Brief regering : Eigenaarschap van persoonsgegevens
32 761 Verwerking en bescherming persoonsgegevens
Nr. 165 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juni 2020
In het overleg met uw Kamer van 10 september 2019 naar aanleiding van het Ongevraagd advies over de effecten van de digitalisering voor de rechtsstatelijke
verhoudingenvan de Raad van State van 31 augustus 2018 (Kamerstuk 26 643, nr. 557) heb ik toegezegd om nader in te gaan op een mogelijk in het Burgerlijk Wetboek (BW)
te regelen eigenaarschap van de burger van zijn of haar persoonsgegevens bij de overheid
(Handelingen II 2018/19, nr. 106, item 26).
Mede namens de Minister voor Rechtsbescherming geef ik met deze brief invulling aan
deze toezegging. Ik plaats mijn reactie daarbij nadrukkelijk in het licht van de beleidsbrief
Regie op Gegevens van 11 juli 2019 (Kamerstuk 32 761, nr. 147) en meer in het algemeen van de Algemene verordening gegevensbescherming (Avg).
Beleidsbrief Regie op Gegevens
In de beleidsbrief Regie op Gegevens heeft het kabinet uiteengezet hoe het de regie van de burger over zijn of haar eigen
gegevens (persoonsgegevens) bij de overheid wil versterken. De beleidsbrief sluit
nauw aan bij de bevindingen en adviezen van de Raad van State.
De beleidsbrief onderscheidt drie sporen:
• inzage en correctie: de eigen gegevens kunnen inzien, deze zo nodig kunnen (laten) corrigeren, en kunnen
inzien waarvoor deze worden gebruikt;
• eenmalige verstrekking, meervoudig gebruik: kunnen weigeren om gegevens te verstrekken die binnen de overheid al beschikbaar
zijn;
• delen van gegevens: de eigen gegevens zelf digitaal kunnen delen met private dienstverleners (zoals een
woningcorporatie of schuldhulpverlener).
De beleidsbrief geeft wat betreft de twee eerstgenoemde sporen een nadere invulling
aan bestaande wettelijke kaders, in het bijzonder de Avg en de wetgeving voor de onderscheiden
basisregistraties (w.o. de Wet BRP en de Kadasterwet). Wat betreft het laatstgenoemde,
meest innovatieve spoor stelt de brief kaders in het vooruitzicht, te verankeren in
de Wet digitale overheid (Wdo). Ik heb de beleidsbrief Regie op Gegevens op 7 november 2019 met uw Kamer besproken.
Het door uw Kamer op 18 februari jl. aangenomen amendement bij de Wdo met betrekking
tot een «online identiteit» (Kamerstuk 34 972, nr. 16) biedt een waardevol handvat om de regie van burgers op hun persoonsgegevens bij
de overheid in de toekomst verder te verankeren en van juridische instrumenten te
voorzien.
Zeggenschap over de eigen persoonsgegevens
Een burger zal de idee van eigenaar te zijn van de eigen persoonsgegevens vooral definiëren
in termen van zeggenschap. De inzet is dan ook om hem of haar zoveel mogelijk zeggenschap
over die gegevens te geven. Daaraan zijn echter grenzen.
Dat de burger geen volledige zeggenschap heeft, hangt er in de eerste plaats mee samen
dat de overheid die gegevens nodig heeft voor de uitvoering van haar wettelijke taken,
en over voldoende waarborgen moet beschikken dat die gegevens juist, actueel, beschikbaar
en betrouwbaar zijn. Om die reden kan een burger de overheid bijvoorbeeld niet verbieden
om zijn of haar naam, adres en geboortedatum vast te leggen, en kan hij of zij het
door de overheid vastgestelde inkomen of de WOZ-waarde van zijn of haar woning niet
naar believen veranderen of wissen.
Dat de burger geen volledige zeggenschap heeft, hangt er bovendien mee samen dat zijn
of haar persoonlijke gegevens vaak een representatie zijn van een feitelijke, objectief
vaststelbare werkelijkheid, zoals de geboortedatum, de lichaamslengte of het kenteken
van de eigen auto. Alleen als dit gegeven onjuist geadministreerd of feitelijk gewijzigd
is, kan het worden gewijzigd.
Eigenaarschap van persoonsgegevens
Op dit moment is er geen juridisch eigendom van persoonsgegevens, omdat het eigendomsrecht
daar niet op is toegespitst. Ik refereer daarbij aan de BW-artikelen 5:1 (eigendom
is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben) en 3:2 (zaken
zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffen). De persoonsgegevens van een burger
zijn geen zaak en vallen dus niet onder dit eigenaarsbegrip. Bovendien wekt eigenaarschap
de indruk dat een «eigendom» van persoonsgegevens zou kunnen worden overgedragen,
bijvoorbeeld door de eigen nationaliteit of achternaam aan een ander te schenken.
Ook dat kan niet aan de orde zijn.
Het kabinet spreekt in de beleidsbrief bewust niet over eigendom van persoonsgegevens.
Het lijkt logisch en intuïtief om de burger te beschouwen als eigenaar, want de gegevens
gaan immers over hem of haar zelf. Het is echter geen goed idee om juridisch eigendom
van persoonsgegevens mogelijk te maken, omdat het eigendomsrecht daar niet op is ingericht
en er bovendien grenzen aan de zeggenschap over de eigen gegevens zijn. Het is veel
beter om de rechten en plichten van de persoonsgegevens van een burger zo veel mogelijk
op een andere manier te beschermen.
Ik merk hierbij op dat ook de Raad van State in haar advies spreekt over versterking
van de regie op de eigen gegevens, en niet over eigenaarschap van de eigen gegevens.
Rechten en plichten op persoonsgegevens
Op dit moment is er geen onbeperkte zeggenschap over gegevens, evenmin als juridisch
eigendom. De regie over de eigen gegevens gaat daarom vooral over rechten van de burger (als persoon waarop de gegevens betrekking hebben) en plichten van de overheid (als verwerkingsverantwoordelijke van die gegevens). Deze rechten
en plichten op persoonsgegevens zijn geregeld in de Avg.
De algemene beginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens zijn: de beginselen
van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie, het beginsel van doelbinding,
het beginsel van minimale gegevensverwerking, het beginsel van juistheid, het beginsel
van opslabeperking alsmede de beginselen van integriteit en vertrouwelijkheid (artikel 5
Avg). Ook de overheid moet bij het verwerken van persoonsgegevens te allen tijde deze
beginselen in acht nemen.
Voorts is van belang dat de overheid alleen persoonsgegevens mag verwerken indien
deze verwerking noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die
op de overheidsinstantie rust, of indien deze verwerking noodzakelijk is voor de vervulling
van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van
het openbaar gezag dat aan de overheidsinstantie is opgedragen. Hiervoor dient een
basis in het nationale recht te bestaan. De verdere verwerking van persoonsgegevens
voor een doel dat onverenigbaar is met het doel waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk
zijn verzameld, dient op een expliciete wettelijke grondslag te berusten. Dat geldt
ook voor de verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens, zoals gegevens
omtrent levensovertuiging, politieke voorkeur of gezondheid. De burger heeft, hiermee
corresponderend, onder meer het recht op inzage, rectificatie en wissing van gegevens,
vergetelheid, beperking van gegevens, dataportabiliteit, bezwaar en het recht om niet
onderworpen te worden aan een uitsluitend automatische verwerking van gegevens.
De in de Avg vastgelegde rechten en plichten zijn in de beleidsbrief Regie op Gegevens nader ingevuld en uitgebreid, ten aanzien van inzage en correctie, eenmalige verstrekking
van gegevens, en (vooral) het digitaal kunnen delen van de eigen gegevens bij de overheid
met derden.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties