Brief regering : Gezondheidsraadsadvies gewasbescherming en omwonenden
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 512 BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR MEDISCHE ZORG EN VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 juni 2020
Hierbij informeren wij uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat (IenW), over het advies van de Gezondheidsraad «Vervolgadvies gewasbescherming
en omwonenden»1 en de reactie van het kabinet daarop. Dit advies is op ons verzoek opgesteld en een
vervolg op het advies dat de Gezondheidsraad heeft uitgebracht in 2014. Hierna is
een uitgebreid blootstellingsonderzoek (OBO) en een gezondheidsverkenning uitgevoerd
door het RIVM2. De resultaten van deze onderzoeken waren de aanleiding om de Gezondheidsraad opnieuw
om advies te vragen over de actuele stand van kennis over de gezondheidsrisico’s van
blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen.
Kern van het advies
De Gezondheidsraad concludeert dat vooralsnog onzeker is in hoeverre de (extra) blootstelling
aan chemische gewasbeschermingsmiddelen die telers, hun gezinnen en omwonenden in
ons land ondervinden door hun werk of vanuit de woonomgeving, resulteert in een hoger
gezondheidsrisico.
De Gezondheidsraad wijst erop dat er in de internationale wetenschappelijke literatuur
sprake is van verbanden tussen de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het
risico op de ziekte van Parkinson en op ontwikkelingsstoornissen bij jonge kinderen.
Daarbij geeft zij aan dat de bevindingen uit het buitenland zich niet zo maar laten
extrapoleren naar de Nederlandse situatie. Agrarische praktijken (teelten, gebruikte
gewasbeschermingsmiddelen, spuittechnieken), landinrichting, huisvesting en klimaat
kunnen sterk verschillen tussen landen en deze bepalen de risico’s van omwonenden
in grote mate. De Gezondheidsraad geeft aan dat er in Nederland geen aanwijzingen
zijn voor het frequent voorkomen van ernstige (onbedoelde) acute vergiftigingen door
chemische gewasbeschermingsmiddelen in ons land. Evenmin zijn er duidelijke indicaties
dat langdurige blootstelling aan lagere concentraties in ons land tot substantiële
gezondheidseffecten leidt, zoals de ziekte van Parkinson of schade aan de neurologische
ontwikkeling van ongeboren en jonge kinderen. De Gezondheidsraad wijst er ook op dat
in 2018 het RIVM, IRAS en het NIVEL een verkennend en hypothese genererend onderzoek
hebben uitgevoerd naar de gezondheid van mensen in relatie tot de nabijheid van agrarische
teelten. Voor de meeste onderzochte aandoeningen gold dat de gezondheid nabij agrarische
percelen beter was dan verder weg. Toch kan het nationale epidemiologische onderzoek
de zorgen niet wegnemen, omdat het onderzoek maar beperkt van omvang is, de blootstelling
aan chemische gewasbeschermingsmiddelen zich (achteraf) vaak slechts bij benadering
laat bepalen, uit sommige onderzoeken in eigen land toch zwakke aanwijzingen komen
voor effecten en omdat in de ons omringende landen duidelijkere aanwijzingen komen
voor gezondheidsschade.
De Gezondheidsraad adviseert – kort samengevat – om het voorzorgsbeginsel toe te passen
en de inzet op verduurzaming van gewasbescherming voort te zetten en te intensiveren,
nader gezondheidsonderzoek uit te laten voeren, gebruik van en blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen
beter te monitoren, in de EU in te zetten op verbetering van de toelatingsprocedure
en samenwerking tussen belanghebbende partijen te stimuleren. Hieronder ga ik nader
in op deze aanbevelingen en geef ik een reactie daarop.
Appreciatie
De gezondheid van mensen is een groot goed voor iedereen. Het gezondheidsrisico van
blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen is dan ook een onderwerp van groot maatschappelijk
belang. Mensen moeten veilig kunnen wonen, werken en leven in hun omgeving. Dat is
van belang voor omwonenden van landbouwpercelen maar zeker ook voor telers, die immers
werken met gewasbeschermingsmiddelen en daar dus als eerste aan blootgesteld kunnen
worden. Ook hun gezinnen leven vaak nabij de percelen waarop gewasbeschermingsmiddelen
gebruikt worden. Om meer inzicht te krijgen in de gezondheidsrisico’s heeft het kabinet
de Gezondheidsraad om advies gevraagd over de actuele stand van kennis over de gezondheidsrisico’s
van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. De Gezondheidsraad heeft in korte
tijd een gedegen advies opgeleverd, waarvoor het kabinet haar zeer erkentelijk is.
Kern van het kabinetsbeleid – en van het Europese beleid ten aanzien van gewasbescherming –
is dat gewasbeschermingsmiddelen alleen mogen worden gebruikt als dat veilig kan voor
mens, dier en milieu. En wanneer middelen zijn toegelaten, dienen deze alleen als
laatste redmiddel te worden toegepast, wanneer andere, niet-chemische alternatieven
niet effectief zijn om een plaag, ziekte of onkruid te bestrijden. Dat is de kern
van geïntegreerde gewasbescherming (Integrated Pest Management, IPM) zoals dat ook
op Europees niveau is vastgelegd in de richtlijn duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
(2009/128/EG). Desondanks ziet het kabinet dat telers voor hun oogst erg afhankelijk
zijn van gewasbeschermingsmiddelen. Als gevolg van nieuwe wetenschappelijke inzichten
wordt het toelatingsbeleid steeds strenger. Telers ervaren toenemende problemen om
ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden wanneer gewasbeschermingsmiddelen niet
(meer) door de toelatingsprocedure komen. Met de LNV-visie (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5) en de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (Kamerstuk 27 858, nr. 449) heeft het kabinet dan ook een fundamentele omslag neergezet naar een andere manier
van landbouw bedrijven, op basis van weerbare planten en teeltsystemen. De afhankelijkheid
en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan daardoor drastisch verminderen. Het
advies van de Gezondheidsraad onderstreept het belang van deze inzet. In lijn met
het advies van de Gezondheidsraad is het kabinet van mening dat gewasbeschermingsmiddelen
zo min mogelijk moeten worden gebruikt (IPM), wanneer gebruik onvermijdelijk is de
voorkeur uitgaat naar laag-risico middelen en de toepassing met nagenoeg geen emissies
moet plaatsvinden. De omslag die hiervoor nodig is in ons landbouwsysteem moet niet
onderschat worden. De inzet van vele partijen is nodig en er zijn geen gemakkelijke
oplossingen voor de korte termijn voorhanden. In dat licht is het belangrijk dat de
Gezondheidsraad heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor het frequent
voorkomen van ernstige (onbedoelde) acute vergiftigingen in ons land.
Aanbeveling 1: voorzorg toepassen, verduurzaming intensiveren
De Gezondheidsraad verwacht niet dat meer onderzoek (zie aanbeveling 2) op korte termijn
tot meer duidelijkheid zal leiden over de gezondheidseffecten van blootstelling aan
gewasbeschermingsmiddelen. Ook verbetering van de toelatingsprocedure (zie aanbeveling 4)
kost veel tijd. Daarom pleit de Gezondheidsraad voor toepassing van het voorzorgsbeginsel
en adviseert ze om vooral de aanpak van verduurzaming van de gewasbescherming voort
te zetten en te intensiveren.
Het voorzorgsbeginsel komt op een aantal manieren terug in het gewasbeschermingsbeleid.
Ten eerste zijn gewasbeschermingsmiddelen niet toegelaten, tenzij is vastgesteld dat
ze veilig kunnen worden toegepast voor mens, dier en milieu. Ten tweede dienen toegelaten
middelen alleen te worden toegepast als er geen alternatieven voorhanden zijn (IPM).
Maar het kabinet is het met de Gezondheidsraad eens dat deze uitgangspunten op zichzelf
niet voldoende zijn. De Toekomstvisie gewasbescherming 2030 geeft de opgave duidelijk
aan en schetst een perspectief en horizon die verder gaat dan het huidige beleid,
dat is vastgelegd in de Nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst (Kamerstuk 27 858, nr. 146) die gericht is op 2023. De beoogde omslag in het landbouwsysteem naar weerbare planten
en teeltsystemen, waardoor de afhankelijkheid en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
drastisch kan verminderen, kan alleen bereikt worden als de huidige aanpak wordt herijkt
en de inzet van alle partijen – zowel de overheid als de landbouwsector en het bedrijfsleven
rond gewasbescherming – flink wordt geïntensiveerd. Momenteel wordt de Toekomstvisie
met alle betrokken stakeholders3 uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma.
Het uitvoeringsprogramma zal de acties weergeven die alle betrokken partijen gaan
uitvoeren om de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen te bereiken. Het gaat
dan onder meer om een intensivering van het wetenschappelijk onderzoek naar innovatieve
teeltsystemen (bijvoorbeeld door de bestaande Kennisimpuls Groene Gewasbescherming
verder uit te bouwen) en van private R&D om de weerbaarheid van gewassen te vergroten.
Ook worden pilotprojecten voorzien om bijvoorbeeld innovatieve teeltconcepten en precisielandbouwtechnieken
in de praktijk uit te proberen. Wanneer een teeltconcept of techniek succesvol is,
wordt ingezet op kennisdeling om dit breed toegepast te krijgen. Ook wil het kabinet
de verbinding leggen met de aanpak voor coaching van boeren en het omschakelfonds,
die beide worden vormgegeven als onderdeel van de aanpak van de stikstofproblematiek.
Verder zet het kabinet zich in de EU in om de toelatingsprocedure voor laag-risicostoffen
en -middelen te verbeteren. Dit is een greep uit de acties die momenteel in het kader
van het uitvoeringsprogramma worden besproken en uitgewerkt.
Het uitvoeringsprogramma is in concept gereed. Momenteel wordt beoordeeld of de acties
uit het concept uitvoeringsprogramma voldoende perspectief bieden op het realiseren
van de ambitie uit de Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Ook wordt nog gewerkt aan
de (publiek-private) financiering van het uitvoeringsprogramma. De Minister van LNV
streeft ernaar het uitvoeringsprogramma in september naar uw Kamer te sturen, waarna
direct aan de slag wordt gegaan met de uitvoering.
Aanbeveling 2: gezondheidsonderzoek
De Gezondheidsraad adviseert om langs een aantal lijnen aanvullend gezondheidsonderzoek
te doen, dat is gericht op het verkrijgen van meer inzicht op de langere termijn.
Bijvoorbeeld door een prospectief cohortonderzoek op te zetten naar ontwikkelingseffecten
bij kinderen, waarbij een groep kinderen langere tijd gevolgd wordt.
Het kabinet ziet de meerwaarde van aanvullend onderzoek. Daarbij moet wel goed worden
afgewogen dat dergelijk langjarig onderzoek niet door de tijd wordt ingehaald, aangezien
tegelijkertijd wordt ingezet op een fundamentele omslag waardoor de afhankelijkheid
en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen drastisch kan verminderen (zie hierboven).
Het kabinet zal de mogelijkheden voor aanvullend gezondheidsonderzoek bestuderen en
uw Kamer hier later over informeren.
Aanbeveling 3: monitoring van gebruik en blootstelling
De Gezondheidsraad adviseert gebruik en blootstelling beter te monitoren. Op die manier
ontstaat inzicht in de effectiviteit van het beleid gericht op terugdringen van het
gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Ook kunnen de gegevens op langere
termijn beter gezondheidsonderzoek mogelijk maken.
Het kabinet onderschrijft deze aanbeveling. Als onderdeel van het uitvoeringsprogramma
wordt gewerkt aan een monitoringssystematiek om de effectiviteit van de maatregelen
en acties goed te kunnen beoordelen. Het inzichtelijk maken van gebruik en monitoring
van de blootstelling is daarbij niet alleen van belang om zo goed mogelijk inzicht
te krijgen in gezondheidseffecten, maar ook om telers van elkaar te kunnen laten leren.
Dit kan helpen om bijvoorbeeld innovatieve teeltsystemen waarbij beter gebruik wordt
gemaakt van natuurlijke vijanden om op een natuurlijke manier plagen te bestrijden
en/of innovatieve emissiearme spuittechnieken breed toegepast te krijgen. In het uitvoeringsprogramma
zal hier nader op ingegaan worden.
Aanbeveling 4: verbeteren toelatingsprocedure
De Gezondheidsraad adviseert om in internationaal verband verder te werken aan de
verbetering van de toelatingsprocedure, in het bijzonder aan de beoordeling van mogelijke
effecten op de hersenontwikkeling van ongeboren en jonge kinderen en het risico op
neurodegeneratieve aandoeningen, zoals de ziekte van Parkinson. Risico’s die voortvloeien
uit blootstelling vanuit verschillende bronnen of aan combinaties van stoffen, laten
zich moeilijk betrekken bij een toelatingssysteem voor individuele producten. Een
pragmatische oplossing is volgens de Gezondheidsraad de invoering van een extra veiligheidsfactor
(«allocatiefactor») van nader te bepalen grootte, die de kans verkleint dat de gezamenlijke
blootstelling vanuit verschillende bronnen en routes (werk, omgeving, voeding, particulier
gebruik) en aan combinaties van gewasbeschermingsmiddelen, gezondheidsschade veroorzaakt.
De Gezondheidsraad acht het van belang dat in internationaal verband verder wordt
gewerkt aan de verbetering van de toelatingsprocedure en dat Nederland met zijn ruime
expertise daaraan actief bijdraagt.
Het verbeteren van de toelatingsprocedure heeft de constante aandacht van het kabinet.
Diverse actuele inzichten uit Nederlands onderzoek zijn door het kabinet ingebracht
bij de Europese Commissie en EFSA. Het gaat dan bijvoorbeeld om de resultaten van
RIVM-onderzoek naar de aanwezigheid van verschillende residuen van gewasbeschermingsmiddelen
in de voeding (cumulatieve blootstelling) (Kamerstuk 27 858, nr. 433) en de resultaten van en aanbevelingen uit het blootstellingsonderzoek omwonenden
door het RIVM (Kamerstuk 27 858, nr. 450). Ook heeft het kabinet de Europese Commissie schriftelijk verzocht om (1) een traject
te starten om de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen te herzien
voor verordening (EG) 1107/2009, zodat studies gericht op neurotoxische effecten voortaan
standaard wordt opgenomen in het beoordelingsdossier voor de goedkeuring van chemisch
gesynthetiseerde werkzame stoffen en om (2) een integraal plan van aanpak te ontwikkelen
voor het probleem van resistentie gerelateerd aan het gebruik van azool bevattende
gewasbeschermingsmiddelen in combinatie met langdurige en ongecontroleerde opslag
van agrarische en natuurlijke (rest)producten (Kamerstuk 27 858, nr. 508). Daarnaast ziet het kabinet een belangrijke verbetermogelijkheid in de toelatingsprocedure
door deze beter toe te snijden op laag-risicostoffen en -middelen, zodat het aantrekkelijker
wordt om die op de markt te brengen. Het kabinet voelt zich gesterkt door de aanbeveling
van de Gezondheidsraad en gaat dan ook onverminderd door met de proactieve inzet ten
aanzien van het verbeteren van de toelatingsprocedure.
Aanbeveling 5: samenwerking stimuleren
De Gezondheidsraad adviseert om de uitwisseling van kennis en visies en de samenwerking
tussen belanghebbende partijen te stimuleren.
Ook deze aanbeveling neemt het kabinet ter harte. Met de Toekomstvisie gewasbescherming
2030 zijn de visies en inzet van een groot aantal stakeholders rond gewasbescherming
bijeengebracht tot één gezamenlijke visie. Momenteel werken deze stakeholders intensief
samen, onder regie van het Ministerie van LNV, om te komen tot een gezamenlijk uitvoeringsprogramma
om de Toekomstvisie te realiseren.
De Minister voor Medische Zorg, M.J. van Rijn
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
M.J. van Rijn, minister voor Medische Zorg -
Medeindiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit