. Divosa heeft de mogelijkheden voor de toepassing
van maatwerk binnen de Participatiewet beschreven in een handreiking die ik u bij
deze brief aanbied. De handreiking is ontstaan in het kader van het Actieprogramma
Dak- en Thuisloze jongeren4 om zo gemeenten te ondersteunen bij het voorkomen en terugdringen van dak- en thuisloosheid
bij jongeren. Het doel van de handreiking is inzicht bieden in de complexe situaties
waar gemeenten en (dreigend) dak- en thuisloze jongeren tegenaan lopen, welke knelpunten
er zijn om maatwerk te bieden en wat hen helpt om die knelpunten weg te nemen. De
motie van het lid Jasper van Dijk c.s.5 verzoekt het kabinet te inventariseren in hoeverre de jongerennorm en de vier weken
zoektermijn voor jongeren in de Participatiewet bijdragen aan dak- en thuisloosheid.
Met het aanbieden van de handreiking kom ik aan deze motie tegemoet. Bij de verdere
kabinetsinzet aan het eind van de brief kom ik hierop terug.
Maatwerk bij de kostendelersnorm
Zoals aangegeven toont het onderzoek van Significant een grotere uitstroom van jongeren
uit bijstandshuishoudens in het jaar waarin ze 21 jaar worden en op dat moment ook
meer uitschrijvingen uit de BRP met bestemming «onbekend». De bevindingen onderschrijven
het belang van maatwerk door gemeenten. Het belangrijkste criterium voor het toepassen
van maatwerk bij de kostendelersnorm is het aantonen van tijdelijk verblijf. Personen
van 21 jaar en ouder, die tijdelijk inwonen bij een bijstandsgerechtigde, tellen namelijk
niet mee voor de kostendelersnorm. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om mensen in
een crisissituatie, daklozen of mensen die dakloos dreigen te raken. Zowel van de
hoofdbewoner als van de persoon in kwestie moet het de intentie zijn om de situatie
zo kort mogelijk te laten duren. Het is aan de gemeente om vast te stellen of er sprake
is van tijdelijk verblijf. Als het verblijf langer duurt dan verwacht dan is een herbeoordeling
van de tijdelijkheid veelal noodzakelijk zodat de situatie waarin de kostendelersnorm
niet wordt toegepast, kan worden verlengd of stopgezet.
Voor jongeren tot 21 jaar en studenten geldt overigens dat ze niet meetellen als kostendeler.
Zij zijn uitgezonderd van de kostendelersnorm. Dat is eerder in Gemeentenieuws SZW
2019–16 gemeld aan uw Kamer evenals in de beantwoording van diverse Kamervragen.
Maatwerk bij de jongerennorm
Ouders hebben een onderhoudsplicht voor hun kinderen die jonger dan 21 jaar zijn.
Om die reden dekt de bijstandsnorm voor personen van 18 tot 21 jaar niet volledig
de noodzakelijke kosten van het bestaan.7 Het kabinet vindt het daarnaast van belang dat jongeren niet door middel van een
uitkering voorzien in hun bestaan, maar werken aan hun perspectief op de arbeidsmarkt
door het volgen van een opleiding of het opdoen van werkervaring.
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij de jongerennorm in de Participatiewet
niet afdoende is om in het levensonderhoud te voorzien. Jongeren van 18 tot 21 jaar
ontvangen soms geen ouderlijke bijdrage in hun levensonderhoud, bijvoorbeeld omdat
er geen ouders in beeld zijn of als ouders onvoldoende draagkrachtig zijn. Op grond
van artikel 12 van de Participatiewet kunnen gemeenten gebruik maken van maatwerk
om de jongerennorm aan te vullen in de vorm van aanvullende bijzondere bijstand. Maatwerk
door middel van verhoging van de jongerennorm op basis van artikel 12, Participatiewet,
is bijzondere bijstand en wordt betaald uit de algemene uitkering van het Gemeentefonds.
Gemeenten hebben hiermee de verantwoordelijkheid en bevoegdheid om te voorkomen dat
hun inwoners onder het bestaansminimum raken en dienen in gevallen waar dat dreigt,
maatwerk toe te passen. Zoals ik heb genoemd in mijn beantwoording van Kamervragen
van het lid Jasper van Dijk (SP)8 geldt dat wanneer op basis van artikel 18, eerste lid van de Participatiewet, maatwerk
wordt toegepast door middel van algemene bijstand dit ten laste kan worden gebracht
op de gebundelde uitkering Participatiewet (de BUIG).
Maatwerk vier weken zoekperiode
Jongeren van 18 tot 27 jaar die zich melden bij de gemeente via het UWV voor algemene
bijstand hebben te maken met een zoektermijn van vier weken voordat de gemeente een
aanvraag om bijstand in behandeling neemt. De zoektermijn in de Participatiewet draagt
eraan bij dat gemeenten jongeren activeren om te zoeken naar werk of een opleiding
te volgen. Opleiding en het vinden van werk zijn het meest succesvol dankzij eigen
inzet en initiatief; de eigen verantwoordelijkheid van de jongere staat daarbij voorop.
Als het college na die vier weken oordeelt dat de jongere zich tijdens de vier weken
voldoende heeft ingespannen, maar hij of zij heeft geen werk of scholing gevonden,
dan kan met terugwerkende kracht vanaf de dag van melding, bijstand worden toegekend.
Gemeenten kunnen hier maatwerk leveren bij arbeidsondersteuning. Dat geldt met name
voor kwetsbare jongeren die moeite hebben om zelf naar werk of scholing te zoeken.
Daarnaast kan de gemeente gelijk starten met schuldhulpverlening wanneer een jongere
zich meldt voor inkomensondersteuning en ook kampt met schulden. Op die manier kan
worden voorkomen dat schulden verder oplopen. De zoektermijn is daar geen obstakel
voor.
Verder geldt dat de vier weken zoekperiode voor jongeren kan ingaan indien een melding
plaatsvindt vier weken voorafgaand aan ontslag uit een jeugdzorg-, ggz-instelling
of penitentiaire inrichting. Overleg tussen de instelling en de gemeente is hierbij
van groot belang, zowel voor de consequenties van het (tijdelijk) stopzetten van de
algemene bijstandsuitkering als voor het soepel laten verlopen van de aanvraagprocedure
voor bijstand.
De bevoegdheid aan en verantwoordelijkheid van gemeenten, met name over het belang
van maatwerk bij een eventuele toekenning, duur en hoogte van de bijstand, evenals
de noodzaak van overleg door gemeenten met ggz-instellingen, heeft mijn voorganger
onder de aandacht gebracht bij gemeenten in het Gemeentenieuws SZW 2018–49. De Staatssecretaris van VWS heeft de noodzaak van overleg door de ggz-instelling
met de gemeente onder de aandacht gebracht bij de ggz-instellingen via GGZ Nederland.
In «Kansen bieden voor re-integratie in de praktijk» een handreiking bij het bestuurlijk
akkoord voor de re-integratie van (ex-)gedetineerde burgers wordt penitentiaire inrichtingen
geadviseerd om de laatste vier weken van verblijf in detentie samen te laten vallen
met de zoektermijn van vier weken zoals bedoeld in de Participatiewet. Het bestuurlijk
akkoord «Kansen bieden voor re-integratie» is een samenwerkingsovereenkomst tussen
het Ministerie van Justitie & Veiligheid, de DJI, de drie reclasseringsorganisaties
(3RO) en gemeenten10. Als de jongere aan de zoekverplichtingen heeft voldaan, maar geen werk of scholing
heeft gevonden, kan per datum einde detentie een aanvraag om bijstand worden ingediend,
mits aan de overige voorwaarden wordt voldaan. De jongere moet dan wel de gelegenheid
hebben gekregen om zich vier weken voor het verlaten van de gevangenis bij het UWV
te melden en om invulling te geven aan de zoekverplichtingen tijdens deze vier weken.
De partijen faciliteren deze mogelijkheid. De gedetineerde kan zich tijdens detentie
digitaal inschrijven op www.werk.nl.
Ad 3. Complexiteit en veelheid regelgeving
Uit het onderzoek van Significant blijkt ook dat complexiteit en veelheid van regels
en regelingen belemmeringen vormen. Het leidt voor bijstandsgerechtigden tot onduidelijkheid
en onzekerheid over de financiële gevolgen, ook voor bijvoorbeeld toeslagen indien
zij een woning delen. Ook uit eerdere rapportages zoals het WRR-rapport «Weten is
nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid» uit 2017, bleek dat de
complexiteit en verwevenheid van verschillende wet- en regelgeving de onzekerheid
bij mensen vergroten. Juist bij degenen die vaker dan anderen aanspraak moeten maken
op aanvullende (inkomens)ondersteuning. Het kabinet heeft hiertoe onder meer een Interdepartementaal
Beleidsonderzoek (IBO) laten uitvoeren naar het toeslagenstelsel, waarvan het tweede
en laatste deel in april 2020 is verschenen.
Het kabinet trekt in de kabinetsreactie op het IBO Toeslagen de conclusie dat het
huidige stelsel voor een te grote groep burgers niet goed werkt. Een stap naar een
alternatief stelsel is daarom noodzakelijk. Eind dit jaar komt het kabinet met een
brief waarin de opties voor alternatieven voor het huidige stelsel uiteen worden gezet.
Vanwege de urgente problematiek blijft het kabinet werken aan verbetering van het
huidige stelsel van inkomensondersteuning. Zo heeft het kabinet recent een omvorming
in de maximuminkomensgrens van de huurtoeslag doorgevoerd door de harde inkomensgrens
te vervangen voor een geleidelijk afbouwtraject. Dat biedt mensen meer zekerheid en
maakt meer uren werken lonender voor hen. Wel blijft het zo dat iemand met een hoger
inkomen recht zal hebben op minder toeslag.
Daarnaast treft het kabinet naar aanleiding van het IBO Toeslagen nog een aantal andere
maatregelen. Het kabinet investeert extra in de dienstverlening, streeft naar een
drempel voor kleine terugvorderingen en nabetalingen en voert een aantal vereenvoudigingen
door om de kans op fouten te verkleinen en burgers met hoge terugvorderingen beter
te begeleiden. In dit verband is ook het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid
toeslagen11 relevant dat een voorstel is van het kabinet voor het wijzigen van de Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen en enkele andere wetten om de toekenning en eventuele
terugvordering van de kinderopvangtoeslag te verbeteren.
Ad 4. Geschikte woonruimte
De realisatie van meer geschikte woonruimte vergroot de doorstroming naar eigen woonruimte.
Dit kan de bereidheid om woonruimte te delen bevorderen.
Het woningtekort is de afgelopen jaren verder toegenomen. Voor starters en mensen
met een laag of middeninkomen is het steeds moeilijker geworden om een betaalbare
woning te vinden. In 2019 heeft het kabinet daarom € 1 miljard euro beschikbaar gesteld
voor de woningbouwimpuls met als doel om versneld meer betaalbare woningen te bouwen
voor starters en mensen met een laag of middeninkomen. Inmiddels zijn de aanvragen
voor projecten uit de eerste tranche beoordeeld en wordt 290 mln. euro toegekend aan
27 projecten die een bijdrage te leveren aan de (versnelde) realisatie van ruim 51.000
woningen, waarvan circa 65% betaalbaar.
Dit najaar maakten Aedes, VNG en het Ministerie van BZK bekend dat corporaties in
de komende twee jaar starten met de bouw van 150.000 sociale huurwoningen met een
huurprijs onder de eerste aftoppingsgrens. Het gaat hierbij in het bijzonder om betaalbare
nieuwbouwwoningen waarvoor heffingsvermindering is aangevraagd. Het kabinet heeft
eerder al een beroep gedaan op gemeenten om een deel van deze woningen met voorrang
aan dak- en thuislozen toe te wijzen. Om te zorgen dat dit zo snel mogelijk leidt
tot de bouw van nieuwe woningen, is met AEDES en VNG afgesproken dat de bouw gezamenlijk
wordt bewaakt en aangejaagd, en dat daartoe een gezamenlijke taskforce wordt opgericht.
Onderdeel van de afspraken is tevens dat corporaties de komende twee jaar starten
met de bouw van 10.000 tijdelijke en flexibele woningen. Partijen spreken hiertoe
af knelpunten aan te pakken. Met de stimuleringsaanpak Flexwonen is voor de bouw van
tijdelijke en flexibele woningen een vrijstelling op de verhuurderheffing geïntroduceerd.
Met de tijdelijke stimulans huisvesting voor kwetsbare doelgroepen (50 miljoen euro)
uit het doorbouwpakket van dit voorjaar wordt de bouw van woonplekken voor kwetsbare
doelgroepen, waaronder dak- en thuisloze mensen, gestimuleerd.
De Staatssecretaris van VWS heeft samen met de Minister van BZK en mijn voorganger,
de Staatssecretaris van SZW, namens het Kabinet op 3 juni 2020 de brede aanpak van
dakloosheid «Een (t)huis, een Toekomst» aan uw Kamer aangeboden12. Deze aanpak is een aanvulling op de Meerjarenagenda Maatschappelijke Opvang en Beschermd
Wonen en het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren die de afgelopen jaren reeds
in gang zijn gezet. Met de brede aanpak is naast de reguliere middelen in de Wmo een
financiële stimulans van € 200 miljoen beschikbaar (2020–2021) voor de begeleiding
van dak- en thuisloze mensen. Het realiseren van huisvesting speelt een cruciale rol
in de aanpak. Om het aantal dak- en thuisloze mensen terug te kunnen dringen, is één
van de centrale doelstellingen van dit plan om, uiterlijk eind 2021 10.000 extra woonplekken
met passende begeleiding te realiseren voor deze groep.
Om in kaart te brengen hoe het beter benutten van de huidige woningvoorraad verder
kan worden gestimuleerd heeft de Minister van BZK aan Platform 31 gevraagd een verkenning
te doen. Daarin staat de vraag hoe gemeenten, woningcorporaties, de rijksoverheid
en eventuele andere partijen een intensiever gebruik van de bestaande woningvoorraad
op zowel korte als lange termijn kunnen stimuleren centraal. Daarmee wordt tevens
uitvoering gegeven aan motie van het lid Krol (Kamerstuk 32 847, nr. 563) die vraagt een kosten-batenonderzoek te doen naar het bevorderen van samenwonen,
met daarin aandacht voor het schrappen van regelgeving die samenwonen financieel onaantrekkelijk
maakt. De uitkomsten daarvan worden naar verwachting eerste helft 2021 met uw Kamer
gedeeld.
Inzet kabinet
Gegeven het onderzoek van Significant APE alsmede de handreiking en de aanbevelingen
van Divosa bij de handreiking ben ik van mening dat bovenstaande lopende initiatieven
van het kabinet een bijdrage kunnen leveren aan het terugdringen en wellicht voorkómen
van dak- en thuisloosheid; van jongeren en in het algemeen.
Significant APE en Divosa concluderen beide dat er misverstanden bestaan over bepaalde
wetten en regelingen, waardoor burgers soms van de regen in de drup belanden. Met
deze kabinetsreactie wil ik gemeenten comfort bieden dat zij de ruimte voor maatwerk
mogen en soms ook moeten benutten. Niet alleen is er een bevoegdheid, ook is er een
verantwoordelijkheid, zeker als het gaat om de meest kwetsbare mensen in onze samenleving.
Samen met de Staatssecretaris van VWS, Divosa en de VNG zal ik een vervolg geven aan
het goed laten landen van de maatwerkmogelijkheden in de uitvoering bij gemeenten.
Daarnaast zal ik samen met de VNG, Divosa en gemeenten werken aan betere voorlichting
en communicatie richting inwoners en mensen in de uitvoering die in hun dagelijks
werk de wetten en regelingen toepassen. Hierin wordt meegenomen hoe bijstandsgerechtigden
tijdig en correct geïnformeerd kunnen worden over relevante regels en inkomensregelingen.
Met de 14 pilotgemeenten van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze jongeren heeft Divosa
reeds een bijeenkomst gehad met zowel medewerkers werk en inkomen, medewerkers betrokken
bij de maatschappelijke opvang als kwaliteitsmedewerkers. De behoefte om naar aanleiding
van de handreiking door te praten over verbeteringen die mogelijk zijn als het gaat
om het toepassen van maatwerk was groot. Ik organiseer daarom zo snel mogelijk samen
met de Staatssecretaris van VWS en Divosa regionale sessies (virtuele ronde tafels
en webinars) voor alle gemeenten over het toepassen van maatwerk. Concreet zet ik
mij voor de volgende zaken in:
Jongerennorm
Aan de uitvoering van de eerdergenoemde motie Jasper van Dijk c.s. over het inventariseren
in hoeverre de jongerennorm en de vier weken zoektermijn voor jongeren in de Participatiewet
problemen veroorzaken dan wel bijdragen aan dakloosheid, wil ik ook zo snel mogelijk
verder invulling geven door vervolg te geven aan het handreikingtraject van Divosa.
Samen met de VNG en Divosa is mijn streven concrete handvatten voor gemeenten te ontwikkelen
zodat het toepassen van maatwerk voor de jongerennorm eenvoudiger wordt. Ik denk hierbij
aan standaarden die worden ontwikkeld voor bijvoorbeeld leefgeld, kosten zorgverzekering
of huurtoeslag. Gemeenten kunnen van elkaar leren welke kosten zij (bij benadering)
hanteren die een jongere maakt. Dat geeft professionals bij gemeenten houvast om in
een groot aantal vergelijkbare gevallen maatwerk eenvoudiger toe te passen. De inzet
van bijvoorbeeld een rekentool voor maatwerk met betrekking tot de aanvulling van
de jongerennorm, voorkomt dat schulden oplopen of jongeren hun woning kwijtraken.
Vier weken zoekperiode
In het kader van de Tijdelijke Wet Covid-19 SZW en JenV (Kamerstuk 35 557) wordt de ruimte die gemeenten sinds 1 maart hebben om de vier weken zoekperiode
voor jongeren tot 27 jaar niet toe te passen verlengd en wettelijk verankerd tot 1 juli
2021. Daarnaast stelt het kabinet de vier weken zoekperiode voor jongeren tot 27 jaar
in een kwetsbare positie categoriaal buiten werking tot 1 juli 2021. Hiermee is invulling
gegeven aan de motie van het lid Smeulders c.s.
Samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid breng ik de inzet van de zoekperiode
in de laatste vier weken van detentie onder jongeren opnieuw onder de aandacht van
de samenwerkende partijen in het bestuurlijk akkoord «Kansen bieden voor re-integratie»,
zodat iedere gedetineerde jongere de kans krijgt hier gebruik van te maken. Des te
eerder de jongere aan de slag kan met zijn/haar re-integratie inspanningen en daarbij
hulp krijgt, des te kleiner de kans dat hij/zij tussen wal en schip belandt.
Kostendelersnorm
Zoals ik hierboven omschreef, hebben gemeenten de bevoegdheid om de kostendelersnorm
tijdelijk op te schorten. Wat onder «tijdelijk» wordt verstaan moet per persoon individueel
worden bepaald. Indien nodig, in gevallen waar iemand anders op straat belandt of
uitgeschreven dreigt te worden uit de BRP, kunnen gemeenten herhaaldelijk een beoordeling
doen om opnieuw de tijdelijkheid vast te stellen. De Participatiewet biedt hiervoor
ruimte en ik stimuleer dat gemeenten van die ruimte voor inwoners in kwetsbare posities
gebruikmaken. De uitkomsten van het onderzoek van Significant zijn voor mij aanleiding
om te verkennen of het mogelijk is de kostendelersnorm anders vorm te geven met inachtneming
van de huidige financiële kaders en de uitgangspunten dat werken moet lonen, dat stapeling
van meerdere bijstandsuitkeringen op één woonadres ongewenst is en dat er schaalvoordelen
zijn omdat woonkosten gedeeld kunnen worden. Ik denk daarbij aan een situatie, waarbij
voor de hoofdbewoner betaling van de vaste woonkosten gewaarborgd is.
Deze verkenning laat ik zo snel mogelijk uitvoeren. Ik streef ernaar uw Kamer over
de uitkomsten begin 2021 te informeren.
Tenslotte
Zeker gezien de huidige Covid-19 crisis lopen meer jongeren het risico in een kwetsbare
positie te raken. We ontvangen signalen dat een toenemende groep jongeren een beroep
moet doen op maatschappelijke opvang mede door financiële onzekerheid, complexiteit
van regelgeving en het gebrek aan betaalbare woonruimte. Ook weten we dat het bieden
van maatwerk zeker in deze periode wellicht nog vaker noodzakelijk is dan voor maart
2020. Het kabinet roept gemeenten op om alle mogelijkheden te benutten om maatwerk
voor de meest kwetsbare groep toe te passen. Zodat voorkomen wordt dat meer jongeren
in de schulden raken en zij actief hulp krijgen bij de stap richting een zelfredzaam
bestaan. Ik noem hierbij eveneens de mogelijkheid van bijzondere bijstand. Gemeenten
kunnen in individuele situaties bijzondere bijstand verstrekken indien er sprake is
van uitzonderlijke omstandigheden waarbij het beschikbare inkomen ontoereikend is.
Een integrale dienstverlening in het sociaal domein is hierbij cruciaal, net als persoonlijk
contact en aandacht vanuit de gemeente, met oog voor het verminderen en wegnemen van
inkomensonzekerheid. Daarvoor is deze kabinetsperiode al veel in gang gezet.
Mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
B. van 't Wout
Indieners
-
Indiener
B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid