Brief regering : Reactie op verzoek commissie over de opzet van de beleidsdoorlichting Integraal waterbeleid
32 861 Beleidsdoorlichting Infrastructuur en Waterstaat
Nr. 61 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 augustus 2020
Naar aanleiding van de opzet van de Beleidsdoorlichting Integraal Waterbeleid (Kamerstuk
32 861, nr. 60) heeft de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat enkele aanvullende vragen
gesteld. In deze brief ga ik in op de gestelde vragen.
Vraag 1
Kunnen er concrete, meetbare en SMART-opgestelde doelstellingen worden geformuleerd
en kan gewerkt worden met kentallen bij onderwerpen zoals het investeren in drinkwaterbeleid?
Antwoord 1
Hoewel op dit moment – vóór de start van het feitelijke onderzoek – nog niet in detail
bekend is hoe het onderzoek en de rapportage vorm krijgen, is mijn inzet om de analyse
en de conclusies uit de beleidsdoorlichting waar mogelijk te ondersteunen met cijfermatige
gegevens. De begroting van het Deltafonds bevat daartoe een aantal indicatoren die
de doelrealisatie voor waterveiligheid meten.
Hierbij gaat het met name om het aantal kilometers duinen en dijken en het aantal
objecten dat voldoet aan de in de waterwet vastgelegde veiligheidsnormen. In 2014
zijn de uitkomsten van de verlengde drie toetsrondes van de primaire keringen opgeleverd.
Daarmee is er een goed overzicht hoeveel kilometer primaire keringen destijds wel
of niet voldeed aan de toenmalige waterveiligheidsnormen.
Ruimte voor de Rivier, Maaswerken en het Hoogwater Beschermingsprogramma 2 waren grote
projecten om te zorgen dat primaire keringen weer aan die norm gingen voldoen. Op
basis van de gerealiseerde werken en/of versterkingen in deze projecten kan getoond
worden hoeveel kilometer primaire kering wel of niet aan die norm voldeed in het jaar
2019. Deze indicatoren vormen input voor het verkrijgen van een beeld van de doeltreffendheid
en doelmatigheid van beleid.
Voor waterkwaliteit heb ik de systematiek aan uw Kamer geschetst bij de beantwoording
van de motie van het lid Schonis (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 11). Concrete doelen zijn afkomstig uit de Kaderrichtlijn Water en worden conform de
bepalingen van die richtlijn gemeten en gerapporteerd. Momenteel zijn de stroomgebiedbeheerplannen
2016–2021 in uitvoering en worden de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 voorbereid.
Hierin wordt een actueel beeld gegeven van de waterkwaliteit. Ook wordt de voortgang
van de uitvoering van maatregelen jaarlijks gerapporteerd via De Staat van Ons Water.
Regionale overheden hebben daarnaast vaak nog een eigen voortgangsrapportage en voor
het hoofdwatersysteem is er een jaarlijkse voortgangsrapportage van Rijkswaterstaat,
gerelateerd aan de uitgaven van de begroting.
Bij de laatste beleidsdoorlichting waterkwaliteit is uitgebreid ingegaan op de monitoring
van de effecten van het beleid (Zie bijlage bij Kamerstuk 32 861, nr. 16). Ook nu is in de aanloop naar de komende stroomgebiedbeheerplannen een uitgebreide
analyse gedaan naar de resterende opgaven en kansrijke maatregelen op grond van alle
beschikbare informatie.
Specifiek voor drinkwater is de Kamer op 15 april jl. geïnformeerd over de hoofdlijnen
voor het drinkwaterbeleid voor de beleidsperiode van de komende zes jaar (Kamerstuk
27 625, nr. 496). Ambitie is voldoende goed drinkwater voor iedereen in Nederland, nu en in de toekomst.
Daarvoor is nodig dat er voldoende bronnen zijn voor het bereiden van drinkwater met
een geschikte kwaliteit, dat de bereiding van drinkwater en het tapwater voldoen aan
alle wettelijke eisen, dat drinkwater als eerste levensbehoefte tegen lage kosten
beschikbaar is en dat de leveringszekerheid, ook tijdens crisissituaties, geborgd
is. De doelstellingen worden verder geconcretiseerd in de Beleidsnota drinkwater 2021–2026,
die eind dit jaar naar uw Kamer zal worden gestuurd.
Vraag 2
Kunt u aangeven wat de samenhang is met het beleid van het Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit en hoe dit wordt meegenomen in deze beleidsdoorlichting?
Antwoord 2
In mijn brief over de opzet van de Beleidsdoorlichting Integraal Waterbeleid heb ik
uw Kamer geïnformeerd over de aanpak en de afbakening van het te onderzoeken beleid.
De daarin gekozen afbakening sluit aan bij de eisen uit de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek,
waarbij in principe binnen de departementale begroting op het niveau van een begrotingsartikel
(samenhangend beleid) de doeltreffendheid en doelmatigheid wordt beoordeeld. Bij de
afbakening heb ik gekozen voor het door mij gevoerde IenW-beleid van begrotingsartikel 11
(Integraal Waterbeleid), aangevuld met de daarbij behorende middelen uit het Deltafonds.
Het gevoerde beleid heeft raakvlakken met het beleidsterrein van het Ministerie van
LNV, onder meer op het gebied van natuur, biodiversiteit en gebiedsgericht werken.
Dit hoeft echter niet te betekenen dat het beleid van IenW en LNV op deze punten integraal
moet worden bezien. Het Ministerie van LNV heeft immers zijn eigen programmering waarin
het gevoerde beleid in eigenstandige beleidsevaluaties en beleidsdoorlichtingen wordt
geëvalueerd.
Vraag 3
Welke uitgangspunten, indicatoren en kentallen zullen worden gebruikt als nulmeting
om de voortgang ten opzichte van 2014 en 2015 te bepalen en hiermee tegelijkertijd
meer zekerheid te geven dat met deze beleidsdoorlichting de doeltreffendheid en doelmatigheid
van het beleid kan worden bepaald?
Antwoord 3
Het is goed om hier op te merken dat een specifieke nulmeting voor de nu op te stellen
beleidsdoorlichting in 2014–2015 niet is gemaakt. Dit is volgens de Regeling Periodiek
Evaluatieonderzoek ook niet verplicht. Tijdens de uitvoering van de beleidsdoorlichting
zal een – al dan niet kwantitatieve – nulsituatie worden geschetst op basis van beschikbare
indicatoren en evaluaties die in de afgelopen jaren zijn gemaakt.
Voor de nulsituatie voor waterveiligheid kan in elk geval worden teruggegrepen op
de hierboven genoemde uitkomsten van de verlengde 3 toetsrondes van de primaire keringen
uit 2014.
Voor waterkwaliteit kunnen de stroomgebiedbeheerplannen van 2015, voor de periode
2016–2021, worden beschouwd als nulsituatie. In de eerste plannen is de toestand beschreven
op basis van gegevens uit de periode 2010–2015 en in de tweede ronde plannen op basis
van recente gegevens uit 2016–2021. De Kaderrichtlijn Water kent de bepaling van «geen
achteruitgang». Tussen de 6-jaarlijkse planperioden wordt dit bepaald op het niveau
van «kwaliteitselementen» (dus bijvoorbeeld waterplanten, vissen, nutriënten, koper,
zink, et cetera).
Vraag 4
Kunt u aangeven op welke manier en wanneer eventueel additioneel onderzoek gaat plaatsvinden
indien blijkt dat het niet mogelijk is om op basis van de bestaande documenten en
informatie de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid op voldoende wijze
te bepalen?
Antwoord 4
Afgezien van de hierboven genoemde bronnen, heeft in de afgelopen periode een groot
aantal evaluatieonderzoeken plaatsgevonden, uiteenlopend van de eindevaluaties van
grote programma’s als Ruimte voor de Rivier en Maaswerken tot een evaluatie van waterbeschikbaarheid.
Deze en meer evaluatiestudies vormen de basis voor de uit te voeren beleidsdoorlichting,
die het karakter heeft van een synthese van het beschikbare evaluatieonderzoek. Een
eerste inschatting is dat hiermee een groot deel van het beleidsterrein is afgedekt.
De vraag of ondanks het beschikbare materiaal sprake is van witte vlekken in kennis
zal pas tijdens de uitvoering van de beleidsdoorlichting goed kunnen worden beantwoord.
Dan zal ook moeten blijken of mijn streven om over het merendeel van het beleid een
concrete uitspraak te kunnen doen over doeltreffendheid en doelmatigheid volledig
recht kan worden gedaan.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat