Brief regering : Veenplan 1e fase
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 562 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juli 2020
Hierbij stuur ik uw Kamer, in afstemming met het Interprovinciaal Overleg (IPO), de
Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), mijn
voornemens voor de inzet en maatregelen in de veenweidegebieden.
Met het Klimaatakkoord als uitgangspunt hebben de gezamenlijke partijen gesproken
over de hoofdlijnen van deze inzet. In deze brief beschrijf ik mijn voornemens voor
de inzet in het Veenplan 1e fase1, omdat de jaren 2020 t/m 2022 de aanjaag- en opbouwfase vormen en ik naar aanleiding
van de resultaten van deze opbouwfase verwacht dat de gezamenlijke partijen in 2022
het Veenplan 2e fase kunnen presenteren. De reden dat we nu nog niet het volledige Veenplan kunnen
presenteren is dat de effecten van de maatregelen op de CO2-emissie nog niet voldoende onderzocht en bekend zijn, waardoor pas in 2022 na de
tussenresultaten van de pilots en het onderzoek het voorstel voor de uitrol en het
Veenplan 2e fase komt.
De aanleiding voor het Veenplan is de aangenomen motie van de leden Kröger en Schonis
over de initiatiefnota «Veen red je niet alleen» (Kamerstuk 35 140, nr. 15). In dit Veenplan 1e fase geef ik de inzet en maatregelen van de gezamenlijke partijen weer voor de komende
2 jaar (opbouwfase) richting de afspraken tot 2030 (2e fase) en schets ik een perspectief voor 2050.
Aanleiding
Beschrijving en effecten van veen
In Nederland bevindt zich 436.000 hectare (ha) organische bodems2. Het grootste deel daarvan zijn veengronden (274.000 ha) waarvan 207.000 ha in gebruik
is bij de landbouw (grasland, akker- en tuinbouw). Het overige deel (162.000 ha) zijn
moerige gronden – dat wil zeggen dat de hoeveelheid veen in de bovenste 80 cm van
de bodem tussen 5 en 40 cm is – en daarvan is 130.000 ha in gebruik bij de landbouw.
Veen is gedurende duizenden jaren in de Nederlandse delta via natuurlijke processen
gevormd en weer verdwenen. Echter sinds de Middeleeuwen is een groot deel van de aanwezige
veengronden stelselmatig ontgonnen voor enerzijds turfwinning en anderzijds landbouw.
De slootwaterpeilen zijn verlaagd om landbouw mogelijk te maken.
Door slechte doordringing van het veen zakt in de zomer de grondwaterstand in het
midden van de percelen te veel naar beneden waardoor oxidatie van het veen ontstaat.
Dit leidt tot bodemdaling en emissie van broeikasgassen (koolstofdioxide (CO2) en lachgas (N2O) en bij natte omstandigheden methaan (CH4)). Hoewel de effecten van deze bodemdaling uitgebreid beschreven en al vele jaren
bekend zijn3, zijn er slechts mondjesmaat mitigerende maatregelen genomen. De toename van droogteperioden
door de klimaatverandering zorgt ook voor extra veenoxidatie en bodemdaling. Door
het nieuwe accent op emissie van broeikasgassen en de afspraken in het Klimaatakkoord
is het draagvlak voor maatregelen vergroot en deze hebben daardoor een grotere kans
van slagen dan in het verleden.
Organische bodems veranderen door oxidatie en dit proces leidt op termijn tot verdwijnen
van veen- en moerige gronden met de bijbehorende vermindering van emissies van broeikasgassen
uit organische bodems. Deze oxidatie van organische bodems willen we echter terugdringen
door maatregelen en niet door het huidige proces zijn gang te laten gaan.
De verandering in organische bodems is onderdeel van de rapportage aan de EU. Ook
in de Klimaat en Energie Verkenning maakt de verandering in organische bodems onderdeel
uit van de rapportage over de verandering in landgebruik.
Naast pure veengronden zijn er veel veengronden met een kleidek of een zanddek. De
oxidatie van het veen hangt dan nog steeds af van het in contact komen van het veen
met zuurstof. Dat varieert bij de verschillende diktes en soort van het mineraal dek
in relatie tot de grondwaterstand.
Klimaatakkoord veenweide
Op 28 juni 2019 presenteerde het kabinet het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 342) en eind 2019 hebben de meeste betrokken organisaties, waaronder de decentrale overheden,
zich achter dit akkoord geschaard (soms met randvoorwaarden). Dit betekende het begin
van de uitvoeringsfase: tot 2030 zal de sector Landbouw en Landgebruik een emissiereductie
van 3,5 megaton (Mton) CO2-equivalenten (eq.) realiseren (met een ambitie van 6 Mton) en mijn ministerie faciliteert
de sector Landbouw en Landgebruik daarin. De doelstelling specifiek voor de veenweidegebieden
in Nederland is 1 Mton CO2-eq. reductie in 2030, te realiseren via een adaptieve en gebiedsgerichte aanpak onder
regie van provincies. Het kabinet heeft daarvoor in het Klimaatakkoord totaal € 276
miljoen aan rijksmiddelen beschikbaar gesteld. De betrokken partijen in het Klimaatakkoord
hebben de Regiegroep Veenweide gevormd om gezamenlijk de afspraken van het Klimaatakkoord
uit te voeren.
Doel en perspectief
Aanjaag- en opbouwfase 2020–2022
In de PBL-analyse voor de «Hoofdlijnen voor een Klimaatakkoord» (Bijlage bij Kamerstuk
32 813, nr. 216) is het technisch potentieel van enkele maatregelen in beeld gebracht. Het is nodig
om nu al stappen te zetten die volgens de nu beschikbare kennis effectief zijn; dat
brengt de doelen voor 2030 dichterbij. Kennisontwikkeling zal uitwijzen welke mix
aan maatregelen ook in de komende jaren effectief is om de doelstelling van 1 Mton
CO2-eq. reductie in 2030 daadwerkelijk te behalen. Aan de hand van pilots en met het
Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden (NOBV) verdiept de kennis
in deze fase en zijn er Communities of Practice om te leren van elkaar. De kennisvragen
in deze periode richten zich vooral op gezamenlijk leren voor de uitrol. De opbouwfase
is bedoeld om op basis hiervan tot een programma voor de jaren 2023–2030 te komen,
waarin een grootschaliger uitrol van kosteneffectieve werkwijzen passend binnen een
lange termijn visie veenweide centraal staat.
Kern van de afspraken in het Klimaatakkoord voor Veenweide is het bottom-up proces.
De gezamenlijke overheden en de Regiegroep ondersteunen en adviseren de regio’s bij
het uitvoeren van de afspraken en het waarmaken van de doelstellingen die in het Klimaatakkoord
zijn vastgelegd voor veenweide. Om de ambities te verwezenlijken zorgen de gezamenlijke
overheden voor:
1. Het verbinden van partijen;
2. Het agenderen van knelpunten, monitoring en benodigd onderzoek;
3. Het signaleren van koppelkansen;
4. Verkennen en gezamenlijk besluiten over de aanpak in de 2e fase richting doelrealisatie in 2030.
Doelrealisatie in 2030 (fase 2)
Het Klimaatakkoord is de vertaling van de in Parijs afgesproken doelen. In het akkoord
is opgenomen dat de doelstelling voor de veenweidegebieden 1 Mton CO2-eq. reductie in 2030 is. Overheden, agrariërs en maatschappelijke partijen voelen
dit als een gezamenlijke verantwoordelijkheid om te realiseren via een adaptieve en
gebiedsgerichte aanpak. Deze klimaatopgave is gekoppeld aan een bijdrage aan de doelstellingen
van het Realisatieplan Visie LNV: Op weg met nieuw perspectief, met als uitgangspunt
een vitaal veenweidegebied. De opgave is deze doelen in de realisatie nauw te laten
aansluiten op de (neven)doelen van lokale en regionale overheden zonder het hoofddoel
uit het oog te verliezen.
Deze (neven)doelen zijn onder andere:
• Het tegengaan van bodemdaling om toekomstige schades te voorkomen.
• Een toekomstperspectief voor agrarische bedrijven in het veenweidegebied (agrarisch
verdienvermogen).
• Een bijdrage aan een reductie van stikstofdepositie door extensivering rondom N2000
van veehouderij in de veenweidegebieden.
• Het realiseren van klimaat robuuste watersystemen en zoetwatervoorziening
• Versterking van de biodiversiteit (realisatie NNN, biodiversiteit in boerenland,natuurlijk
systeem herstellen).
• De realisatie van een goede bodem- en waterkwaliteit (gezond bodem- en watersysteem).
• Behoud van cultuurhistorische en landschappelijke waarden en versterking landschap
en regionale identiteit op lange termijn.
• Behouden en versterken van de vitaliteit en leefbaarheid van het platteland.
Door deze koppeling kunnen de bedreigingen en opgaven omgezet worden in kansen voor
de toekomst. Voor veenweidegebieden betekent dit desondanks een forse transitie. Daarom
is een zorgvuldig integraal gebiedsproces nodig om draagvlak te borgen en resultaten
te kunnen boeken binnen de bredere nationale opgave om CO2-uitstoot terug te brengen. Per gebied zal gezocht worden naar een optimale, haalbare
mix van maatregelen onder regie van de provincies.
Daarnaast hechten de samenwerkende overheden eraan om de komende jaren de verbinding
tussen het veenplan en aanpalende maatschappelijke vraagstukken ook op nationaal niveau
te concretiseren.
Gezamenlijke aanpak – Opbouwfase
Gezamenlijk programma en raakvlakken
De aanpak van de veenweideproblematiek is in het Klimaatakkoord benoemd als een gezamenlijke
opgave en is vertaald in het recent gestarte interbestuurlijke programma Veenweide.
De gezamenlijkheid is terug te zien in een proces met een decentrale gebiedsgerichte
aanpak met een gemeenschappelijk te behalen doelen als kader, waarbij kennisontwikkeling
binnen een netwerk van partners een fundament is.
De raakvlakken met de andere afspraken in het Klimaatakkoord zijn groot. Met name
de afspraken voor monitoring en voor landbouwbodems raken direct aan het gezamenlijke
programma.
De gebiedsgerichte aanpak is een integrale aanpak, waarbij ook andere programma’s
en processen een rol spelen. Bij de op te stellen Regionale veenweidestrategieën is
de relatie met de gebiedsgerichte aanpak voor stikstof, de Regionale Energie Strategie
(RES), klimaatadaptatie van landbouw en natuur en de relatie met de inzet voor kringlooplandbouw,
biodiversiteit, waterbeschikbaarheid, waterkwaliteit en bodemdaling heel groot. Als
gezamenlijke overheden zullen we Communities of Practice vormen om integrale gebiedsgerichte
aanpak en inzet van de diverse instrumenten te ontwikkelen.
Organisatiestructuur programma Veenweide
De grote opgave voor de veenweide lukt alleen als alle partijen gezamenlijk optrekken,
ieder met zijn eigen verantwoordelijkheid en eigen rol actief zoekend naar de verwevenheden
tussen de inhoudelijke dossiers. Centraal hierin staat de Regiegroep Veenweide onder
de klimaattafel Landbouw en Landgebruik waar de partijen samen komen. De organisatiestructuur
voor het programma Veenweide staat in onderstaand schema weergegeven.
De Regiegroep Veenweide (voorheen Veenweidetafel) heeft een adviserende rol richting
de vier overheidslagen in het Interbestuurlijk Overleg Veenweide. De partijen in de
Regiegroep voelen zich gezamenlijk verantwoordelijk voor het behalen van de 1 Mton
CO2-eq. reductie in 2030. De Regiegroep faciliteert, verbindt, stuurt het onderzoeksprogramma
(NOBV) aan en stuurt op het gezamenlijk behalen van de doelstelling. Ook agendeert
de Regiegroep mogelijke knelpunten in bijvoorbeeld regelgeving en beschikbare middelen.
De Regiegroep monitort de afstemming met andere relevante processen.
Samenstelling Regiegroep Veenweide: Overheden (LNV, IPO/Provincies, UvW, VNG), landbouworganisaties
(LTO, NZO, Boerennatuur en NAJK), Natuur- en milieuorganisaties (Natuurmonumenten,
Landschappen.nl, Natuur- en milieufederaties), financiële instelling (Rabobank).
De 4 overheidslagen vormen samen het Interbestuurlijk Overleg Veenweide. Het IBO,
waaraan ik deelneem ook namens de andere Rijkspartijen, neemt de overheidsbesluiten
over de beleidskaders van het interbestuurlijke programma Veenweide, inzet van overheidsmiddelen-
en instrumenten, monitoring en rapportage. Het advies van de Regiegroep wordt in de
besluitvorming meegenomen.
Beoogde resultaten
De opbouwfase (2020–2022) is geslaagd als de volgende resultaten verwezenlijkt zijn:
Regio aan zet
De Regionale veenweidestrategieën worden onder regie van de provincies opgesteld in
overleg en samen met gebiedspartijen. Deze strategieën zullen realistisch zicht moeten
geven op de benodigde maatregelen en het draagvlak daarvoor in de gebieden. Ook zullen
ze gezamenlijk lerend en adaptief moeten toewerken naar de 1Mton in 2030 en daarbij
ook de relatie met het perspectief voor 2050 weergeven. De verwachting is nu dat deze
Regionale veenweidestrategieën eind 2020 dan wel (met enige vertraging) begin 2021
gereed zullen zijn. Deze Regionale veenweidestrategieën gaan de basis vormen voor
een verdere aanpak in de regio. Voor het draagvlak is het belangrijk dat afgestemd
en indien mogelijk aangesloten wordt bij al lopende processen in gebieden en dat koppelkansen
worden benut. Dat maakt de kans tot uitvoering op korte termijn veel groter. Ook de
wensen van de bewoners en andere bedrijven – naast de agrarisch sector – in de gebieden
zijn van belang.
Onderzoeken geven eerste aanwijzingen voor de uitrol
In 2019 is het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden (NOBV) gestart.
Het onderzoeksprogramma richt zich vooral op het onderzoek naar de effecten van maatregelen
op de uitstoot van broeikasgassen en bodemdaling in veenweidegebieden gericht op eenduidigheid
in de meetmethodes en kennis van de effecten van de maatregelen op de CO2-emissie. In meetjaar 2019 ligt de focus van NOBV met name op het opbouwen van het
meetnetwerk. In de daaropvolgende jaren is een verschuiving naar het bepalen van de
effecten van maatregelen voorzien. Naast de effecten op de broeikasgasemissies en
bodemdaling wordt er onder meer ook gekeken naar de effecten op wateroverlast, zoetwatervraag,
draagvlak, agrarisch verdienvermogen en biodiversiteit van een bepaalde maatregel.
De eerste tussenresultaten worden in 2021 verwacht, zodat daarna de uitrol meer vorm
kan krijgen. Via de onderzoeken is een koppeling gelegd met de pilots van het Interbestuurlijk
Programma Vitaal – Platteland (IBP-VP) en de Regio Deal bodemdaling Groene Hart.
Het Klimaatakkoord spreekt enkel over veenweidegebieden, terwijl er ook buiten de
«klassieke» veenweidegebieden (veengebieden in West- en Noord Nederland en Noord-West
Overijssel met in hoofdzaak grasland) organische gronden aanwezig zijn waar sprake
is van CO2-uitstoot door oxidatie van organische grond. Deze organische (veen)gronden liggen
voornamelijk in de provincies Groningen en Drenthe en daarop vindt meer akkerbouw
plaats. De afbakening van de definitie van veengebieden bepaalt of er vanuit de klimaatopgave
veel inzet wordt gepleegd in de provincies Groningen en Drenthe. Afhankelijk van de
uitkomsten van een nog uit te voeren quick scan komen deze gebieden wel of niet in
het programma.
Pilots en IBP-VP en Regio Deals leveren input voor kennisdeling
In 2018 en 2019 zijn diverse pilots gestart en deze breiden nu via het IBP-VP4 in vier veenweidegebieden uit in combinatie met onderzoek naar de effectiviteit van
maatregelen. Pilots kunnen zowel een enkel bedrijf betreffen als ook een hele polder
beslaan waarin (gezamenlijk) maatregelen worden genomen om de grondwaterstand te verhogen
en waarvan nu de effectiviteit wordt onderzocht, zowel voor het tegengaan van bodemdaling
als voor de reductie van CO2-eq. emissie. Ook in de Regio Deal bodemdaling Groene Hart zijn pilots gestart. Er
vindt nauwe afstemming en kennisdeling plaats over de leerpunten van zowel de gebiedsprocessen
als de onderzoeksresultaten uit deze pilots.
Totaal is er voor de periode 2020–2030 € 76 miljoen voor onderzoek en pilots beschikbaar.
In de Kamerbrief van 20 juni 2019 (Kamerstuk 35 000 J, nr. 33) over de Rijksbrede inzet op bodemdaling bent u reeds geïnformeerd over het onderzoeksprogramma
«Living on Soft Soils, Subsidence and Society» waarmee de komende jaren door een groot
wetenschappelijk team onder leiding van de Universiteit Utrecht fundamenteel onderzoek
wordt uitgevoerd naar de maatschappelijke en sociaaleconomische gevolgen van bodemdaling
en hoe hier mee om te gaan. Dit onderzoeksprogramma, dat mede met ondersteuning vanuit
het Rijk vanuit de Nationale Wetenschapsagenda mogelijk wordt gemaakt, is inmiddels
gestart. Hiermee kom ik tegemoet aan het tweede deel van de motie van de heer Geurts
(Kamerstuk 35 000 J, nr. 10).
Daarnaast vindt dergelijk onderzoek ook plaats in het kader van het IBP-VP in de pilot
Hollands-Utrechtse veenweiden. Doel van deze pilot is om vanuit een focus op met name
de sociaaleconomische en gedragsaspecten van de veenweidenproblematiek te komen tot een transitie in een veenpolder/gebied
waarbij sprake is van duurzaam gebruik van de veenweide met oog voor alle gebiedsopgaven
(landbouwtransitie, natuur, bodemdaling, toekomstbestendig waterbeheer, landschap,
energietransitie) voor, door en met de belangrijke gebiedspartijen waaronder de agrarische
sector.
Impulsgelden brengen projecten op gang
Het is van groot belang dat ook in de opbouwfase al concrete stappen tot het tegengaan
van bodemdaling en reductie van CO2-emissies gezet worden. Het kabinet heeft een impuls van € 100 miljoen voor de jaren
2020 en 2021 toegezegd om beweging te brengen in gebiedsprocessen, als eerste stap
richting de doelstelling van 2030 van 1 Mton CO2-eq. reductie.
Alle provincies met klassieke veenweidegebieden (Friesland, Groningen, Overijssel,
Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland) hebben diverse kansrijke gebieden in beeld
waar op korte termijn maatregelen genomen kunnen worden in de opmaat naar de 1 Mton
CO2-eq. reductie. Dit gaat om gebieden waar de urgentie het hoogst is vanwege de hoge
bodemdalingssnelheid, maar waar ook een belangrijke meekoppelkans ligt met de stikstofopgave
vanwege de nabijheid van Natura 2000-gebieden. Draagvlak bij de agrariërs zien provincies
hierbij als randvoorwaarde. Rijk en provincies zijn in overleg met elkaar over de
inzet van de impulsgelden in deze kansrijke gebieden zodat de kracht en energie in
deze gebieden optimaal benut kunnen gaan worden. Met onderstaande invulling kom ik
tegemoet aan de toezegging over de nadere invulling van de impulsgelden.
In Friesland gaat dit om een impuls van € 22 miljoen van de impulsgelden in polder
de Hegewarren en het gebied Aldeboarn / De Deelen. Polder de Hegewarren ligt tegen
een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied aan en de (gestapelde) problematiek is hier
groot vanwege de bodemdaling, verdroging van het omringende natuurgebied en de hoge
beheerskosten voor het waterschap. Agrariërs in de Hegewarren zijn bereid mee te werken
aan verplaatsing. Agrariërs in Aldeboarn / De Deelen staan open voor vernatting, kavelruil,
verplaatsing etc. De realisatie van een grondbank is een belangrijk onderdeel in de
aanpak.
Ook Groningen heeft klassieke veenweidegebieden en wil € 5 miljoen van de impulsgelden
investeren in de veenweidepolders ten westen van de stad Groningen en het Zuidlaardermeergebied.
Hier zijn hydrologisch sleutelpunten en er bestaat de mogelijkheid om binnen één peilgebied
meerdere bedrijven aan te kopen. Peilverhoging, experimenten met nieuwe teelten en
omvorming naar natuur heeft een positief effect op het nabijgelegen NNN (Natuur Netwerk
Nederland) gebied.
Overijssel geeft met € 15 miljoen van de impulsgelden een impuls aan het veenweidegebied
Noordwest Overijssel, waarin ook het Natura 2000-gebied Wieden Weerribben ligt. Hier
is de inzet peilverhoging tot aan maaiveldniveau. In de omliggende gebieden zet Overijssel
gronden van stoppers of verplaatsers in als grondbank voor een gebiedsproces gericht
op toekomst voor de landbouw in combinatie met het tegengaan van bodemdaling en C02-uitstoot.
Deze maatregelen sluiten aan op het lopende gebiedsproces en dragen ook bij aan andere
doelen zoals het verminderen van de stikstofuitstoot.
Utrecht kiest voor locaties waar de bodemdaling het snelst gaat nabij Natura 2000-gebieden
in Utrecht-West om € 18 miljoen van de impulsgelden in te zetten. Het gaat om enkele
nieuw te starten gebiedsprocessen met een mix van maatregelen: aankoop van gronden
die na kavelruil in een gebiedsproces leiden tot financiële afwaardering en extensivering
zodat peilverhoging / verhogen grondwaterstand mogelijk wordt met een duurzaam toekomstperspectief
voor de landbouw. Ook in reeds lopende gebiedsprocessen zullen aanvullende maatregelen
worden genomen.
Noord-Holland zet € 18 miljoen in van de impulsgelden in de gebiedsprocessen in onder
andere Laag-Holland en Groene Hart. In Laag Holland werkt de provincie met de partners
aan een integraal gebiedsprogramma waar dankzij de impulsgelden ook CO2-eq. reductie bereikt wordt, onder andere door aankopen van stoppende melkveebedrijven.
In het Groene Hart gaat dit onder andere via een gebiedsproces van ondernemers, waterschap
en de Vogelbescherming met als doel het verhogen van het grondwaterpeil.
Zuid-Holland prioriteert de inzet van € 22 miljoen van de impulsgelden in de gebieden
met de meeste bodemdaling (Krimpenerwaard, Alblasserwaard en Nieuwkoop). Vooral in
het gebied rondom Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen wordt CO2-eq. reductie en reductie van stikstofemissie optimaal gecombineerd in een lopend gebiedsproces. Via aankoop, kavelruil
en financiële afwaardering van gronden wordt extensivering gerealiseerd, waardoor
het grondwaterpeil verhoogd kan worden. Dit komt ook de waterkwaliteit en de biodiversiteit
ten goede.
De keuze voor een gebiedsgerichte aanpak via gebiedsprocessen betekent een keuze voor
dynamische programmering. De uitkomsten zijn afhankelijk van het doorlopen proces,
het gekozen toekomstperspectief vanuit het gebiedsgerichte maatwerk en het individuele
onderhandelingsresultaat met de betrokken agrariërs en bewoners. Dit betekent dat
op voorhand niet exact aangegeven kan worden wat de precieze uitkomsten zijn voor
de reductie van de CO2-emissie, maar ook voor de nevendoelen. De doelen liggen vast, maar het proces vraagt
flexibiliteit voor partijen om samen tot optimaal gebiedsgericht maatwerk te komen.
Uitrol
Voor de uitrol van maatregelen heeft het kabinet ook € 100 miljoen voor de jaren 2022–2030
beschikbaar gesteld. Op basis van de tussenresultaten uit het onderzoeksprogramma
naar de effectiviteit van maatregelen, bedrijfseconomische en ruimtelijke effecten
en op basis van de gewenste maatregelenmix in de Regionale veenweidestrategieën zal
in 2021 een eerste voorstel voor deze uitrol beschikbaar zijn.
Transitie naar kringlooplandbouw
Bij de inzet voor veenweidegebieden past de transitie naar kringlooplandbouw. Hierbij
is het de intentie om naast de reductie van de CO2-emissie ook bijdragen te leveren aan de al eerdergenoemde nevendoelen. Om dit pakket
aan doelstellingen te halen zal er ook flankerend beleid nodig zijn. De overheden,
gebiedspartijen, ondernemers en bewoners zijn dan aan zet, zoals vergoeden van groenblauwe
diensten (bijv. valuta voor veen), nieuwe concepten vermarkten etc. Tevens zal er
aandacht zijn voor de toekomst van de jonge boer, waarbij innovatieve oplossingen
en nieuwe concepten mogelijk zullen blijven.
Nationale Koolstofbank
In de Green Deal Nationale Koolstofmarkt (www.nationaleCO2markt.nl) is aangegeven onder welke voorwaarden er certificaten mogelijk zijn bij verhoging
van de grondwaterstand in veenweidepercelen. Het project Valuta voor Veen wil in de
opbouwfase in elke veenweide provincie twee pilots met dit certificatiesysteem starten.
Als voorloper hiervan zijn in Fryslân een koper en verkoper gevonden, die hiermee
gaan werken.
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
In de veenweidegebieden zijn diverse pilots en maatregelen ondersteund gericht op
vermindering bodemdaling en CO2-emissie via het plattelandsontwikkelingsprogramma van het GLB. Tijdens de transitieperiode
van het huidige GLB naar het nieuwe GLB (2021, evt. 2022) is een extra accent op klimaatmaatregelen
voorzien. In het nieuwe GLB zijn ook klimaatmitigatie en -adaptatie belangrijke doelen
en de inzet is gericht op een gezamenlijke impuls in de veenweidegebieden.
Monitoringssystematiek
Eind 2020 zal de monitoringssystematiek gereed zijn voor implementatie. De gebiedsgerichte
registratie is gestart van de recent uitgevoerde maatregelen om de grondwaterstand
in veenweidegebieden te verhogen. Het effect van de uitgevoerde maatregelen blijft
een prognose, totdat de onderzoeksresultaten bekend en gevalideerd zijn uit het landelijke
meetnet van het NOBV. Het NOBV werkt een meetprotocol uit voor een landelijk geoptimaliseerd
meetnet (2021–2022). Dit meetsysteem zal nodig zijn voor het monitoren van de voortgang
van de reductiedoelstellingen.
Er is voor de rapportage afstemming met de voortgangsrapportages voor het Klimaatakkoord
(vordering van maatregelen) en tevens met de rapportages conform het Kyoto protocol
en de rapportage voor de Klimaat en Energie Verkenning (totale emissies vanuit organische
gronden in Nederland).
De nevendoelen (zoals waterkwaliteit, biodiversiteit, weidevogels etc.) hebben hun
eigen monitoringssystematiek en daar wordt de samenhang mee gezocht.
Om voor de langere termijn de sociaaleconomische verandering in veenweidegebieden
te monitoren is aansluiten bij andere monitoring, zoals de Brede Welvaartmonitor van
het PBL (ook voor Regio Deal en IBP-VP) nodig.
Borgingssysteem
De uitvoering is in principe gebaseerd op vrijwillige deelname van de grondeigenaren
en/of -gebruikers. De kans bestaat dat vrijwilligheid onvoldoende leidt tot het behalen
van de doelstellingen in 2030. Daarom zal een borgingssysteem nodig zijn, waarin alle
partijen in de Regiegroep gezamenlijk afspraken maken over maatregelen die de overheden
kunnen inzetten als dit noodzakelijk mocht blijken om de opgave te realiseren. Het
opstellen van het borgingssysteem, zoals aangekondigd in het Klimaatakkoord, staat
dit jaar in de planning. De verwachting is dat dit in 2021 gereed zal zijn, zodat
dit dan beschikbaar is voor de 2e fase van het Veenplan.
Voortgangsrapportage
De voortgangsrapportage op basis van de monitoringssystematiek zal in 2021 naar de
Tweede Kamer gaan, waarschijnlijk als onderdeel van de voortgangsrapportage van het
Klimaatakkoord.
Vervolg voor 2e fase
In het Veenplan 2e fase komt het proces tot 2030 in beeld:
– Meer duidelijkheid over de effectiviteit van maatregelen, adaptief uitvoeren, breder
toepassen en ervaringen uit pilots.
– Het voorstel voor de uitrol van maatregelen is gereed op basis van de tussenresultaten
van het onderzoek over de effectiviteit van maatregelen.
– In de Regionale veenweidestrategieën zijn de benodigde maatregelen en het draagvlak
daarvoor in beeld gebracht.
– Het totale financiële plaatje komt dan in beeld voor de maatregelen tot 2030 en de
mogelijkheden voor financiering daarvan.
– Het borgingssysteem geeft het handelingsperspectief van gebiedspartijen weer ingeval
de optelsom nog niet leidt tot het halen van het beoogde doel.
– Dit Veenplan voor de 2e fase zal in 2022 naar de Tweede Kamer gaan.
Doorkijk naar 2050
Met het behalen van de klimaatakkoord-doelstelling van 1 Mton CO2-eq. reductie in 2030, is volgens het Klimaatakkoord (citaat) «de ambitie van de sector
Landbouw en Landgebruik om de onvermijdelijke uitstoot van broeikasgassen aan de ene
kant en vastlegging van broeikasgassen en productie van hernieuwbare energie én biomassa
aan de andere kant in 2050 met elkaar in balans te brengen. De komende jaren wordt
nagegaan hoe de sector Landbouw en Landgebruik deze balans kan bereiken.»
Dat betekent voor de Nederlandse veenweiden dat enerzijds de CO2- en lachgas (N2O) uitstoot door veenoxidatie verminderd moet worden, ook na 2030, door het grondwaterpeil
te verhogen (wat tevens verzilting tegengaat), maar anderzijds de emissietoename van
het broeikasgas methaan (CH4) door het hogere grondwaterpeil zo laag mogelijk moet worden gehouden. Daar is een
optimum voor5 en mogelijk kan de methaan emissie verminderen door bepaalde maatregelen.
Wat dit betekent voor het landgebruik in 2050 is op dit moment moeilijk te voorspellen.
Het is te verwachten dat een deel van de huidige landbouw in veenweidegebieden zal
veranderen door verhoging van het grondwaterpeil. Op dit moment wordt voor het doel
van 2030 ingezet op waterinfiltratie (is de nieuwe term voor onderwaterdrainage en
drukdrainage), natuurinclusieve landbouw met een hoger grondwaterpeil, kansen voor
natte teelten (bijv. lisdodde, eendenkroos, wilde rijst, veenmos – nu nog in ontwikkelingsfase)
en omzetten van landbouwgrond naar natte natuur. Deze maatregelen voor verhoging van
het grondwaterpeil zijn gericht op vermindering van bodemdaling in combinatie met
de vermindering van broeikasgasemissies. Deze maatregelen hangen nauw met elkaar samen.
Maar niet alleen het landgebruik door de landbouw zal veranderen. Ook voor andere
functies kan in het veenweide landschap een plek nodig zijn om de klimaatdoelen binnen
bereik te houden. Daarbij wordt wel naar synergie gezocht om de ruimteclaims te beperken.
De Regionale Energie Strategieën zijn daarvan een voorbeeld.
Een recente scenariostudie (Lesschen et al, 2020)6 geeft aan dat vernatting van veengrond (afhankelijk van het scenario 5 tot 35%) tot
op het maaiveld of net daaronder nodig zou zijn om aan de doelstellingen voor het
klimaat in 2050 te kunnen voldoen. Deze studie is opgesteld vanuit de Kilmaattafel
Landbouw en Landgebruik, in afstemming met maatschappelijke partijen. Op dit moment
wordt in die studie gedacht aan omzetting in natuurgrasland, broekbos of moeras om
emissies uit veenweide verder te verminderen. Maar ook natte teelten of een andere
vorm van kringlooplandbouw kunnen het toekomstige landgebruik kansen bieden. Aangezien
deze nog niet te kwantificeren zijn, zijn deze mogelijkheden niet meegenomen in deze
scenariostudie. Het is daarom nodig om, met het oog op 2050, ook onderzoek te doen
naar een mix van bestaande en nieuwe maatregelen waarmee klimaatdoelen, agrarisch
verdienvermogen en ruimtelijke gevolgen in samenhang worden beschouwd.
Op 23 april heeft u ook de Tweede Kamerbrief over regie en keuzes in de Nationaal
Omgevingsvisie (NOVI) ontvangen (Kamerstuk 34 682, nr. 48). In deze brief wordt specifieke aandacht gevraagd voor de veenweidegebieden. Uitgangspunt
in deze brief is dat de benadering gaat veranderen: overheden zullen in samenwerking
met de mensen die wonen en werken in de gebieden steeds vaker streven naar verhoging
van de grondwaterstand om bodemdaling en CO2-emissie te verminderen. De NOVI richt zich vooral op de toekomst van de veenweidegebieden
tot 2050.
Tenslotte
Vanwege de coronacrisis zal er enige vertraging in de gebiedsprocessen zijn, maar
met name is er zorg over het economische effect. De onzekerheid over de mogelijkheden
om maatregelen door gebiedspartijen te kunnen initiëren, neemt toe.
De ingrijpende maatregelen voor de stikstofaanpak zullen ook effect hebben op de gebiedsaanpak
voor veenweide, zeker in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden in veenweide. In
de gebiedsprocessen is er veel zorg over het draagvlak voor veenweidemaatregelen als
de stikstofaanpak zo ingrijpend is. Tegelijkertijd ziet men in de gebieden ook de
koppelkansen tussen de veenweidemaatregelen en de stikstofaanpak. In beide gevallen
kan bijvoorbeeld natuurinclusieve landbouw een rol vervullen.
Daarnaast bereidt de Raad voor de Leefomgeving op dit moment een advies voor over
de aanpak van de bodemdaling in het landelijk gebied. Mocht dit advies aanleiding
geven voor een aanpassing van het Veenplan dan zal ik de Kamer daarover informeren.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit