Brief regering : Advies over het “Onderzoek naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in vier Natura 2000 gebieden in Drenthe en de mogelijke invloed van de afstand van natuurgebieden tot landbouwgebieden op de belasting met bestrijdingsmiddelen” en reactie op verzoek commissie over de brief van Meten=Weten inzake integrale aanpak intensieve teelten nabij Natura 2000-gebieden is vereist
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
32 670 Voortgang Natura 2000
Nr. 532 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 oktober 2020
Ik heb uw Kamer op 17 juni jl. geïnformeerd (Kamerstukken 27 858 en 32 670, nr. 511) dat ik het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)
en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd heb een advies
uit te brengen over het «Onderzoek naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in
vier Natura 2000 gebieden in Drenthe en de mogelijke invloed van de afstand van natuurgebieden
tot landbouwgebieden op de belasting met bestrijdingsmiddelen» uitgevoerd door Mantingh
en Buijs1. Ik heb beide adviezen inmiddels ontvangen en bied deze – zoals ik uw Kamer heb toegezegd
– hierbij aan, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW).
Daarnaast voldoe ik aan het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit om te reageren op een brief van Meten=Weten met als onderwerp «integrale
aanpak intensieve teelten nabij Natura 2000-gebieden is vereist» (commissieverzoek
17 juni jl.).
Adviezen
Het advies van het RIVM2 richt zich op alle aangetroffen chemische stoffen. Het advies van het Ctgb3 beperkt zich tot biociden en gewasbeschermingsmiddelen.
Ctgb
Het Ctgb geeft in zijn advies onder meer het volgende aan:
• Er is geen correlatie aangetoond tussen gehalten van de gevonden chemische stoffen
in de bemonsterde gebieden en de afstand tot percelen waarop gewasbeschermingsmiddelen
worden toegepast;
• De gevonden gehalten aan werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen liggen onder
de diverse ecotoxicologische drempelwaarden die het Ctgb hanteert bij het beoordelen
van mogelijke risico’s van gewasbeschermingsmiddelen. Het Ctgb ziet daarom geen noodzaak
tot ingrijpen in bestaande toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen met deze werkzame
stoffen;
• De routes waarlangs volgens de onderzoekers de chemische stoffen mogelijk zijn verspreid
– verstuiving van bodemdeeltjes of verdamping vanaf het behandelde gewas – maken geen
onderdeel uit van het huidige toetsingskader voor het beoordelen van gewasbeschermingsmiddelen.
De hoeveelheid werkzame stof, die via deze routes verspreid kan worden, is echter
lager dan de hoeveelheid werkzame stof die via drift in de directe omgeving wordt
verspreid. De mogelijke risico’s van drift zijn onderdeel van het huidige toetsingskader.
Dit onderzoek geeft daarom geen aanleiding het huidige toetsingskader aan te passen.
RIVM
Het RIVM trekt in zijn advies de volgende conclusies:
• Planten in natuurgebieden bevatten volgens het rapport sporen van chemische stoffen
vanuit menselijke activiteit. Hierbij merkt het RIVM op dat de metingen een momentopname
betreffen. Er is vrijwel geen zicht op de mogelijke spreiding in gehalten in de vegetatie
of in de tijd.
• Deze chemische stoffen zijn afkomstig uit de landbouw, maar ook uit andere bronnen,
zoals industrie en consumentengebruik. Enkele stoffen kunnen ook van verbrandingsprocessen
van (fossiele) brandstoffen afkomstig zijn.
• Er is geen trend te zien van toenemende concentraties naarmate men dichter bij een
bovenwinds gelegen landbouwgebied komt.
• De gegevens wijzen voor de meeste stoffen en locaties op diffuse belasting via de
lucht. Dat kan in alle gevallen van zowel nabij gelegen bronnen afkomstig zijn, als
bronnen van tientallen of honderden kilometers ver.
Reactie
Ik begrijp dat berichten in de media met de titel «Landbouwgif zit diep in de beschermde
natuur» kunnen leiden tot vragen en ongerustheid. Er zijn overigens volgens het RIVM
niet alleen werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen in de onderzochte
Natura 2000-gebieden in Drenthe, maar ook andere chemische stoffen.
De onderzoeksresultaten wijzen – vanwege het ontbreken van directe bronnen – op diffuse
belasting van de Natura 2000-gebieden via de lucht. Onbekend is of deze diffuse belasting
afkomstig is van dichtbij de onderzochte gebieden liggen of ver daar vandaan. Juist
omdat chemische stoffen zich via de lucht kunnen verspreiden en daardoor terecht kunnen
komen op plaatsen waar we dat liever niet willen, is er mondiale, Europese en nationale
wet- en regelgeving om het gebruik en de verspreiding van chemische stoffen te verminderen
of te voorkomen. Zo wordt via het zogenoemde POP-verdrag het gebruik van persistente
organische stoffen wereldwijd beperkt, is er in Europa een richtlijn inzake nationale
emissieplafonds voor sommige emissies en geldt in Nederland een minimalisatieplicht
voor emissies van zeer zorgwekkende stoffen.
De nu gevonden gehalten van aangetroffen werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen
liggen onder de diverse ecotoxicologische drempelwaarden die gehanteerd worden bij
het beoordelen van mogelijke risico’s van gewasbeschermingsmiddelen. De specifieke
informatie die nodig is om deze conclusie te kunnen trekken voor alle aangetroffen
chemische stoffen, is niet beschikbaar en valt ook buiten de standaard dossiereisen
voor industriële chemicaliën.
Ik onderken de behoefte om meer zicht te krijgen in de belasting van kwetsbare gebieden
door chemische stoffen om te kunnen beoordelen of dat leidt tot risico’s. Zo heeft
de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) op 11 maart 2020 zijn advies
«Greep op gevaarlijke stoffen» gepubliceerd (zie Kamerstuk 33 118, nr. 141) en daarin onder meer aanbevolen voor kwetsbare gebieden een maximaal toelaatbare
toxiciteitsdruk te hanteren ter aanvulling op de huidige normen per stof. Tijdens
het AO Externe Veiligheid van 10 juni 2020 (Kamerstuk 28 089, nr. 178) heeft de Staatssecretaris van IenW naar aanleiding van dat advies toegezegd uw Kamer
te laten weten of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden
een goed idee is, of dat op een andere manier moet worden omgegaan met de aanbevelingen
van de Rli op dit punt. De Staatssecretaris van IenW en ik gaan daarom een verkenning
uitvoeren om uit te vinden wat met een gebiedsgerichte benadering mogelijk is. Gezien
de complexiteit van deze verkenning zal uw Kamer over de uitkomst van deze verkenning
in het voorjaar 2021 geïnformeerd worden.
Commissieverzoek
Meten=Weten maakt zich in de brief zorgen over de invloed van de intensieve sierteelt
in de gemeente Westerveld op de natuur. Deze invloed heeft niet alleen betrekking
op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in deze teelten, maar ook op het gebruik
van bijvoorbeeld water en meststoffen en transportbewegingen en landbewerking. Dit
leidt tot het verzoek om de verschillende aspecten die raken aan de landbouw integraal
op te pakken. Dit verzoek sluit naadloos aan bij mijn visie «Landbouw, natuur en voedsel:
waardevol en verbonden», waarin de omslag naar kringlooplandbouw staat. Hierin worden
de verschillende aspecten meegenomen die Meten=Weten noemt in zijn brief, zoals het
sluiten van kringlopen, het terugdringen van emissies, het bevorderen van een aantrekkelijk
en vitaal platteland en met winst voor ecosystemen, biodiversiteit en de natuurwaarde
van het boerenlandschap.
De uitwerking van deze visie voor het onderdeel gewasbescherming is de «Toekomstvisie
gewasbescherming 2030».
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit