Brief regering : Voortgang van de fundamentele herbezinning op het huidige slachtsysteem
28 286 Dierenwelzijn
Nr. 1131 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 oktober 2020
Hierbij informeer ik uw Kamer over de voortgang van de fundamentele herbezinning op
het huidige slachtsysteem en ga ik in op een aantal moties en toezeggingen die gerelateerd
zijn aan slachthuizen. Met deze brief geef ik tevens invulling aan het verzoek van
de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 oktober jl. om
een brief met daarin de stand van zaken rond de slachthuisproblematiek. De Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport informeert uw Kamer op korte termijn over de
ontwikkelingen rondom COVID-19 in relatie tot slachthuizen.
Ik heb de mogelijke risico’s op het gebied van dierenwelzijn per processtap in het
slachthuis in kaart gebracht. In hoeverre mogelijke risico’s op een slachthuis ook
daadwerkelijk leiden tot welzijnsproblemen is een gevolg van onder andere de inrichting
van de slachtlijn, de mate van mechanisatie van het slachtproces en de aansturing,
opleiding en motivatie van slachthuispersoneel.
De aansturing, opleiding en motivatie van slachthuispersoneel spelen een belangrijke
rol als het gaat om de behandeling van slachtdieren. Het personeel moet correct geïnstrueerd
worden als het bijvoorbeeld gaat om het gebruik van hulpmiddelen en de wijze van voortdrijven
van de dieren. Het slachthuis is verantwoordelijk voor goed opgeleid en gemotiveerd
personeel dat weet hoe met dieren moet worden omgegaan. De functionaris voor het dierenwelzijn
speelt in deze context een cruciale rol. Daarom wil ik allereerst de functionaris
voor het dierenwelzijn (hierna: functionaris), zoals beschreven in de Europese verordening
(EG) nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij doden, een sterkere positie
geven. Dit betekent dat 1) slachthuizen serieuzer invulling geven aan deze rol en
dat zij de bijbehorende bevoegdheden toedelen aan deze functionaris en 2) dat de sector
hiermee aangeeft hoe zij dit voor de slachthuizen willen standaardiseren, zodat alle
kritieke processen geborgd worden.
Het is de verantwoordelijkheid van iedere slachthuisexploitant om zijn eigen bedrijfsprocessen
zodanig in te richten dat dierenwelzijn wordt geborgd en zorgt dat het personeel hier
ook naar handelt. Elk slachthuis dat meer dan 1.000 grootvee-eenheden zoogdieren of
150.000 vogels of konijnen per jaar slacht, dient op basis van bovengenoemde verordening
een functionaris voor het dierenwelzijn te benoemen om te zorgen voor de naleving
van de voorschriften uit de Verordening omtrent dierenwelzijn. Deze functionaris heeft
tot taak het borgen van dierenwelzijn op het slachthuis en kan ook eisen dat corrigerende
maatregelen worden genomen wanneer het dierenwelzijn in het gedrang komt. De verantwoordelijkheden
van de functionaris voor het dierenwelzijn moeten beschreven staan in de standaardwerkwijzen
van het slachthuis en op een effectieve manier onder de aandacht van het betreffende
personeel worden gebracht.
Voor alle onderdelen van het slachtproces, van uitladen tot doden, moet worden beschreven
wat de juiste werkwijze is en hoe de functionaris moet ingrijpen op het moment dat
wordt afgeweken van deze standaardwerkwijze. Zo moet worden beschreven wat een juist
gebruik van hulpmiddelen is en op welke wijze dieren moeten worden voortgedreven.
De praktijk leert dat er veel variatie tussen slachthuizen is in hoe zij invulling
geeft aan de positie van de functionaris en de standaardwerkwijzen, waarbij de inhoud
soms summier of zelfs onjuist is. Wanneer men niet op papier kan beschrijven hoe het
slachtproces dient te verlopen en op welke manier moet worden ingegrepen bij een omissie
en een intern mechanisme om dit te borgen ontbreekt, heb ik ook geen vertrouwen in
de uitwerking ervan op de werkvloer.
Ik wil voor 1 februari 2021 dan ook een plan van aanpak zien van de slachthuizen waarin
zij beschrijven hoe zij invulling geven aan de Europese verordening (EG) nr. 1099/2009
inzake de functionaris voor dierenwelzijn, hoe zij de uitwerking van deze standaardwerkwijzen
willen invullen en hoe zij deze laten doorwerken richting de medewerkers op de werkvloer
om het dierenwelzijn te garanderen.
Wanneer de sector dit nader heeft ingevuld, ben ik voornemens de standaardwerkwijzen
inclusief de positie van de functionaris vast te leggen, waarna de NVWA deze kan toetsen,
bijvoorbeeld in de jaarlijkse systeeminspectie die de NVWA uitvoert. In dit kader
zoek ik uit of het wettelijk kader op dit punt ook aangescherpt of aangevuld dient
te worden.
Het tweede punt waar ik specifiek aandacht voor wil, is de Europese norm die stelt
dat bij het kantelen van pluimvee elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden
moet worden bespaard. Omdat er talrijke, vaak bedrijfsspecifieke, mogelijkheden zijn
om tot naleving te komen, is deze open norm op voorhand niet ingevuld. Wel zijn slachthuisexploitanten
bij wie ruw kantelen werd geconstateerd in het handhavingstraject in 2016 in de gelegenheid
gesteld om in een plan van aanpak te beschrijven welke maatregelen zij nemen om ruw
kantelen in hun bedrijf te beëindigen. Dit heeft geleid tot de nodige aanpassingen
in apparatuur en werkwijzen en daarmee een verminderd risico op het aantasten van
dierenwelzijn. Uit de risico inventarisatie die ik recent hield, kwam naar voren dat
bij het onbedwelmd kantelen van pluimvee er nog steeds een risico bestaat op vermijdbaar
pijn, spanning of lijden. Ik vind dit niet acceptabel en wil dan ook de normen hierop
aanscherpen. Daarbij zal ook gekeken worden naar beschikbare alternatieven waarbij
pluimvee niet meer onbedwelmd wordt gekanteld.
Ik ga verder met het uitwerken van de totale risico-analyse voor de slachthuizen.
Niet alleen vanuit het perspectief van dierenwelzijn, maar ook vanuit het perspectief
van voedselveiligheid en het kunnen houden van goed toezicht wil ik de risico-analyse
completeren en daar als nodig maatregelen aan verbinden. Ik stuur uw Kamer de risico-inventarisatie
toe als die compleet is.
Het verlagen van de slachtsnelheid
Mede naar aanleiding van de aangenomen gewijzigde moties van het lid De Groot (Kamerstuk
33 835, nr. 156) en van het lid Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1118) heb ik de juridische mogelijkheden verkend om de slachtsnelheid per direct omlaag
te brengen.
Op grond van Europese regelgeving (vo 2019/627) heeft de NVWA de bevoegdheid om, als
dat noodzakelijk en proportioneel is, de nodige maatregelen te nemen ten aanzien van
een individueel slachthuis bij overtreding van bepaalde normen op het gebied van dierenwelzijn
en voedselveiligheid.
Het tijdelijk verlagen van de slachtsnelheid behoort daarbij reeds tot de mogelijkheden,
als tijdelijke corrigerende maatregel totdat de situatie hersteld is. Voordat tot
deze maatregel wordt overgegaan zijn vaak al eerst andere stappen gezet. Juridisch
gezien blijkt het op dit moment echter niet mogelijk om slachthuizen op te dragen
de slachtsnelheid per direct (structureel) te verlagen zoals de motie van het lid Ouwehand vraagt. In relatie
tot de uitbraken van Covid-19 in slachthuizen is ook samen met de Ministeries van
SZW en VWS onderzocht of op basis van de Arbowet of de Wet publieke gezondheid de
slachtsnelheid per direct (structureel) kan worden verlaagd. De Ministers van SZW
en VWS zien daartoe geen juridische mogelijkheden. Daarnaast is het zo dat alle slachthuizen
anders zijn, en er daarom ook niet één getal te noemen is voor de maximale slachtsnelheid,
ook niet voor slachthuizen die dezelfde soort dieren met dezelfde methode slachten.
Een snelheid waarop het ene slachthuis goed functioneert, en welzijn, voedselveiligheid
en voldoende toezicht kunnen houden geborgd zijn, kan bij een ander slachthuis tot
problemen leiden. Ik kan dan ook niet één generieke snelheid (per diersoort) vastleggen.
De kaders binnen de Europese regelgeving voor slachthuizen op het gebied van voedselveiligheid
en dierenwelzijn zijn helder. Daar waar in de regelgeving toch onduidelijkheid bestaat,
kan deze worden verhelderd, bijvoorbeeld door het invullen van open normen. De invulling
van open normen is nu hoofdzakelijk belegd bij de NVWA. In lijn met het advies «De
NVWA: bewaker ook beleidsmaker?», waarover ik uw Kamer op 18 april 2019 geïnformeerd
heb (Kamerstuk 33 835, nr. 121), wil ik in nauwe samenwerking met de NVWA bezien welke open normen verder aangescherpt
moeten worden en hoe dat het beste kan worden vormgegeven. Dit zal ik doen in het
kader van de eerder genoemde risico-analyse. Daarbij bekijk ik ook of een aantoonbare
causale relatie gelegd kan worden tussen dierenwelzijn, voedselveiligheid, goed toezicht
(belangrijke doelen van het interventiebeleid) en de slachtsnelheid. Als ik vanuit
de Europese regelgeving geen nadere nationale regels mag stellen, zal ik me inzetten
om in Europees verband aanpassingen te realiseren.
Wanneer een slachthuis technische aanpassingen wil doorvoeren, zoals het verhogen
van de slachtsnelheid, zal ik, in samenwerking met de NVWA, toetsen of de voorgenomen
aanpassingen effect kunnen hebben op met name dierenwelzijn en hoe eventuele risico’s
voor dierenwelzijn voorkomen kunnen worden. Daarvoor werk ik toe naar een uniforme
procedure met daarin een prominentere positie voor dierenwelzijn, voor de behandeling
van verzoeken van slachthuizen voor het verhogen van de slachtsnelheid.
Ik houd uw Kamer op de hoogte over de voortgang van de fundamentele herbezinning op
het huidige slachtsysteem.
Versterking toezicht vleesketen
Wat de versterking van het toezicht in de vleesketen door de NVWA betreft (uitwerking
van het 2Solve-rapport inzake kleine en middelgrote slachthuizen) verwijs ik u naar
mijn brief van 11 februari 2020 (Kamerstuk 33 835, nr. 138) en mijn brief van 16 oktober 2020 over de herbezinning NVWA (Kamerstuk 33 835, nr. 171). In mijn brief waarmee ik de herbezinning en het rapport over de balans tussen de
taken en de middelen van de NVWA aan uw Kamer aanbiedt, geef ik aan dat de NVWA zich
met mijn steun in de eerste plaats richt op het werken aan een verbetering van de
NVWA-organisatie. Daarbij zullen beheersbare stappen worden genomen om de organisatie
te versterken. De acties bij deze aanpak zijn deels reeds ingezet en leiden nog dit
jaar en in 2021 tot de eerste resultaten. Dit betreft maatregelen die gericht zijn
op het op orde brengen van de basis die noodzakelijk is om «het werk van vandaag»
naar behoren uit te voeren. De basis daarvoor is de grote betrokkenheid van de medewerkers
van de NVWA. Heldere kaders, professionele sturing, intercollegiale consultatie en
afstemming zijn leidende principes en als solide basis eveneens nodig voor de verdere
versterking van het toezicht op de vleesketen. Dit jaar heeft de NVWA al resultaten
geboekt door onder meer de doorlooptijd van rapporten van bevindingen te verkorten
en het ontwikkelen van richtsnoeren voor een eenduidiger beoordeling van te transporteren
dieren. Ook is het aantal openstaande internationale meldingen teruggebracht. Een
goed werkend samenspel tussen beleid en toezicht levert een tweede belangrijke bijdrage
aan het scheppen van goede randvoorwaarden voor goed toezicht op de naleving, ook
in de vleesketen. Ik verken tevens op welke wijze een nadere invulling van de open
normen van de Wet Dieren hieraan ondersteunend kan zijn.
Alternatieven voor CO2 bedwelming van varkens
Zoals toegezegd in mijn brief aan uw Kamer van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 286, nr. 1063) houd ik uw Kamer op de hoogte van de ontwikkelingen naar de bedwelmingsmethode Low
Pressure Atmosphere Stunning (LAPS) als alternatieve bedwelmingsmethode voor CO2 bedwelming van varkens. Uit onderzoek van o.a. de Universiteiten van Glasgow en Edinburgh
blijkt dat bedwelming met LAPS het welzijn van varkens niet dusdanig verbetert dat
het als reëel alternatief kan worden gezien voor CO2 bedwelming. Ik volg de ontwikkelingen ten aanzien van alternatieven voor CO2 bedwelming van varkens actief en zal, zodra er betere alternatieven voorhanden lijken,
uw Kamer hierover informeren.
Stand van zaken maatregel verbod voor aanbieden voor de slacht van hoogdrachtige dieren
Omdat niet uitgesloten kan worden dat een foetus pijn, stress of ongemak ervaart als
het moederdier in het laatste deel van de dracht wordt geslacht, ben ik voornemens
een ontwerpbesluit in procedure te brengen waarin het verhandelen van zeugen en runderen
voor de slacht in het laatste derde deel van de dracht verboden wordt. Voor het geval
het moederdier een ongeval heeft gehad (noodslacht) of wanneer dieren zijn besmet
met een dierziekte, die ernstige gevolgen kan hebben voor diergezondheid of volksgezondheid,
voorziet de ontwerpregeling in een uitzondering op het verbod. De ontwerpmaatregel,
die zal worden opgenomen in het besluit Houders van dieren, is in internetconsultatie
geweest. Bij het opstellen van de regeling is de NVWA betrokken. De ontwerpregeling
is aan de NVWA aangeboden voor een handhavings- en uitvoeringstoets (HUF-toets). NVWA
en andere betrokkenen die hebben gereageerd op de internetconsultatie geven in hun
reactie aan dat er nog niet voldoende praktisch toepasbare parameters zijn om op het
slachthuis de exacte drachtlengte met zekerheid vast te stellen. Dit bezwaar onderken
ik en om die reden zet ik nu onderzoek uit bij een kennisinstelling. De uitkomst van
dit onderzoek moet de toezichthouders de benodigde parameters bieden om vast te stellen
dat het moederdier in het derde deel van de dracht is, voordat het besluit in werking
treedt. Ook wordt de maatregel bij de Europese Commissie genotificeerd. Ik houd u
op de hoogte van de ontwikkelingen.
Offerfeest
Het Offerfeest, dat dit jaar begin augustus plaatsvond, is een belangrijk onderdeel
van de religieuze tradities van de moslimgemeenschap. Als gevolg van de coronacrisis
vierden aanzienlijk meer Moslims het Offerfeest in Nederland in plaats van in het
land van herkomst met als gevolg een grotere vraag naar offerdieren. De coronacrisis
noodzaakte de slachthuizen ook om aanvullend maatregelen te nemen voor zowel haar
eigen medewerkers als het personeel van de
NVWA en Kwaliteitskeuring Dierlijke Slacht (KDS) om gezonde en veilige arbeidsomstandigheden
op de werkvloer te borgen. Om te zorgen dat aan de vraag kon worden voldaan met inachtneming
van de RIVM-richtlijnen heb ik, samen met de NVWA, intensief overlegd met brancheorganisaties
en het Contactorgaan Moslims en Overheid in voorbereiding op het Offerfeest.
Via sociale media is extra aandacht besteed aan de RIVM-richtlijnen, inclusief het
hanteren van de 1,5 meter en de vraag om dit jaar te zoeken naar alternatieve manieren
om het Offerfeest te vieren. Ook is extra benadrukt om waakzaam te blijven en de maatregelen
en hygiëneadviezen op te volgen op en rondom het slachthuis en bij de uitgifte van
de karkassen. In gesprekken met de brancheorganisaties en het Contactorgaan Moslims
en Overheid is nadrukkelijk afgesproken dat het vlees van tijdens het Offerfeest geslachte
dieren zo veel mogelijk uit het zicht van passanten wordt verpakt en verstrekt aan
de consument. Dit is ook zo gebeurd.
Mede als gevolg van de intensieve samenwerking tussen de verschillende partijen is
het Offerfeest, ondanks de beperkingen, over het geheel genomen, goed verlopen.
Doden van dieren op het primaire bedrijf
Een noodzakelijk onderdeel van de zorg voor dieren is het vormgeven en implementeren
van een verantwoord beleid als het gaat om het doden van dieren. Dit geldt niet alleen
op het slachthuis, maar ook indien een houder dieren doodt op het eigen bedrijf die
niet levend afgevoerd (kunnen) worden naar een slachthuis. In dit kader is van belang
dat in Verordening (EG) nr. 1099/2009 voorschriften worden gesteld ter bescherming
van het dierenwelzijn bij het doden van dieren die gefokt of gehouden worden voor
de productie van levensmiddelen, wol, huiden, pelzen of andere producten. Mede op
basis van overleg met de Europese Commissie moet worden geconcludeerd dat alleen methoden
zoals vermeld in de Europese Verordening mogen worden toegepast bij het doden van
dieren op het primaire bedrijf.
Het is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn van belang om een goede en goed uitvoerbare,
en tegelijkertijd betaalbare dodingsmethode te benoemen die door de dierhouder zelf
kan worden uitgevoerd. Een eerste stap om daaraan tegemoet te komen is door inzicht
te geven in de methoden die zijn toegestaan volgens Verordening (EG) nr. 1099/2009
en welke andere randvoorwaarden gelden wanneer men zelf een dier doodt op het primaire
bedrijf. Ik zet in op een praktische leidraad over hoe, binnen het wettelijk kader,
gehandeld moet worden wanneer een veehouder een dier doodt op het primaire bedrijf.
Ik voer hierover ook overleg met de sector. In het voorjaar van 2021 zal ik deze informatie
per diersoort in digitale flyers beschikbaar hebben die ik in samenwerking met de
verschillende sectoren zal verspreiden richting de achterban. Ook zal ik de informatie
op het gebied van doden van productiedieren op het eigen bedrijf die beschikbaar is
op de website van de NVWA aanpassen. Bovenstaande sluit ook aan bij de motie van de
leden Kerstens en Moorlag (Kamerstuk 28 973, nr. 229) «om te bevorderen dat vanuit het oogpunt van dierenwelzijn de best beschikbare,
legale technieken als routinemethode op bedrijven worden gebruikt».
Tot slot wil ik nog ingaan op signalen die de NVWA heeft dat er zeer incidenteel tussen
kadavers die aan Rendac worden aangeboden nog een levend dier wordt aangetroffen.
Het is voor mij niet acceptabel als er tussen kadavers die door ondernemers aan Rendac
worden aangeboden nog een levend dier wordt aangetroffen. Ik ben me er ook bewust
van dat er in dit kader ook sprake kan zijn van onbewuste onbekwaamheid. De dierhouder
is er echter wel verantwoordelijk voor dat er geen levende dieren bij de kadavers
worden aangeboden. In mijn gesprekken met de sector zal ik dit ter sprake brengen.
Met Rendac zijn in het verleden afspraken gemaakt hoe er gehandeld dient te worden
in deze situatie waarbij Rendac de dierhouder, na aantreffen van een levend dier,
informeert. Ter bevestiging wordt door Rendac ook een schriftelijke notificatie gestuurd
naar de dierhouder en Rendac maakt hiervan een melding bij de NVWA. De NVWA heeft
geconstateerd dat niet bij elke melding van Rendac een inspectie wordt uitgevoerd.
Gezien het feit dat de inspectie door de NVWA achteraf plaatsvindt waarbij het levende
dier niet meer op het bedrijf aanwezig is, is het aantonen dat de veehouder verwijtbaar
nalatig is geweest, complex. De veehouder heeft evenwel niet aan zijn verplichting
voldaan om vast te stellen of een dier daadwerkelijk dood is alvorens het bij Rendac
aan te bieden. Over de mogelijkheden om achteraf sluitend bewijs te kunnen leveren
in dit type zaken is de NVWA onder andere in gesprek met het OM. Tot een eventuele
bijstelling van de handhavingsstrategie heeft de NVWA maatregelen getroffen om dit
type meldingen altijd op te volgen met een inspectie. Ik zal uw Kamer informeren zodra
ik concrete voorstellen heb.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit