Brief regering : Verkenning informele scholing
29 614 Grondrechten in een pluriforme samenleving
Nr. 153
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 juni 2020
Tijdens het Wetgevingsoverleg Integratie en maatschappelijke samenhang op 18 november
                  2018 heb ik uw Kamer toegezegd een verkenning naar informele scholing te starten om
                  te kijken of er statelijke actoren zijn die informele scholing financieren en te bezien
                  of deze scholing antidemocratische, anti-rechtstatelijke en/of anti-integratieve elementen
                  bevat.1 Aanleiding hiervoor was de berichtgeving in diverse media dat Turkije weekendscholen
                  in Nederland zou gaan subsidiëren.2
                  3 Hierop heb ik besloten om een verkenning uit te laten voeren naar informele scholing
                  in Nederland die zich richt op taal, cultuur en religie, waarin de instellingen die
                  gebruik hebben gemaakt van het Turkse subsidieaanbod volgens toezegging zijn meegenomen.4 Ik heb uw Kamer op 13 februari 2019 meer specifiek geïnformeerd over de afbakening
                  van het onderzoek.5
Hierbij bied ik u het eindrapport «Verkenning informele scholing» aan6. Het eindrapport bevat een kwalitatieve schets van het informele scholingsaanbod
                  in Nederland, een weergave van een aantal opgehaalde signalen over informele scholing
                  die mogelijk antidemocratisch, anti-rechtsstatelijk en anti-integratief effect (trachten)
                  te sorteren, een beschrijving van de negen instellingen die subsidie hebben ontvangen
                  uit Turkije, en een uiteenzetting van handelingsperspectief voor Rijk, gemeenten en
                  eventueel aanbieders van informele scholing. In deze brief treft u achtereenvolgens
                  een korte samenvatting van de bevindingen en de kabinetsreactie aan. In de bijlage
                  is een uitgebreide samenvatting van het rapport opgenomen. Bij dit onderzoek en mijn
                  reactie daarop zijn ook de moties van de leden Paternotte (D66) en Pieter Heerma (CDA)
                  betrokken.7 Bovendien kom ik hiermee tegemoet aan mijn toezegging uit het algemeen overleg Inburgering
                  en Integratie van 5 februari jl. om u te informeren over de verkenning.8
Samenvatting van het rapport
De onderzoekers stellen in hun eindrapport vast dat er een grote variëteit bestaat
                  in het informele scholingsaanbod in Nederland. Religie of levensbeschouwing kan tijdens
                  de lessen centraal staan, maar ook taalonderwijs en cultuur vormen een belangrijk
                  deel van het aanbod. Ook de diversiteit onder de aanbieders is hoog. Zo bieden onder
                  andere moskeeën, kerken, sportverenigingen, bibliotheken en kunst- en cultuurcentra
                  naschoolse activiteiten aan voor kinderen in de leeftijd van vijf tot zestien jaar.
               
De onderzoekers hebben op verzoek van de Kamer de lessen aan de negen instellingen
                  die subsidie uit Turkije hebben ontvangen in 2018–2019 meegenomen in het onderzoek.
                  Zij concluderen dat deze lessen er met name op gericht zijn om kinderen te onderwijzen
                  in de Turkse taal. Er is in het onderzoek bij deze instellingen die subsidie uit Turkije
                  hebben ontvangen niet gebleken dat de lessen, bekostigd met de subsidie, antidemocratische,
                  anti-rechtstatelijke of anti-integratieve elementen bevatten.
               
Daarnaast is in het verdiepende onderzoek aan ruim 15.000 respondenten gevraagd om
                  signalen door te geven van instellingen waarvan zij vermoeden dat deze antidemocratische,
                  anti-rechtstatelijke of anti-integratieve effecten beogen te bewerkstelligen met hun
                  lessen. De respondenten zijn onder andere werkzaam bij gemeenten, religieuze koepels,
                  sociaal werk en scholen. Er zijn vier algemene en zes specifieke, in ernst variërende
                  signalen binnengekomen. De vier algemene signalen konden niet nader worden onderzocht,
                  omdat de respondenten de signalen niet konden terugbrengen tot één organisatie of
                  wegens een gebrek aan contactgegevens. De zes specifieke signalen betroffen islamitische
                  organisaties. Deze organisaties hebben om diverse redenen niet meegewerkt aan het
                  onderzoek. Hierdoor konden de onderzoekers de signalen niet verifiëren en nader onderzoeken.
                  De onderzoekers geven als mogelijke verklaring de vermeende negatieve focus van het
                  verdiepend onderzoek dan wel de bestaande negatieve aandacht voor dit thema in politiek
                  en media. De instellingen zijn benaderd door de onderzoekers in de week dat NOS/Nieuwsuur
                  een kritisch nieuwsitem uitzond over informele scholing door moskeescholen.9
De onderzoekers plaatsen derhalve bij de opbrengst van het verdiepende onderzoek een
                  methodologische kanttekening. Het combineren van een algemene, neutrale onderzoeksvraag
                  naar de aard en omvang van informele scholing met een specifieke inventarisatie van
                  negatieve signalen heeft achteraf bezien de resultaten mogelijk negatief beïnvloed.
                  Zowel ten aanzien van de bereidheid om mee te doen aan het onderzoek als voor de diepgang
                  hiervan, omdat de focus versnipperd raakte en het onderzoek in de perceptie van respondenten
                  hierdoor bevooroordeeld overkwam. De neutrale vraag naar het fenomeen werd overschaduwd
                  door de subjectieve vraag naar vermeende effecten. Dit beeld is versterkt door de
                  aandacht in de landelijke politiek en media, voorafgaand aan en gedurende het onderzoek,
                  voor de negatieve effecten van het fenomeen van informele scholing. De onderzoekers
                  hebben geprobeerd dit te ondervangen, maar dit is niet voldoende gelukt. Nettoresultaat
                  was een lage bereidheid tot deelname aan het onderzoek. Daardoor kan niet met zekerheid
                  worden geconcludeerd dat het onderzoek een compleet beeld van de omvang en de mogelijke
                  negatieve effecten van informele scholing heeft opgeleverd.
               
In het derde deel van het onderzoek hebben de onderzoekers toegewerkt naar een handelingsperspectief.
                  Dit kader biedt perspectief op hoe met potentieel anti-integratieve, antidemocratische
                  en/of antirechtsstatelijke effecten bij informele scholing omgegaan kan worden. Er
                  zijn verschillende denkrichtingen verkend voor een uit te werken handelingskader.
                  De onderzoekers doen de aanbeveling om in te zetten op een (door)ontwikkeling van
                  sterke lokale netwerken door als gemeente in ieder geval gericht te investeren in
                  de relatie en de verbinding met aanbieders van informele scholing. Het in kaart brengen
                  van het netwerk van aanbieders helpt hierbij. Dit in combinatie met het ondersteunen
                  en stimuleren van partijen die al goede activiteiten ondernemen, en daar waar nodig
                  ingrijpen bij partijen waar zich negatieve effecten voordoen. In het eindrapport plaatsen
                  de onderzoekers vraagtekens bij de effectiviteit en proportionaliteit van het instellen
                  van (risicogericht) inspectietoezicht. Hieronder ga ik nader in op de bevindingen.
                  Een uitgebreide samenvatting treft u aan in de bijlage.
               
Reactie op de bevindingen
Het staat ouders vrij in onze open democratische samenleving om kinderen buiten de
                  formele onderwijstijd, en daarmee buiten de directe invloedssfeer van de overheid,
                  deel te laten nemen aan diverse vormen van informele scholing. Het creëren van binding
                  met de eigen culturele of religieuze achtergrond, de ontwikkeling van de eigen identiteit
                  en zelfvertrouwen en het vergroten van kennis, vaardigheden en sociale contacten stelt
                  jongeren in staat volwaardig in de samenleving te participeren. Ook in dit onderzoek
                  wijzen de respondenten op deze belangrijke positieve effecten van informele scholing.
                  Als gevolg van de uiteenlopende behoeften van ouders is een grote diversiteit in aanbieders
                  en variëteit in het aanbod ontstaan. Dit sluit aan bij de grondwettelijke vrijheden
                  die de fundamenten vormen van onze democratische rechtstaat, zoals de vrijheid van
                  vereniging en vergadering. Er zijn dientengevolge geen registers, richtlijnen of kaders
                  waar aanbieders van informele scholing aan gehouden zijn en er is geen toezicht op
                  van toepassing. In de opbrengst van het eerste deel van het onderzoek is deze diversiteit
                  terug te zien. Veel respondenten geven aan niet precies te weten waaraan gedacht wordt
                  bij een begrip als informele scholing, ze hebben geen goed zicht op informele scholing
                  en kunnen geen inschatting geven van aantallen of financieringsbronnen.
               
Ik kan derhalve op basis van dit onderzoek enkel vaststellen dat er veel gebeurt op
                  dit vlak, dat er sprake is van een grote diversiteit en variëteit, en dat het merendeel
                  van de respondenten met name positieve effecten verwacht van informele scholing. Het
                  eventueel treffen van generieke maatregelen om in te grijpen bij enkele aanbieders
                  waar zorgen over zijn, kan daarmee gevolgen hebben voor duizenden goedwillende aanbieders
                  van informele scholing. Ik kom hierop terug bij de reflectie op het handelingsperspectief.
               
Signalen van onverdraagzaamheid
De zes specifieke signalen die respondenten hebben gemeld, zijn zorgwekkend van aard.
                  De boodschappen die de instellingen (heimelijk) uitdragen, getuigen van antidemocratische,
                  antirechtsstatelijke en onverdraagzame denkbeelden en kunnen (op termijn) leiden tot
                  het ontstaan van een parallelle samenleving. Door het gebrek aan transparantie dragen
                  de instellingen bewust of onbewust bij aan de instandhouding van dergelijke beelden.
                  Ik maak mij daar zorgen over. De gemeenten waarin de betreffende aanbieders actief
                  zijn, zijn door de onderzoekers geïnformeerd over de betreffende signalen om zodoende
                  meer achtergrondinformatie over de aanbieder te verkrijgen en om de gemeente te informeren
                  over het onderzoek. Dat laatste was van belang om eventuele bestaande contacten niet
                  te verstoren.
               
Dit onderzoek naar informele scholing laat zien dat het inzetten van kwalitatief onderzoek
                  naar de aard en omvang van informele scholing alsmede mogelijke misstanden daarbinnen
                  zijn beperkingen kent. Ook eerder onderzoek naar incidenten tijdens informele scholing
                  kende beperkingen doordat onderzoekers moeilijk toegang kregen.10 De onderzoekers van Radaradvies zijn in grote mate afhankelijk geweest van de kennis
                  en bereidheid van respondenten om signalen te melden en van de bereidheid van de betreffende
                  instellingen om mee te werken aan het onderzoek en de onderzoekers toegang tot de
                  instelling te verlenen. De onderzoekers geven aan dat een algemene neutrale verkenning
                  (gericht op aard en omvang) gecombineerd met een specifieke inventarisatie van negatieve
                  signalen (van antidemocratische, anti-rechtstatelijke en/of anti-integratieve effecten)
                  heeft geleid tot een lagere respons dan verwacht. Volgens de respondenten overschaduwde
                  de subjectieve vraag naar vermeende effecten de neutrale vraag naar het fenomeen.
                  Een complicerende factor hierbij is het gebrek aan vertrouwen in de objectiviteit
                  van de overheid onder bepaalde mensen binnen de islamitische gemeenschap. Dit maakt
                  dat wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke misstanden al bij voorbaat wordt ervaren
                  als verdacht en er weinig animo is voor medewerking.
               
Uit de beperkte opbrengst van dit onderdeel van het onderzoek rijst een wat ander
                  beeld dan de jaarverslagen van de AIVD uit 2018 en 2019 en openbare analyses van de
                  NCTV aangaande dit onderwerp. Zo blijkt uit de AIVD-jaarverslagen dat de groep instellingen
                  die antidemocratische, anti-rechtstatelijke en anti-integratieve denkbeelden verspreidt
                  groter is dan deze zes opgehaalde signalen en uit het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland
                  (DTN) van de NCTV dat bepaalde religieuze educatieve initiatieven het informele scholingsaanbod
                  dreigen te domineren.11 De AIVD heeft uiteraard gebruik kunnen maken van andere onderzoeksmethoden dan in
                  dit onderzoek werden gebruikt. Uit dit onderzoek blijkt eens te meer dat voor het
                  signaleren van mogelijke dreigingen jegens de democratische rechtsorde binnen informele
                  scholing de AIVD een belangrijke rol speelt. Vanuit mijn verantwoordelijkheid zal
                  ik met gemeenten in gesprek gaan over de mogelijkheid van het vergroten van de meldingsbereidheid
                  van burgers en instellingen. Het creëren van een ingang bij gemeenten waar deze groep
                  laagdrempelig melding kan doen van zorgen kan helpen bij het in beeld brengen van
                  de omvang van de problematiek.
               
Informele scholing met subsidie uit Turkije
Alle negen instellingen hebben hun medewerking verleend aan het onderzoek en hebben
                  zich transparant opgesteld. Het onderzoek geeft daarmee een goed beeld van gesubsidieerde
                  activiteiten van deze instellingen en de strekking van de Turkse subsidieregeling.
                  Een regeling waar veel zorgen over zijn in uw Kamer.12 De Minister van Buitenlandse Zaken van Turkije heeft naar aanleiding van de zorgen
                  die zijn ontstaan rondom deze regeling toegezegd dat Turkije maximale transparantie
                  nastreeft met betrekking tot dit programma en alle relevante informatie over deze
                  regeling met Nederland deelt. Uit de opvolging van dit gesprek blijkt dat de Turkse
                  overheid inderdaad relevante informatie over de instellingen deelt met Nederland.
                  Via het Ministerie van Buitenlandse Zaken heb ik vernomen dat Turkije zich momenteel
                  beraadt op een mogelijke nieuwe subsidietranche voor (uitsluitend) taallessen. Vrijwel
                  alle instellingen hebben richting onderzoekers aangegeven niet geneigd te zijn om
                  in de toekomst nogmaals gebruik te maken van een eventueel subsidie-aanbod van Turkije.
                  De hoogte van het subsidiebedrag woog niet op tegen de tijd en moeite die het kostte
                  om de subsidie aan te vragen. Ook heeft het de instellingen geraakt dat ze zonder
                  directe aanleiding als centrale verdachten zijn opgevoerd in een ingewikkeld debat
                  over mogelijke ongewenste buitenlandse inmenging door Turkije. Ik heb daar begrip
                  voor.
               
De subsidieregeling op zichzelf kent een aantal voorwaarden die negatieve effecten
                  beoogt te voorkomen. Bijvoorbeeld dat de gesubsidieerde activiteiten niet mogen indruisen
                  tegen de normen en waarden van het betreffende land. Ook is de eis opgenomen dat de
                  gesubsidieerde activiteiten niet een bepaalde ideologie of politieke visie mogen ondersteunen.
                  Met de zeer beperkte subsidiebedragen per instelling (tussen € 5.000 – € 10.000 euro
                  per instelling) is veelal bestaand taal- en cultuuraanbod versterkt. Er zijn in de
                  onderzochte jaargang geen nieuwe instituten opgericht. Ook zijn tijdens de onderzochte
                  lessen geen antidemocratische, anti-rechtstatelijke of anti-integratieve boodschappen
                  of effecten geconstateerd. De betreffende aanbieders gaven desgevraagd ook aan open
                  te staan voor verbinding, contact en vormen van controle. Ze willen graag (meer) samenwerken
                  met de lokale overheid, maar ook met partners in de wijk zoals scholen, andere maatschappelijke
                  organisaties, en wijkmanagers. Dit is een belangrijke handreiking aan gemeenten, waarvan
                  ik hoop dat de gemeenten die aannemen en in gesprek gaan met aanbieders van informele
                  scholing. Dit draagt bij aan het versterken van bestaand aanbod, (vroeg)signalering
                  en het voorkomen van ongewenst aanbod. Ik zie het als mijn rol om genoemde handreiking
                  actief onder de aandacht brengen van de betreffende gemeenten.
               
Handelingsperspectief
De onderzoekers hebben in het derde onderdeel van het rapport een aantal denkrichtingen
                  verkend voor een uit te werken handelingskader. De aanbevelingen die hieruit voortvloeien
                  sluiten goed aan op het huidige kabinetsbeleid inzake problematisch gedrag en dagen
                  uit tot nadenken over verdere versteking van de weerbaarheid van lokale gemeenschappen.
                  De belangrijkste aanbeveling van de onderzoekers betreft het stevig in (blijven) zetten
                  op (door)ontwikkeling van sterke lokale netwerken in combinatie met het ondersteunen
                  en stimuleren van partijen die al goede activiteiten ontplooien op het gebied van
                  informele scholing en aandacht hebben voor een stimulerend pedagogisch klimaat. Hierbij
                  dient binnen de gemeente ook aandacht te zijn voor het actief verzamelen van informatie
                  over aanbieders van informele scholing die negatieve effecten sorteren, en daar waar
                  nodig ingrijpen. Hier kan een integrale aanpak gericht op individuele situaties waarbij
                  sprake is van problematisch gedrag ingezet worden.
               
Het is daarbij van groot belang om, naast deze integrale aanpak, beleid te ontwikkelen
                  dat er op de lange termijn aan bijdraagt dat er geen publiek meer is voor onwenselijke
                  invloeden. Ouders gaan bewust op zoek naar informele scholing die bijdraagt aan de
                  identiteitsontwikkeling van hun kinderen en die hen helpt bij het overbruggen van
                  de verschillende belevingswerelden. Ik zie mede als gevolg van kritische vragen van
                  ouders op steeds meer plaatsen koepelorganisaties en individuele instellingen hun
                  verantwoordelijkheid nemen en actief aan de slag gaan met professionaliseringsactiviteiten
                  rondom informele scholing. Dit moedig ik ten zeerste aan. Een aantal moskeebesturen
                  participeert in een onderzoek door het Kennisplatform Integratie & Samenleving (KIS).
                  Gezamenlijk werken zij toe naar een set heldere randvoorwaarden voor professionele
                  informele scholing. Daarnaast heb ik een financiële bijdrage geboden aan twee initiatieven
                  waarin gemeenschappen zelf aan de slag zijn gegaan met het geven van een impuls aan
                  het informele onderwijs. Zo start op initiatief van een koepelorganisatie een traject
                  waarbij een groep moskeebestuurders aan de slag gaat met het versterken van het pedagogisch
                  didactisch handelen van imams en vrijwilligers. In een ander veelbelovend initiatief
                  is een groep ouders gestart met het aanbieden van alternatief lesaanbod, omdat zij
                  zich onvoldoende herkenden in het beschikbare aanbod. De opbrengsten uit deze trajecten
                  zullen breder gedeeld worden met de verschillende gemeenschappen. Ik ben voornemens
                  om naast deze twee projecten dit jaar nog een aantal van dergelijke initiatieven te
                  ondersteunen. Mijn ministerie werkt daar op dit moment de kaders voor uit.
               
Naast deze inzet op kennisontwikkeling binnen deze lokale initiatieven zijn er ook
                  andere mogelijkheden waarop we vanuit de overheid in zetten om kinderen weerbaar te
                  maken tegen onverdraagzame boodschappen waarmee ze mogelijk in aanraking komen. Te
                  denken valt aan het tegenwicht dat goed burgerschapsonderwijs kan bieden. Hiermee
                  wordt kinderen kennis van en respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat
                  bijgebracht en worden zij in staat gesteld om zelfstandig een mening te vormen. De
                  Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft een wetsvoorstel aan uw
                  Kamer aangeboden om de burgerschapsopdracht te verduidelijken. Deze verduidelijking
                  biedt tevens een stevigere basis om te kunnen handhaven indien scholen onderwijs verzorgen
                  dat in strijd is met de basiswaarden.13 Daarnaast kent het openbaar basisonderwijs de mogelijkheid om op verzoek van ouders
                  godsdienst- of humanistisch vormingsonderwijs aan te bieden aan kinderen onder lestijd.
                  Ouders zijn niet altijd op de hoogte van dit recht dat de wet hen toekent, terwijl
                  ook dergelijk onderwijs kan bijdragen aan een geïnformeerde kritische houding van
                  kinderen. Verder wordt door de VU samen met CMO gewerkt aan de ontwikkeling van een
                  Nederlandse imamopleiding, waardoor meer moskeeën voorgangers in kunnen zetten die
                  geworteld zijn in de Nederlandse samenleving.
               
Verder ga ik naar aanleiding van dit rapport in gesprek met een aantal bevlogen mensen
                  uit de gemeenschappen, experts en gemeenten om te zien hoe eenieder vanuit zijn rol
                  kan bijdragen aan goed kwalitatief informeel onderwijs.
               
De bevinding over het instellen van toezicht
Ook hebben de onderzoekers, mede op verzoek van uw Kamer, onderzocht of het instellen
                  van toezicht een middel kan zijn om meer zicht te krijgen op informele scholing die
                  mogelijk antidemocratische, antirechtstatelijke of anti-integratieve elementen bevat.
                  In het eindrapport plaatsen de onderzoekers vraagtekens bij de effectiviteit en proportionaliteit
                  van het instellen van een (risicogericht) inspectietoezicht. Voor toezicht op deze
                  vorm van scholing is een wettelijke grondslag nodig. Bovendien druist het in tegen
                  grondrechten als de vrijheid van vereniging, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid
                  van religie. Het is mogelijk om grondwettelijke vrijheden in te perken, mits er sprake
                  is van evident maatschappelijk nut en noodzaak. Dit onderzoek geeft daar geen aanleiding
                  toe. Het belasten van duizenden (vrijwilligers-)organisaties, die op een positieve
                  wijze bijdragen aan onze samenleving, om zicht te krijgen op een beperkt aantal organisaties
                  waar mogelijk zorgen om zijn, beschouwt het kabinet als disproportioneel. Ook de Minister
                  van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zet op grond van de ervaring van de werking
                  van toezicht in het regulier onderwijs grote vraagtekens bij de effectiviteit en uitvoerbaarheid
                  van het in de moties voorgestelde toezicht door de Inspectie van het Onderwijs. De
                  Inspectie van het Onderwijs geeft aan te verwachten dat generieke maatregelen zoals
                  een rapportageplicht averechts kunnen werken. Generieke maatregelen zouden ook kunnen
                  leiden tot een gevoel van wantrouwen. Ook heeft zij meer vertrouwen in mobilisering
                  van de goedwillende meerderheid van organisaties voor informele scholing met maatregelen
                  die stimulerend werken zoals het bevorderen van de professionalisering, met daarnaast
                  een specifiek op de probleemgroep gerichte aanpak.
               
Taskforce Problematisch Gedrag & Ongewenste Buitenlandse Financiering
Indien gemeenten signalen hebben dat bepaalde instellingen voor informele scholing
                  hun leerlingen antidemocratisch gedrag bijbrengen of actief aanzetten tot onverdraagzaamheid,
                  dan kunnen zij voor directe ondersteuning terecht bij de Taskforce PG & OBF. Dit interdepartementale
                  samenwerkingsverband ondersteunt gemeenten bij de aanpak van structureel problematisch
                  gedrag dat (op de lange termijn) kan leiden tot ondermijning van de democratische
                  rechtsstaat. Concreet ondersteunt het Rijk gemeenten door het ontwikkelen van verschillende
                  instrumenten, zoals het Afwegingskader Problematisch gedrag, de Escalatieladder en
                  het Message House PG & OBF. Het Afwegingskader bevat verschillende vragen die gemeenteambtenaren
                  helpen om een oordeel te vormen over problematisch gedrag. De Escalatieladder geeft
                  inzicht in mogelijke handelingsperspectieven en de afwegingen die gemaakt kunnen worden
                  bij het kiezen van een effectieve interventie. Het Message House PG & OBF ondersteunt
                  de Taskforce-partners en gemeenten bij het hanteren van helder en schoon taalgebruik
                  in de communicatie over problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.
               
Daarnaast wordt gewerkt aan het vergroten van het handelingsperspectief van gemeenten.
                  In de eerste plaats door in te zetten op het vergroten van financiële transparantie
                  door maatschappelijke organisaties in geval van buitenlandse donaties. Het betreffende
                  wetsvoorstel ligt momenteel bij de Raad van State voor advisering. Daarnaast is bij
                  de Kamer een wetsvoorstel ingediend waarmee de mogelijkheden worden verruimd voor
                  het verbieden van rechtspersonen waarvan de werkzaamheden in strijd zijn met de openbare
                  orde als bedoeld in artikel 2:20 uit het Burgerlijk Wetboek.14 Recent is de Afdeling advisering van de Raad van State gevraagd voorlichting te geven
                  over mogelijke maatregelen om ongewenste financiële stromen uit onvrije landen naar
                  maatschappelijke organisaties te verbieden.15 Ten slotte wordt naar verwachting het eindrapport van de Parlementaire ondervragingscommissie
                  ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen voor de zomer openbaar. Er zal bezien worden
                  of dit rapport aanleiding geeft tot het aanscherpen of uitbreiden van deze maatregelen.
               
In de aanpak van problematisch gedrag bij instellingen voor informele scholing zijn
                  de verschillende betrokken gemeenschappen in Nederland onmisbaar. Zij hebben vaak
                  het meest te lijden onder problematisch gedrag en worden daarbij dubbel geraakt. Soms
                  direct, bijvoorbeeld wanneer een extremistische spreker jongeren op een bepaalde wijze
                  boodschappen meegeeft waardoor ze met de rug naar de samenleving komen te staan en
                  zij zich steeds minder thuis voelen in hun eigen land. Maar vaak ook indirect, doordat
                  de problematische gedragingen van deze kleine groep (ten onrechte) een negatieve weerslag
                  hebben op de beeldvorming over de gemeenschappen als geheel. Zo wakkeren deze zogenoemde
                  «aanjagers» polarisatie en ontwrichting aan en dat is onacceptabel. Om die reden zet
                  de Taskforce PG & OBF zich in om naast gemeenten ook samen te werken met betrokken
                  gemeenschappen om de weerbaarheid tegen problematisch gedrag te versterken en daar
                  waar nodig de relatie tussen gemeenten en gemeenschappen te verstevigen. Het kabinet
                  steunt de mensen binnen de gemeenschappen die de signalen van problematisch gedrag
                  en ongewenste buitenlandse financiering evenzeer onacceptabel vinden of de gevolgen
                  daarvan ondervinden. Het is dan ook van het grootste belang dat er ruimte is voor
                  pluriformiteit, er oog is voor weerbaarheid en deze waar nodig verder wordt versterkt.
               
Ten slotte
De ontwikkeling van beleid ter bevordering van de brede veerkracht en weerbaarheid
                  in de samenleving verdient verdere investering. Dit kabinet streeft naar een sociaal
                  stabiele samenleving. Een samenleving die tegen een stootje kan en waarin iedereen
                  kansen krijgt om mee te doen. Het voornaamste uitgangspunt daarbij is het vertrouwen
                  in de weerbaarheid en werking van onze democratische rechtsstaat, en de rol die de
                  inwoners van onze open samenleving daarin van nature innemen. Momenteel wordt in samenwerking
                  met gemeenschappen en gemeenten gewerkt aan een brede gezamenlijke weerbaarheidsagenda,
                  waarover ik u later dit jaar uitgebreid zal informeren.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  W. Koolmees
Bijlage
                  
Samenvatting van het rapport
De onderzoekers stellen in de eerste fase van het onderzoek vast dat het aanbod aan
                     informele scholing zeer gevarieerd is. Het betreft een breed scala aan activiteiten
                     op gebieden als taal, religie, cultuur en sport. Ook de diversiteit van de aanbieders
                     is hoog. Zo bieden onder andere moskeeën, kerken, sportverenigingen, bibliotheken
                     en kunst- en cultuurcentra naschoolse activiteiten aan voor kinderen in de leeftijd
                     van vijf tot zestien jaar. Respondenten noemen aanzienlijk meer positieve effecten
                     van informele scholing dan negatieve effecten. Om tot dit beeld te komen heeft een
                     documentstudie plaatsgevonden, is informatie verzameld middels een vragenlijst die
                     breed is uitgezet onder gemeenten, scholen en maatschappelijke organisaties en heeft
                     een aantal verdiepende gesprekken plaatsgevonden. Het onderzoek schetst de breedte
                     en diversiteit van het informele scholingsaanbod, maar het is de onderzoekers niet
                     gelukt om inzicht te bieden in de (numerieke) omvang van informele scholing of de
                     financiering ervan. De respondenten geven aan hier geen zicht op te hebben.
                  
In de tweede fase van het onderzoek zijn de negen instellingen die subsidie hebben
                     ontvangen vanuit Turkije via de subsidieregeling 2018–2019 «Anadolu Haftasonu Okulu»
                     (vertaald: Turkse weekendscholen project) onderzocht. Alleen bestaande organisaties
                     konden in aanmerking komen voor subsidie. Er zijn derhalve geen nieuwe instellingen
                     opgericht met deze subsidie uit Turkije. De negen instellingen die het betreft, hebben
                     vrijwillig meegewerkt aan het onderzoek. Zij hebben waar mogelijk de onderzoekers
                     toegang gegeven tot de lessen en het lesmateriaal. Er is in het onderzoek bij deze
                     instellingen niet gebleken dat de lessen, bekostigd met de subsidie, antidemocratische,
                     anti-rechtstatelijke of anti-integratieve boodschappen of elementen bevatten. Ook
                     de subsidieregeling zelf is geanalyseerd.16 Met de regeling beoogt de Turkse overheid lessen in de Turkse taal en cultuur te
                     versterken in een groot aantal Westerse landen waar mensen met een Turkse achtergrond
                     wonen. Bij bestudering bleek dat de subsidieregeling een aantal strikte voorwaarden
                     kent, waaronder de eis dat gesubsidieerde activiteiten niet mogen indruisen tegen
                     wet- en regelgeving of normen en waarden van het betreffende land. Ook mogen activiteiten
                     niet een bepaalde ideologie of politieke visie ondersteunen. Dit komt overeen met
                     de aangetroffen praktijk.
                  
Daarnaast zijn in de tweede fase signalen van een aantal respondenten nader bestudeerd.
                     Er zijn op een totaal van 15.000 enquêtes vier algemene en zes specifiekere signalen
                     over vermoedens van antidemocratische, antirechtstatelijke of anti-integratieve intenties
                     van aanbieders gemeld door de respondenten. De vier algemene signalen konden niet
                     nader worden onderzocht, omdat de respondenten de signalen niet konden terugbrengen
                     tot één organisatie of wegens een gebrek aan contactgegevens. De zes specifieke signalen
                     betroffen islamitische organisaties. Vijf van de zes organisaties waarover zorgen
                     zijn geuit, zijn benaderd, maar hebben uiteindelijk om diverse redenen niet meegewerkt
                     aan het onderzoek. De zesde organisatie is op uitdrukkelijk verzoek van de gemeente
                     niet benaderd om lopend contact niet te verstoren. De onderzoekers kunnen niet met
                     zekerheid zeggen waarom deze organisaties niet mee wilden werken aan het nadere onderzoek.
                     Als verklaring geven de onderzoekers dat de negatieve insteek van het onderzoek en
                     de actuele context hier mogelijk aan heeft bijgedragen. Het benaderen van de instellingen
                     vond namelijk plaats in dezelfde week als de NRC/Nieuwsuur uitzendingen over de verspreiding
                     van salafistische denkbeelden binnen het informele onderwijs.17
In de derde fase van het onderzoek hebben de onderzoekers een aantal denkrichtingen
                     voor een handelingsperspectief uitgewerkt: inspectie en toezicht, inperking van de
                     mogelijkheden van buitenlandse financiering, versterking van goed aanbod, ontwikkeling
                     van een keurmerk voor informele scholing en versterking van de lokale aanpak. Om te
                     komen tot een werkbaar handelingskader dient volgens de onderzoekers een balans te
                     worden gevonden tussen de problematiek en de grondrechten van betrokkenen. Een handelingskader
                     dient proportioneel, objectiveerbaar en effectief te zijn en mag niet indruisen tegen
                     het gelijkheidsbeginsel. Dit alles overwegende komen de onderzoekers met het advies
                     om vooral de lokale aanpak te versterken door te investeren in kennismaking en het
                     werken aan een relatie met aanbieders van informele scholing. Het opbouwen van een
                     netwerk vanuit vertrouwen draagt bij aan het versterken van bestaand aanbod, (vroeg)signalering
                     en ingrijpen als het ergens dreigt mis te gaan. Daarnaast adviseren de onderzoekers
                     een combinatie van het ondersteunen en stimuleren van partijen die al goede activiteiten
                     ondernemen en waar nodig ingrijpen bij partijen waar zich negatieve effecten voordoen.
                     Ten slotte is het advies om te zorgen voor betrokkenheid van en draagvlak bij de aanbieders
                     van informele scholing zelf als het gaat om de ontwikkeling van handelingskader. Het
                     slagen van een aanpak is volgens de onderzoekers voor een groot deel afhankelijk van
                     medewerking van de groep aanbieders waar het goed gaat. Ook mogelijkheden voor het
                     instellen van toezicht zijn onderzocht. De onderzoekers geven aan dat het instellen
                     van toezicht indruist tegen grondrechten als de vrijheid van vereniging, de vrijheid
                     van meningsuiting en de vrijheid van religie. Ze zetten vraagtekens bij de proportionaliteit
                     en de effectiviteit van een dergelijk toezicht.
                  
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
