Brief regering : Beleidsreactie bij het rapport van McKinsey & Company over de doelmatigheid en toereikendheid van de bekostiging in het funderend onderwijs
31 293 Primair Onderwijs
31 289
Voortgezet Onderwijs
Nr. 548
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 september 2020
Op 22 april heb ik uw Kamer het onderzoeksrapport «Een verstevigd fundament voor iedereen»
van McKinsey & Company (hierna: McKinsey) gestuurd.1 Dit rapport is het verslag van het onderzoek dat ik heb laten uitvoeren naar de doelmatigheid
en toereikendheid van de bekostiging in het funderend onderwijs.
In mijn brief van 22 april jl. schreef ik dat het rapport van McKinsey aandacht verdiende
die op dat moment, midden in de coronacrisis, niet kon worden gegeven.2 Het rapport geeft relevante inzichten en aanbevelingen voor zowel het heden maar
zeker ook voor de toekomst. Daarom wil ik nu alsnog een beleidsreactie geven op het
gedane onderzoek.
Het onderzoek van McKinsey richt zich op de vraag of de bekostiging voldoende is (toereikendheid)
en of de middelen op de juiste manier worden ingezet om de hoogste kwaliteit te realiseren
(doelmatigheid).
In het rapport concludeert McKinsey dat het fundament van het funderend onderwijs
op orde is, want toereikend om aan de basiskwaliteitseisen te voldoen, maar dat dit
fundament wel onder druk staat. Het is daarom van belang dat de investeringen die
dit kabinet in gang heeft gezet de komende kabinetsperiodes worden voortgezet.
In deze beleidsreactie zal ik daarom allereerst ingaan op investeringen die het huidige
kabinet heeft gedaan om scholen te ondersteunen bij het leveren van kwaliteit. Vervolgens
zal ik, aan de hand van de belangrijkste inzichten van McKinsey, stil staan bij de
extra stappen die ik op korte termijn zal zetten om de kwaliteit van het funderend
onderwijs verder te verbeteren. Als laatste beschrijf ik wat volgende kabinetten zouden
kunnen doen om de inspanningen van het huidige kabinet te bestendigen en een verdere
kwaliteitssprong mogelijk te maken. Dat vraagt om nieuwe politieke wegingen.
Op Nederlandse scholen wordt elke dag keihard gewerkt om kinderen goed onderwijs te
bieden. Daar verdienen ze onze waardering voor. Ik ben me er bewust van dat de impact
van COVID-19 het leveren van kwaliteit voor alle scholen de afgelopen maanden flink
heeft bemoeilijkt. Ook besef ik dat de coronacrisis nog wel enige tijd kan aanhouden
en dat dit gevolgen kan hebben voor de kwaliteit. Ik vind het belangrijk dit te erkennen
alvorens inhoudelijk te reageren op het onderzoek van McKinsey.
I. Investeringen in het funderend onderwijs
Dit kabinet heeft de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in het funderend onderwijs.
Zo is er deze kabinetsperiode stevig ingezet op de aanpak van het lerarentekort. Structureel
is er voor dit onderwerp tot € 811,7 miljoen extra beschikbaar gekomen. Dit structurele
geld is onder andere ingezet voor extra salaris in het po (€ 270 miljoen) en aanpak
van werkdruk (€ 381,8 miljoen voor schooljaar 2020/2021 en vanaf 2025 € 430 miljoen).
Incidenteel is er een bedrag van € 358,7 miljoen extra bij gekomen. Hiervan is € 300
miljoen ingezet voor arbeidsvoorwaarden in het po en meer ontwikkeltijd in het vo
als onderdeel van het convenant aanpak lerarentekort. Deze investeringen hebben we
gedaan omdat we vinden dat we – ondanks het grote maatschappelijke probleem van de
krappe arbeidsmarkt – ervoor moeten zorgen dat kinderen goed onderwijs blijven krijgen.
Ook heeft het kabinet de afgelopen jaren gebruikt om structureel in te zetten op voor-
en vroegschoolse educatie (€ 170 miljoen) en kwaliteit technisch onderwijs vmbo (€ 100
miljoen). Er is bovendien geïnvesteerd in kleine scholen (€ 20 miljoen), aanpak onderwijsachterstanden
en hoogbegaafdheid (€ 30 miljoen) en aanpak laaggeletterdheid (€ 5 miljoen).
Daarnaast heeft dit kabinet, samen met de vertegenwoordigers van het onderwijs, scholen
op diverse manieren ondersteund bij het omgaan met de uitdagingen van COVID-19. Voor
de aanpak en het voorkomen van leerachterstanden in het funderend onderwijs is € 167
miljoen uitgetrokken. Ook is er € 21 miljoen beschikbaar gesteld om de nieuwkomersbekostiging
eenmalig met drie maanden te verlengen.
II. Onderzoek McKinsey
De onderzoekers van McKinsey geven ons, als het gaat om toereikendheid en doelmatigheid,
een aantal belangrijke inzichten:
1. Scholen ontvangen voldoende financiële middelen om de wettelijke basiskwaliteit te
realiseren. 98 procent van de scholen levert voldoende kwaliteit volgens het oordeel
van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie).
2. Van een school wordt meer verwacht dan het voldoen aan de basis. De onderzoekers geven
aan dat de bekostiging niet toereikend lijkt voor het op alle scholen realiseren van
additionele kwaliteitseisen boven op de basiskwaliteit. Het gaat hier om formele en
informele eisen en verwachtingen die worden gesteld door veel partijen, zoals ouders,
uw Kamer, leerlingen en (lokale) overheden.
3. Tegelijk zien de onderzoekers verschillen in onderwijsresultaten tussen vergelijkbare
scholen met nagenoeg dezelfde leerlingenpopulaties. Dit is overigens inherent aan
een stelsel met grote autonomie voor scholen. Ongewenst effect hiervan kan echter
ook zijn dat het leidt tot ongelijke kansen voor kinderen.
4. De investeringen vanuit de rijksoverheid in het funderend onderwijs zijn de laatste
jaren sterk toegenomen maar worden, volgens McKinsey, grotendeels teniet gedaan door
de verminderde uitgaven van andere overheden, voornamelijk gemeenten. De onderzoekers
van McKinsey geven als onderliggende oorzaken de financiële crisis en de decentralisaties
in het sociaal domein, waaronder de jeugdzorg, waardoor de financiële huishouding
van gemeenten onder druk is komen te staan.
5. Het onderwijs staat op dit moment voor grote uitdagingen waaronder het lerarentekort
en de hoge werkdruk, de veranderende leerlingenpopulatie, kansenongelijkheid en de
onderinvestering in onderwijshuisvesting. Deze uitdagingen vormen op langere termijn
een risico voor de onderwijsresultaten.
6. Om binnen het funderend onderwijs een hogere ambitie te kunnen realiseren pleit McKinsey
voor een nationale verbeteraanpak waarin de bijdrage van alle scholen en alle betrokken
partijen cruciaal is, alsook een gerichte, additionele en structurele investering
door OCW. McKinsey formuleert ook voorstellen om deze investeringen (deels) te bekostigen.
De inzichten van McKinsey onderstrepen de urgentie om lopend beleid op het gebied
van kwaliteitsverbetering door te zetten en uit te breiden. Daarom intensiveer ik
mijn beleid op het gebied van schoolverbetering, de kwaliteit van toezichthouders,
bestuurders en schoolleiders en ten aanzien van het verbeteren van de resultaten op
rekenen en taal. Daarbij zal ik ook inzetten op de kwaliteit van instructie en de
leerling – leraar interactie.3
McKinsey geeft aan dat voor een verdere verbetering meer investeringen nodig zijn,
vooral ook op de lange termijn. Het is echter aan volgende kabinetten om hierover
een beslissing te nemen.
III. Kwaliteitsverbetering korte termijn
Een fundamentele kwaliteitsverbetering is geen kwestie van enkele jaren of een korte
klap, maar vraagt een lange adem en structurele inzet van alle partijen. Ook de onderzoekers
van McKinsey geven aan dat het enkele jaren kan duren voordat een aanpak effect laat
zien. Een inspanning die de duur van deze kabinetsperiode overschrijdt. Dit betekent
echter niet dat dit kabinet niet al reeds op de korte termijn extra stappen wil zetten
om het veld te ondersteunen bij het verwezenlijken van kwaliteitsverbetering.
Zo is dit kabinet, in het kader van extra investeringen, bezig met het opzetten van
een Nationaal Groeifonds gericht op het versterken van het verdienvermogen van Nederland.4 Het kabinet trekt daar de komende vijf jaar in totaal 20 miljard euro voor uit. De
investeringen zullen zich richten op 1) R&D en innovatie, 2) infrastructuur en 3)
kennisontwikkeling, waar ook het onderwijs onder valt. Het kabinet streeft ernaar
om de komende jaren enkele miljarden te investeren in goede voorstellen op deze drie
terreinen. Over het Nationaal Groeifonds is uw Kamer apart geïnformeerd5.
Daarnaast zal ik de komende tijd extra inzetten op schoolverbetering, ondersteuning
van schoolleiders en het versterken van de kwaliteit van toezichthouders, bestuurders
en schoolleiders. Daarbij rekening houdend met de extra uitdagingen die COVID-19 kan
opwerpen.
Ondersteuning bij schoolverbetering en -ontwikkeling
Scholen hebben, zeker de afgelopen periode, onder moeilijke omstandigheden hun werk
moeten doen. Het toenemende lerarentekort en de werkdruk zorgen ervoor dat de onderwijsresultaten
verder onder druk komen te staan. Daar komt bij dat de coronacrisis veel van het onderwijs
heeft gevraagd en het realiseren van de gewenste kwaliteit sterk heeft bemoeilijkt.
Ik stel vast dat er een grote groep scholen is voor wie het, vanwege specifieke problemen
en omstandigheden, een grote uitdaging is om de basiskwaliteit te halen en te behouden.
Veel van deze scholen willen verbeteren maar kunnen dit niet op eigen kracht.
Ik zal daarom, beginnend in dit schooljaar, 100 scholen in het po en 100 afdelingen
in het vo de mogelijkheid bieden extra ondersteuning te krijgen. Ook het schooljaar
daarop zal ik eenzelfde hoeveelheid scholen extra ondersteunen. Het betreft hier scholen
en afdelingen die het risisco lopen om (soms mede door de gevolgen van corona) af
te glijden van voldoende naar onvoldoende kwaliteit. De geselecteerde scholen en afdelingen
kunnen gebruik maken van ondersteuningsteams uit de programma’s Leren Verbeteren (in
het vo) en Goed Worden, Goed Blijven (in het po). Deze ondersteuning is een uitbreiding
van de bestaande groep scholen die door deze programma’s wordt ondersteund.
Ik stuur erop dat de ondersteuningsteams op alle scholen en afdelingen oog hebben
voor de kwaliteit van instructie, de leerling-leraar interactie en, in het po, extra
inzetten op het verbeteren van taal en rekenen.6 De ondersteuningsteams, bestaande uit ervaren experts, bezoeken de scholen en helpen
de schoolleider, schoolbestuurder en het lerarenteam om de kwaliteit van het onderwijs
duurzaam te verbeteren. We hebben goede ervaringen met deze twee ondersteuningsprogramma’s:
de aanpakken hebben hun effectiviteit bewezen en worden al ingezet bij de aanpak van
scholen en afdelingen in po en vo met het oordeel zeer zwak en onvoldoende. De afgelopen
jaren zijn vanuit beide programma’s vele scholen en afdelingen op succesvolle wijze
door deze teams ondersteund. Op scholen en bij bestuurders is dan ook veel enthousiasme
over de aanpak en vraag naar deze teams. Cruciaal hierbij is dat scholen eigenaarschap
voelen voor dit verbeterproces, omdat verbeteringen anders niet duurzaam geborgd blijven.
Daarnaast wil ik scholen die beter kunnen of zich nog verder willen ontwikkelen stimuleren
om ook zelf daarin stappen te zetten. Ik roep deze scholen op om gebruik te maken
van bestaande verbeterprogramma’s voor team- en schoolontwikkeling. Op diverse plekken
is immers gebleken dat deze programma’s kunnen helpen bij het realiseren van het verbeterpotentieel
van scholen. Ik zie het als de verantwoordelijkheid van bestuurders en schoolleiders
om, wanneer met deze programma’s een kwaliteitssprong kan worden gemaakt, deze ook
te benutten en daarvoor gebruik te maken van de middelen uit de lumpsum en de prestatiebox.
Ik wil over de inzet van die middelen betere afspraken maken met schoolbesturen. Ook
ga ik me, samen met de PO-Raad en VO-raad en NRO, inzetten om de effectiviteit van
de verschillende verbeterprogramma’s inzichtelijk te maken en een overzicht met effectieve
programma’s te delen met besturen. Dit kan het gebruik van verbeterprogromma’s bevorderen
en het effect van het gebruik ervan vergroten.
Naast bovengenoemde ga ik scholen in 2021 en 2022 extra ondersteunen bij het realiseren
van school- en onderwijsontwikkeling. Ik zorg voor een extra financiële impuls waarvoor
schoolleiders en hun (leraren)teams uit het po en vo in aanmerking kunnen komen. Daarbij
borduur ik voort op de goede ervaringen met het bestaande Schoolleiders innovatie-
en ontwikkelfonds (SIOF). Dit fonds biedt nu de mogelijkheid om verandertrajecten
en innovaties op scholen op te zetten. Denk daarbij aan creatieve oplossingen voor
het lerarentekort of het creëren van ruimte om met het (school)eigen curriculum aan
de slag te gaan.
De ervaring die ik opdoe met bovengenoemde trajecten wil ik gebruiken bij het ontwikkelen
van een structurele vorm van ondersteuning voor schoolontwikkeling voor het funderend
onderwijs. Hiermee wil ik samenhangende ondersteuning aanbieden, die scholen kunnen
benutten om zelf te werken aan schoolontwikkeling en daarmee een cultuur van continue
verbetering te versterken. Ook vormt deze toekomstige structuur een toegankelijk loket
voor verschillende typen ondersteuning, waar scholen op basis van hun eigen ontwikkelvraag
middelen kunnen aanvragen.
Daarnaast ga ik door de actualisatie van het curriculum de overladenheid in het formele
curriculum terugdringen. Hiermee krijgen schoolleiders en teams meer mogelijkheden
om focus in hun werkzaamheden aan te brengen, en meer ruimte voor schooleigen keuzes.
Ondersteunen schoolleiders
Uit het onderzoek van McKinsey blijkt wederom dat goede schoolleiders cruciaal zijn
voor de kwaliteit en kwaliteitsverbetering in hun school. Niet voor niets is de schoolleider
al geruime tijd speerpunt van het OCW-beleid en is er samen met sectororganisaties
uit het po en vo onder meer ingezet op de ontwikkeling van een schoolleidersagenda
po en vo, structurele professionalisering en beroepsontwikkeling.7
Ik zie dat door schoolleiders elke dag keihard wordt gewerkt en dat zij de afgelopen
tijd (mede door de coronacrisis) veel uitdagingen het hoofd hebben moeten bieden.
Daarom wil ik ze de komende tijd extra ondersteunen.
In aanvulling daarop komt vanuit de sector zelf een praktisch initiatief om schoolleiders
extra te ondersteunen. Vanaf aankomend schooljaar worden scholen in het po gestimuleerd
en ondersteund vanuit de PO-Raad om aan de slag te gaan met het formuleren van schooleigen
ambities voor taal en rekenen, die passen bij de leerlingenpopulatie op de betreffende
school. Deze ambities worden uitgedrukt in percentages leerlingen die het referentieniveau
1S/2F behalen voor taalverzorging, lezen en rekenen. De PO-Raad biedt handreikingen
en ondersteuning bij het opstellen van deze ambities terwijl de inspectie bij het
stimulerend toezicht als «critical friend» het gesprek aangaat over de hoogte en het
wel of niet realiseren van deze ambitie. Ik vind dit een belangrijke stap voor het
po en hoop dat dit inspireert tot soortgelijke stappen in het vo. Ik zal dit initiatief
ondersteunen waar ik kan.
Verhogen kwaliteit schoolleiders, bestuurders en toezichthouders
Het spreekt voor zich dat het realiseren van duurzame kwaliteitsverbetering vooral
samenhangt met het verhogen van de kwaliteit van leraren. In de lerarenbrief die uw
Kamer later dit jaar ontvangt, zal daar nader op worden ingegaan. Daarbij maak ik
onder andere gebruik van de resultaten uit het OESO-onderzoek TALIS 2018, dat uw Kamer
op 9 juli 2020 heeft ontvangen.
Structurele kwaliteitsverbetering hangt echter ook samen met de kwaliteit van interne
toezichthouders, bestuurders en schoolleiders. De Vereniging voor Toezichthouders
in Onderwijs en Kinderopvang (VTOI-NVTK) heeft al een mooie stap gezet tot kwaliteitsverbetering
en positionering van toezichthouders in het funderend onderwijs. Aan het begin van
dit kalenderjaar is de werkagenda8 gepubliceerd waarin zij acties hebben omschreven ten behoeve van kwaliteitsverbetering
van governance in het funderend onderwijs. Onderdeel van deze werkagenda is het onderzoek
van Regioplan «Interntoezicht in het funderend onderwijs» (bijgevoegd als bijlage9). Hiermee geef ik ook invulling aan de motie van het lid Westerveld10 waarin zij vraagt naar goede voorbeelden uit andere sectoren die in het onderwijs
toegepast zouden kunnen worden ter verbetering van het intern toezicht. Ook de toezegging
om de Kamer te informeren over «checks and balances» naar aanleiding van een toezegging
in de brief over de voortgang na VMBO Maastricht en LVO11 wordt met dit onderzoek afgedaan.
In het onderzoek van Regioplan zitten mooie handvatten voor de professionalisering
van toezichthouders als beroepsgroep. Ik wil hen dan ook stimuleren door te gaan met
het werken aan de kwaliteit van het toezicht zowel collectief als individueel.
Ik wil ook in samenspraak met de beroepsgroepen en sectorraden komen tot concrete
beroepsprofielen en ontwikkelpaden voorschoolleiders, bestuurders en interne toezichthouders
in het funderend onderwijs. Deze beroepsprofielen dienen dan als leidraad/ richtlijn
voor de professionele ontwikkeling van het onderwijspersoneel als onderdeel van het
strategisch personeelsbeleid, en niet alleen voor de startende leidinggevenden. Ik
vind het dan ook goed nieuws dat de VO-raad en SRVO deze zomer bestuurlijk de intentie
hebben uitgesproken om dit najaar tot een herijking van het beroepsprofiel van de
schoolleider te komen, waarbij zij samen c.q. in betere samenwerking tot een beter
gebruik van dat profiel willen komen door besturen en schoolleiders. Ook ben ik blij
dat schoolleiders in het po zelf werken aan de ontwikkeling van hun beroepsprofiel
en -standaard, dat bestuurders zelf bezig zijn met het formuleren van professionaliseringsthema’s
en dat ook toezichthouders werken aan beroepsstandaard, waarin het basisniveau van
het toezicht is vastgelegd.
Doorlopende professionalisering van leidinggevenden in het onderwijs moet gangbaar
en toegankelijk worden. Daarom wil ik onderzoeken op welke manier er het beste voor
kan worden gezorgd dat schoolleiders, intern toezichthouders en bestuurders in beide
sectoren op een niet-vrijblijvende manier blijvend werken aan de eigen professionele
ontwikkeling. Bij deze inzet past ook de verdere ontwikkeling van leidersschapsopleidingen
op masterniveau.
De onderzoekers van McKinsey onderschrijven in het rapport het belang om van elkaar
te leren. Schoolbesturen kunnen leren van keuzes die schoolbestuurders, directeuren
en leraren van andere scholen maken wat betreft doelmatigheid.
Daarom subsidieer ik mede de ontwikkeling van een benchmark voor besturen in het primair
en voortgezet onderwijs. Deze benchmark wordt ontwikkeld door de PO-Raad en VO-raad,
en in de opstartfase ontvangen zij hiervoor een subsidie. De benchmark zal inzetten
op inzicht in kwaliteit en doelmatig gebruik van middelen. Daarnaast wordt met behulp
van deze benchmark gestimuleerd dat schoolbesturen van elkaar kunnen leren. Er zal
dan ook naast het opzetten van de benchmark aandacht zijn voor het lerend vermogen
van besturen door middel van benchlearning. De data die voor dit onderzoek zijn verzameld
door McKinsey kan een goede aanvulling zijn op de benchmark. De onderzoekers hebben
deze data aan mij overgedragen en ik wil deze niet onbenut laten. Samen met de sectorraden
en VTOI-NVTK zal ik bekijken op welke wijze deze informatie kan worden gebruikt en
welke plek deze mogelijkerwijs kan krijgen in de te ontwikkelen benchmark.
IV. Kwaliteitsverbetering op de lange termijn
De afgelopen jaren hebben we veel kunnen realiseren in het funderend onderwijs, mede
omdat dit kabinet een miljard heeft geïnvesteerd. Een structureel hoger ambitieniveau
vraagt om een duidelijk toekomstbeeld van waar we naar toe willen met het funderend
onderwijs.
Volgens McKinsey is aanvullende financiering nodig
De investering die de onderzoekers becijferen voor het realiseren van een hogere ambitie
door een gerichte kwaliteitsaanpak (jaarlijks € 0,7 tot € 1,5 miljard met een aanloop
naar 2025) is een optelsom van alle 24 handelingsperspectieven die in het rapport
worden voorgesteld. Deze variëren zowel in omvang (van € 5 miljoen tot meer dan € 250
miljoen) als in complexiteit. Naast het bedrag dat geïnvesteerd moet worden, geven
de onderzoekers ook aan dat er tot € 0,9 miljard euro bespaard kan worden door efficiëntiewinsten.
Te allen tijde – geeft McKinsey aan – dienen aanvullende investeringen met focus te
worden ingezet en moeten deze gepaard gaan met gerichte interventies. Daarnaast dienen
zowel de investeringen als de besparingen politiek gewogen te worden. Wat in ieder
geval niet zo is, is dat deze investeringen morgen plaats kunnen vinden of morgen
tot oplossingen zouden leiden. Ook wijst McKinsey erop dat een kwaliteitsaanpak een
integrale aanpak vereist omdat het richten op deeloplossingen of handelingsperspectieven
beperkt uitvoeren, ertoe kan leiden dat de ingeschatte potentie niet gerealiseerd
wordt. De onderzoekers beschrijven een geleidelijk opbouwende investering tot 2025
en verder. Dat heeft grotendeels te maken met het gegeven dat het tijd kost om de
implementatie van de investeringen goed te borgen. Hierdoor vallen de grootste benodigde
investeringen buiten de huidige kabinetsperiode en is een perspectief nodig dat meerdere
kabinetsperiodes bestrijkt.
Indien structureel meer middelen beschikbaar komen, is het verstandig om de lat voor
de scholen omhoog te brengen. Want de bekostiging is weliswaar toereikend voor de
basis, maar de onderzoekers laten zien dat er, ook met de huidige bekostiging, nog
verbeterpotentieel zit in de sector. Hoe die ambitie kan worden verhoogd, verdient
verdere uitwerking, maar hierbij kan gedacht worden aan het verhogen van de ondergrens
voor het verkrijgen van het oordeel «voldoende» van de inspectie. Dit sluit aan bij
het advies van de onderzoekers uit het rapport om de kwaliteit van het onderwijs te
verhogen. Via het onderwijsresultatenmodel in het po en de regeling leerresultaten
in het vo worden scholen overigens nu ook al gestimuleerd om zoveel mogelijk uit hun
leerlingen te halen.
Met de op dit moment lopende actualisatie van het curriculum wordt beoogd om tot scherpere
kerndoelen te komen om hiermee de maatschappelijke opdracht aan het onderwijs te verhelderen.
Dit biedt, naast meer duidelijkheid voor scholen en leraren, ook aanvullende handvatten
voor het inspectietoezicht.
Huisvesting
In het rapport beschrijven de onderzoekers dat de onderinvestering in huisvesting
één van de grote uitdagingen is waar de sector voor staat. Ik erken dat er een grote
opgave ligt in de huisvesting van scholen in het funderend onderwijs: te veel schoolgebouwen
beperken de mogelijkheden van de school om de gewenste onderwijskwaliteit te realiseren.
Soms betreft dit technische zaken als binnenklimaat en duurzaamheid maar soms ook
zaken als digitale infrastructuur, passend onderwijs en moderne onderwijsmethoden.
Ik heb daarom voor de zomer reeds laten weten dat ik wetgeving in voorbereiding heb
om de planvorming voor investeringen in de huisvesting te verbeteren, waardoor de
verantwoordelijkheden van schoolbesturen en gemeenten beter op elkaar zullen aansluiten.
Onderdeel van dit wetstraject is de verplichte inventarisatie van alle schoolgebouwen
per gemeente, met aandacht voor verschillende kwaliteiten van de gebouwen, zoals duurzaamheid,
binnenklimaat en de mate waarin de gebouwen aansluiten bij de onderwijspraktijk.
De uitdaging in het stelsel lijkt niet zozeer te liggen bij de instandhouding van
de gebouwen, maar veeleer bij de noodzakelijke periodieke verbetering van de gebouwen,
om aansluiting te blijven houden met veranderende behoeften van het onderwijs en de
maatschappij. De ministerraad heeft mede daarom ingestemd met een interdepartementaal
beleidsonderzoek, gericht op de onderwijshuisvesting in het funderend onderwijs. Daarbij
wordt onderzocht welke opgaven er liggen op het gebied van onderwijshuisvesting en
hoe hieraan voldaan kan worden. Het resultaat van het onderzoek zal naar verwachting
in maart 2021 aan uw Kamer worden aangeboden.
Een gezamenlijk toekomstbeeld
Fundamentele kwaliteitsverbetering vraagt naast investeringen ook een gedragen toekomstvisie.
Daarvoor wordt ook gepleit in de appreciatie van de klankbordgroep12 die McKinsey tijdens het onderzoek adviseerde. Daarin onderstreept de klankbordgroep
dat, om binnen bredere ambities focus te houden, een duidelijke visie nodig is die
gedragen wordt door de sector. Op basis daarvan kan dan gericht worden gewerkt aan
implementatie van verbeteringen.
Ik stel daarom, samen met het veld13 vast, dat de komende jaren in ieder geval blijvend geïnvesteerd moet worden in vijf
thema’s die ik hieronder benoem.
Ruimte voor elk talent en gelijke kansen voor elke leerling
Elke leerling heeft talenten die we optimaal tot bloei moeten laten komen. Dit betekent
onderwijs dat de leerling past. Geen talentverspilling. Ruimte bieden aan zowel snelle
als langzame groeiers. Maar vooral ook realiseren dat het niet uitmaakt naar welke
school een leerling gaat omdat die zich overal optimaal kan ontwikkelen.
Dit betekent dat alle leerlingen gelijke kansen moeten krijgen. Daarvoor is nodig
dat onderwijsachterstanden effectief worden aangepakt waarbij de geleerde lessen van
de coronacrisis in de praktijk worden gebracht. Ook moeten de negatieve effecten van
(vroege) selectie niet optreden en wordt blijvend gewerkt aan doorlopende ontwikkel-
en leerlijnen.
Toekomstbestendige scholen
Een toekomstbestendig stelsel vraagt om toekomstbestendige scholen. Scholen met eigentijdse
leermiddelen en een duurzaam en functioneel schoolgebouw. Scholen met voldoende en
goed opgeleid personeel. Maar ook scholen die in hun regio samenwerken aan het gezamenlijk
bieden van een kwalitatief goed dekkend onderwijsaanbod. Veel toekomstige uitdagingen
rond lesaanbod, personeel en professionalisering moeten immers in gezamenlijkheid
worden opgepakt.
Kennisgedreven schoolontwikkeling en -innovatie
We hebben in Nederland scholen in allerlei soorten en maten, die veel autonomie hebben.
Daarom is het belangrijk dat altijd wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering, ongeacht
de soort school en de plek waar deze staat. Daarom wil ik blijven investeren in schoolontwikkeling,
en -innovatie met als doel ervoor te zorgen dat hetgeen dat aantoonbaar werkt, nog
beter in de scholen landt. Een kennisinstituut en kennisinfrastructuur spelen daarbij
een leidende rol. In dit kader willen we ook de onderzoeksdatabase van McKinsey beschikbaar
stellen aan zowel scholen als wetenschappers.
Een aantrekkelijke sector om in te werken
Werken in het onderwijs moet aantrekkelijk zijn en blijven. Dit betekent de juiste
arbeidsvoorwaarden, maar vooral ook ontwikkel- en professionaliseringsmogelijkheden
en carrièreperspectief.
Ook betekent het hanteerbare werkdruk en voldoende bekwame collega’s. Het gaat om
taakdifferentiatie en doorgroeimogelijkheden, om voldoende professionele ruimte en
ontwikkeltijd. Hiermee trekken we de beste mensen aan en behouden ze.
Een toekomstbestendig stelsel
De optimale voorbereiding van leerlingen op de samenleving van morgen vraagt om een
dynamisch en toekomstbestendig stelstel. Dit betekent een curriculum dat bij de tijd
en toekomstgericht is, ook waar het de beroepsgerichte elementen betreft. Daarnaast
heeft de coronacrisis laten zien hoe belangrijk een goede digitale ondersteuningsstructuur
is. De komende jaren zal de inzet van eigentijdse technologie alleen maar belangrijker
worden.
De leden Van Meenen en Kwint hebben mij verzocht onderzoek te doen naar de mogelijke
effecten van een minimumpercentage van de lumpsum dat in het primair en voortgezet
onderwijs aan onderwijzend personeel en ondersteuning wordt uitgegeven.14 De onderzoekers van McKinsey hebben in dat kader een normaaltypische analyse15 uitgevoerd naar de gemiddelde kosten van een hypothetisch «gemiddeld» schoolbestuur
met één basisschool van 150–250 leerlingen. Deze analyse biedt schoolbesturen aanknopingspunten
om hun (personele) uitgaven onder de loep te nemen. McKinsey onderstreept echter wel
dat de variatie in scholen en bekostiging in Nederland zo groot is, dat het lastig
is de analyse te generaliseren naar de rest van het funderend onderwijs. Dit is ook
direct het bezwaar bij een algemeen voorgeschreven minimumpercentage. Mede daarom
zijn we de weg ingeslagen van het versterken van benchmarking en benchlearning, zodat
de ene school zichzelf kan vergelijken met de andere, ook op het terrein van uitgaven
aan onderwijzend en ondersteunend personeel. De normaaltypische analyse van McKinsey
kan daarbij helpen.
Daarnaast blijkt uit het onderzoek van McKinsey en met name uit de verdiepende gesprekken
die de onderzoekers hebben gevoerd met bestuurders en schoolleiders dat in geval van
bezuinigingen personeelskosten de laatste post is waarop men bespaart. Ook bij de
vraag wat men zou doen met 10% meer budget, antwoordt men dat het aannemen van onderwijzend
personeel dan prioriteit heeft. McKinsey concludeert bovendien dat scholen sinds 2006
meer geld uitgeven aan personeel in het onderwijs. Driekwart van deze stijging zit
in hogere salarissen, die in die periode ook harder zijn gestegen dan de cao-lonen.
Gezien bovenstaande voel ik mij gesterkt om aan te nemen dat het positieve effect
van een minimumpercentage nihil zou zijn. Een potentieel pervers gedragseffect ervan
kan bovendien zijn dat schoolbesturen een minimumpercentage als norm gaan zien en
hun uitgaven navenant verlagen.
IV. Tot Slot
Ik concludeer dat de uitdagingen voor het onderwijs, zeker ook als gevolg van de coronacrisis,
onverminderd groot blijven. Ik heb dan ook uitermate veel bewondering hoe op de scholen
hiermee is omgegaan.
Mede op basis van McKinsey stel ik daarom vast dat we in het funderend onderwijs door
moeten met het beleid dat ik reeds heb ingezet: investeren in kwaliteit door ondersteuning
van scholen en schoolleiders, het verminderen van werkdruk, een toekomstbestendig
lerend stelsel met een nieuw curriculum, hoge ambities, kennisdeling en een kennisinstituut.
Hoewel dit kabinet grote stappen gezet heeft, erken ik de constatering van McKinsey
dat de komende jaren structurele inzet noodzakelijk blijft om verdere stappen te zetten.
Dit om het fundament op orde te houden en huidige kwaliteitsverbeteringen te bestendingen
maar ook vooral om een volgende kwaliteitssprong mogelijk te maken. Daarbij zullen
we dan ook meer van het onderwijs moeten vragen, zoals het verhogen van de lat voor
scholen.
Door McKinsey is wederom onderstreept dat een fundamentele kwaliteitsverbetering met
een gerichte aanpak en investering niet valt te realiseren zonder dit samen met het
veld op te pakken. Ik ben dan ook blij met de uitgestoken hand van de partijen achter
het eerder gepubliceerde onderwijspact.
Ik wil deze uitgestoken hand dan ook aannemen en de komende tijd samen met hen het
hierboven geschetste toekomstbeeld verder invulling te geven. Daarbij ga ik vanzelfsprekend
vooral ook in gesprek met «gewone» leraren, schoolleiders en andere onderwijsprofessionals.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Indieners
-
Indiener
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.