Brief regering : Informatie over de opstart van de reguliere zorg in de ggz en een aantal andere belangrijke zaken betreffende de ggz
25 424 Geestelijke gezondheidszorg
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 531 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juni 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij op 14 mei jl.
gevraagd om een aparte brief over de opstart van de reguliere zorg in de ggz. Met
deze brief voldoe ik aan dit verzoek.
Ik wil u met deze brief ook informeren over een aantal andere belangrijke zaken betreffende
de ggz. Met elkaar hebben we acties ondernomen om de negatieve gevolgen voor de mentale
gezondheid als gevolg van de coronacrisis het hoofd te bieden. De motie van het lid
Segers c.s. (kamerstuk 25 295, nr. 230) heeft hier nadrukkelijk mee van doen, en ik wil u in deze brief dan ook informeren
over de uitvoering van deze motie. De ggz heeft zo goed mogelijk het hoofd proberen
te bieden aan de coronacrisis, maar de uitdagingen waren al groot en zijn nu nog groter.
Op de hoogcomplexe zorg zijn stappen ondernomen. De contractering in de ggz is nog
niet op het niveau van wat het moet zijn. Samen met partijen in de ggz werk ik aan
deze en andere uitdagingen die voor ons liggen. En voor de langere termijn ben ik
aan de slag met mijn eerder aangekondigde visie zorglandschap ggz.
Voordat ik hierop inga, wil ik nogmaals mijn waardering uitspreken voor de manier
waarop zorgverleners, patiënten, naasten en vrijwilligers in de ggz omgaan met wat
de coronacrisis teweeg heeft gebracht.
De impact van het coronavirus raakt ons allemaal, en oefent grote invloed uit op allerlei
aspecten van onze samenleving. Niet in het minst op onze mentale gezondheid. Ik vind
het indrukwekkend hoeveel werk er wordt verzet door zoveel mensen en organisaties.
Die inzet is belangrijk, want we moeten hier samen doorheen komen. Het geeft me vertrouwen
dat we dit met elkaar gaan doen, en dat we ook weer kunnen bouwen aan de toekomst.
Opstarten reguliere zorg
Het kabinet heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd het proces rond het
opschalen van planbare zorg te coördineren, inclusief de ggz-sector. In tegenstelling
tot een groot deel van andere onderdelen van de zorg en van het maatschappelijk leven,
is de zorg in de ggz aangepast maar niet helemaal stil komen te liggen door de corona-crisis.
Veel behandeltrajecten zijn de afgelopen periode doorgegaan, vaak op afstand via (beeld)bellen,
maar deels ook face-to-face of in een mengvorm van beide. Dit neemt niet weg dat er
ook sprake is geweest van behandelingen en intakes in de curatieve ggz die zijn uitgesteld.
Daarnaast weten we dat patiënten met nieuwe zorgvragen de huisarts tijdens de corona-crisis
minder goed wisten te vinden, met een terugval in het aantal verwijzingen naar tweedelijns-ggz
als gevolg. Inmiddels neemt het aantal verwijzingen weer flink toe. Ik vind het belangrijk
dat zowel de mensen die nu (alsnog) worden verwezen als de mensen wier intake en/of
daaropvolgende behandeling was uitgesteld zo snel mogelijk de juiste zorg krijgen.
Zoals de NZa in bijgaande brief toelicht, heeft zij bij verschillende ggz-partijen
geïnventariseerd waaraan zij behoefte hebben in het traject «opschalen planbare zorg».
Naar aanleiding hiervan gaven veel partijen aan graag een meer onderbouwd beeld te
krijgen van de aard, omvang en verwachte ontwikkeling van de (uitgestelde) ggz-zorgvraag
in de nabije toekomst. De NZa wil in deze behoefte voorzien door op wekelijkse basis
een monitor te publiceren met daarin verschillende cijfers die relevant zijn voor
een inschatting van de zorgvraag.
Op 20 mei heeft de NZa een eerste monitor gepubliceerd, die bestaat uit cijfers op
provinciaal niveau over verwijzingen door de huisarts en landelijke cijfers over de
wachttijden in de ggz. De meest recente monitor dateert van 3 juni. Deze is bijgevoegd.
Ten aanzien van de verwijzingen constateert de NZa op basis van data uit Zorgdomein
dat het aantal verwijzingen vanuit de huisarts sinds medio maart met ongeveer de helft
is gedaald (ongeveer 50.000 minder verwijzingen) en dat daarmee de instroom in de
ggz sterk is afgenomen. Dit geldt voor zowel de basis-ggz als gespecialiseerde ggz
en is een landelijk beeld. De meest recente data laten zien dat het aantal verwijzingen
inmiddels weer flink toeneemt en dat er daarmee herstel optreedt, maar nog niet tot
op het niveau van voor de coronacrisis. Ten aanzien van de wachttijden zag de NZa
in april een lichte afname ten opzichte van voorgaande maanden. Hiermee is echter
nog weinig te zeggen over een effect van de coronacrisis op de wachttijden. De wachttijden
worden namelijk grotendeels retrospectief (terugkijkend naar de twee voorgaande maanden)
berekend. Verderop in deze brief ga ik verder in op het onderwerp «wachttijden». De
NZa is voornemens de monitor de komende tijd aan te vullen met meer databronnen en
in elk geval wekelijks te actualiseren. Dit zal geleidelijk meer inzicht geven, zowel
landelijk als regionaal.
De uitkomsten van de monitor worden met ggz-partijen breed gedeeld en op basis daarvan
wordt samen met hen bepaald welke acties nodig zijn om te zorgen dat de planbare zorg
zo snel en goed mogelijk kan worden geleverd. Daarvoor wordt de ggz-crisisstructuur
gebruikt, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd (Kamerstukken 25 424 en 25 295, nr. 526, en Kamerstuk 25 424, nr. 530). Deze crisisstructuur wordt daarnaast nog steeds benut om samen met partijen knelpunten
in de ggz naar aanleiding van de coronacrisis te signaleren en op te pakken.
GGZ Nederland, MeerGGZ, InEen en de LHV hebben op basis van eerdere signalen over
teruglopende verwijzingen door de huisartsen de handen ineengeslagen en recent een
factsheet gepubliceerd over de samenwerking tussen de huisartsenzorg en de ggz tijdens
de corona-crisis.1 Het is belangrijk dat huisartsen weten dat de ggz beschikbaar is en mensen die kampen
met psychische problematiek weten dat ze bij de huisarts terecht kunnen om verwezen
te worden als dat nodig is. De factsheet informeert huisartsen over hoe ggz-aanbieders
op dit moment werken en andersom, en biedt handvatten om goede samenwerkingsafspraken
te maken door onder andere goede voorbeelden te delen.
Een belangrijk onderwerp is tevens de wijze waarop de zorg kan worden heringericht.
Toepassing van e-mentalhealth heeft door de coronacrisis een grote vlucht genomen.
Er zijn veel patiënten waarbij e-mentalhealth, bijvoorbeeld door gebruik van digitale
communicatiemiddelen of apps binnen een behandeling, een uitkomst is. Welke behandelvorm
het meest passend is, dient de uitkomst te zijn van goed overleg tussen de cliënt
en zijn of haar zorgverlener. Inmiddels is er meer ruimte voor face-to-face behandeling
en groepsbehandeling. De richtlijn «ggz en corona»2, waarvan op 19 mei versie 5.0 is verschenen (en op 8 juni versie 6.0 wordt voorzien),
zet voorop dat de keuze voor de behandelvorm altijd het resultaat van shared decision making is. Face-to-face behandeling is uitdrukkelijk mogelijk, waarbij patiënt en behandelaar
zich uiteraard aan de RIVM-richtlijnen moeten houden (1,5 meter afstand en de hygiënemaatregelen in acht nemen) en zorgaanbieders de veiligheid in de fysieke ruimte moeten
kunnen waarborgen. Voor kwetsbare groepen worden face-to-face groepsbehandelingen,
onder bepaalde voorwaarden, weer opgestart.
Ik zie het belangrijke effect dat het nemen van beschermende maatregelen heeft gehad,
zeker voor patiënten in de ggz die ook op lichamelijk gebied extra kwetsbaar kunnen
zijn. Tegelijkertijd vind ik het van groot belang dat, als de patiënt dat nodig heeft,
ggz-aanbieders zoveel mogelijk faciliteren in face-to-face behandelingen, binnen de
condities die het RIVM stelt. Daarvan heb ik in de voorbije periode ook diverse goede
voorbeelden gezien.
Ik denk dan bijvoorbeeld aan de groep met ernstige psychiatrische aandoeningen die
wordt ondersteund door een F-ACT3 team. Ik vind het daarom ook heel goed dat F-ACT Nederland, de vereniging voor ACT4 en F-ACT, twee weken geleden extra heeft opgeroepen om weer face-to-face contact
met de patiënt te hebben en daarbij aanbevelingen heeft gedaan over hoe dit vorm te
geven.5 Daarnaast heeft GGZ Nederland een handreiking gemaakt om ggz-instellingen te ondersteunen
bij de overgang naar «het nieuwe normaal» en het vinden van een werkwijze die voldoet
aan de voorwaarden. Deze handreiking is op 15 mei gepubliceerd. Om vinger aan de pols
te houden, doet de inspectie een wekelijkse belronde langs ggz-aanbieders en neemt
expliciet in de uitvraag mee in hoeverre het hen lukt face-to-face behandeling aan
te bieden.
Scenario’s beperken negatieve mentale gevolgen coronacrisis (motie Segers c.s.)
Op 8 april jl. is door het lid Segers een motie ingediend die ertoe strekt om de negatieve
gevolgen voor de mentale gezondheid te beperken van de maatregelen die we genoodzaakt
zijn te treffen om verspreiding van het covid19-virus in te dammen. Daarbij is verzocht
om aandacht te schenken aan specifieke risicogroepen waaronder zorgverleners, mensen
die zich reeds in een kwetsbare positie bevinden en mantelzorgers. De motie vraagt
ook aandacht voor de opvang van een toenemende vraag naar ggz en geestelijke verzorging.
Bij brief van 15 april jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 249) is uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze motie. Inmiddels zijn we al
weer verder op streek. Met de indieners van de motie ben ik van mening dat we naast
het inzetten van maatregelen en het delen van goede initiatieven meer inzicht moeten
krijgen in de gevolgen van de coronacrisis op het mentale welzijn en passende handvatten
moeten bieden om de mentale gezondheid positief te beïnvloeden. Om dit inzicht te
krijgen, maken we zoveel mogelijk gebruik van bestaande kennisnetwerken en samenwerkingspartners.
Ik heb u eerder aangegeven vier doelgroepen te onderscheiden: patiënten die een coronabesmetting
doormaakten; zorgverleners, mantelzorgers en vrijwilligers; patiënten met een al bestaande
psychische kwetsbaarheid; algemene bevolking.
Naar aanleiding van de motie is met de organisaties die betrokken zijn bij de preventie
en mentale gezondheid overlegd. Daarvoor is de ggz-crisisstructuur benut. Er is met
hen verkend wat denkbare ontwikkelingen zijn vanwege de impact van het coronavirus
en de genomen beschermde maatregelen. Gezamenlijk is nagedacht over wat nodig is om
ten behoeve van de genoemde doelgroepen de negatieve gevolgen zoveel mogelijk in te
dammen en ook oog te houden voor wat er na de crisissituatie nodig zou kunnen zijn
aan mogelijke (mentale) nazorg.
In het onderstaande overzicht ga ik op elk van de eerdergenoemde afzonderlijke doelgroepen
in, waarbij partijen op basis van scenario-denken tot een serie van interventies zijn
gekomen, waarvan de realisatie grotendeels al loopt.
Patiënten die een coronabesmetting doormaakten
We leren elk dag meer over de effecten van dit nieuwe virus; effecten die de fysieke
gesteldheid betreffen, maar die ook hun weerslag zullen hebben op het mentale vlak.
Hoewel dat niet op zal gaan voor elke patiënt die met het coronavirus is besmet, zullen
veel mensen te maken krijgen met een langdurig nazorgtraject. Het is van belang dat
het nazorgtraject niet alleen gericht is op het fysieke herstel maar ook aandacht
heeft voor de mentale gevolgen die dit met zich brengt.
We houden rekening met een groep patiënten die mentale klachten zal overhouden aan
de periode waarin ze een coronabesmetting doormaakten, sociale isolatie, angst voor
complicaties en (tijdelijk) lichamelijk functieverlies kunnen voor deze doelgroep
nadelig mentaal effect opleveren.
Specifiek identificeren we ook de groep patiënten die een opname op de Intensive Care
(IC) heeft doorgemaakt. Naast een langdurig hersteltraject geldt het risico op een
posttraumatische stressstoornis met name voor hen, dit gegeven is ook beschreven onder
de noemer «Post IC Syndroom» (PICS). De Federatie Medisch Specialisten heeft een leidraad6 gepubliceerd met adviezen voor de zorg van COVID-19 patiënten die op de IC hebben
gelegen. Ik zal de betrokken beroepsgroepen vragen te borgen dat dit aspect aandacht
krijgt in de nazorg.
Zorgprofessionals, mantelzorgers en vrijwilligers
In het nadenken over de mentale impact voor groepen in onze samenleving, komen nadrukkelijk
de groep van zorgprofessionals, mantelzorgers en vrijwilligers in beeld.
Voor de zorgprofessionals brengt deze tijd extra spanningen met zich mee, ook al zal
de mate van ervaren mentale druk variëren. Ook hebben zorgprofessionals schokkende
of anderszins ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, die hun sporen kunnen nalaten
in hun mentale welbevinden.
Het is goed om te zien dat veel werkgevers van zorgorganisaties hier hun verantwoordelijkheid
oppakken. Zij onderkennen zelf het belang om aandacht te schenken aan de mentale gezondheid
van hun werknemers in deze stressvolle tijd en organiseren daarom cursussen en bieden
handvatten aan ter ondersteuning.
Naast deze initiatieven vanuit werkgevers zelf, is vanuit het bedrijfsleven onlangs
het initiatief «Sterk in je werk» van start gegaan, gefaciliteerd en ondersteund vanuit
de overheid. Vanuit dit initiatief bieden professionele coaches op vrijwillige basis
steun aan zorgprofessionals.
Ook zijn er webinars ontwikkeld en vanuit verschillende organisaties aangeboden (waaronder
het Ministerie van Defensie ten behoeve van «frontpersoneel» en het NIP (Nederlands
Instituut van Psychologen)) die door de zorgprofessionals gevolgd kunnen worden en
steun bieden om de mentale druk aan te kunnen.
Vanuit de landelijke crisisaanpak is specifieke psychosociale hulp voor zorgverleners
georganiseerd. Arq Nationaal Psychotrauma Centrum is gedurende 7 dagen per week beschikbaar
voor hulpverlening. Inmiddels hebben ruim 120 zorgverleners gebruik gemaakt van deze
hulp. De psychosociale hulp die vanuit Arq geboden wordt aan zorgverleners, vindt
op verschillende manieren en niveaus plaats. Van het bieden van laagdrempelige hulp
door gespecialiseerde psychologen, instrumenten die kunnen worden ingezet voor mentale
ondersteuning van de zorgverlener, tot en met het inzetten van traumatherapeuten en
verzorgen van adviezen aan zorg- en welzijnsorganisaties in de ondersteuning van hun
medewerkers.
Op deze manier is een passend netwerk van opvang en hulp beschikbaar voor deze bijzondere
doelgroep.
Een andere groep naast-betrokkenen zijn de mantelzorgers. Ik spreek mijn grote waardering
uit voor al die 4,5 miljoen mantelzorgers die hun naaste verzorgen onder deze moeilijke
omstandigheden. Zij verdienen onze steun.
Deze tijd waarin we veroordeeld zijn tot «social distancing» kan een zware wissel
trekken op het mentaal welbevinden van hen. Het is voor hen soms een zoektocht naar
wat in de praktijk nog wel en niet kan. Ze worden tegelijkertijd geconfronteerd met
de lastige situatie waarin hun naaste verkeert. Zij zijn in elk geval geholpen met
duidelijke informatie die hen kan helpen bij wat er wel en niet kan. Helderheid geeft
hen meer zekerheid en houvast. Ik stimuleer daarom dat mantelzorgers zich vooral op
de zorgtaken kunnen richten. Daarom heeft MantelzorgNL de openingstijden van de mantelzorglijn
verruimd en een uitgebreide lijst van Q&A’s opgesteld om mantelzorgers van de juiste
informatie te voorzien.
Ook is er een richtlijn mantelzorgondersteuning gepubliceerd op de website van de
rijksoverheid met de verschillende vormen van ondersteuning en zorg voor mantelzorgers.
7 Centraal in de richtlijn staat de zorgladder die in beeld brengt hoe zorg en ondersteuning
opgeschaald kan worden van het eigen netwerk tot aan crisisopvang. Aansluitend hierop
is er ook een richtlijn over dagbesteding en dagopvang, waarbij het uitgangspunt is
de continuïteit van zorg en ondersteuning. 8 Ook nu wordt van gemeenten en aanbieders een uiterste inspanning gevraagd om in goed
overleg met de cliënten, naasten en hun mantelzorger, passende zorg en ondersteuning
te leveren, rekening houdend met de (soms gewijzigde) omstandigheden en de richtlijnen
van het RIVM.
Niet in de laatste plaats is de onvermoeibare inzet van vrijwilligers in onze samenleving
van belang. Het is mooi om te zien dat in deze lastige tijd mensen graag iets willen
betekenen voor de ander die het moeilijk heeft. Voor de mentale gezondheid werkt de
inzet vanuit de vrijwilligers vaak twee kanten op: de inzet vanuit de vrijwilliger
draagt met zijn/haar aandacht bij aan het mentale welbevinden van degenen die ondersteund
wordt, tegelijkertijd draagt de inzet op zichzelf vaak ook bij aan de mentale gezondheid
van de vrijwilliger zelf. De toegenomen inzet van vrijwilligers is in onze hele samenleving
te zien. Zo zag bijvoorbeeld de Luisterlijn in een kort tijdsbeslag (maart-april)
het aantal vrijwilligers met 800 personen toenemen. Ook deze mensen kunnen geconfronteerd
worden met de dillema’s die de coronamaatregelen met zich brengen. De vragen over
wat er wel en niet mag en hoe praktisch te handelen. Daarom is het van belang dat
er goede informatie beschikbaar is die hen hierbij ondersteunt, dat kan met meer specifieke
informatie door de organisaties die deze vrijwilligers inzetten als mede via de algemene
informatie die via Arq voor het publiek aangeboden
Patiënten met een al bestaande psychische kwetsbaarheid
De crisisaanpak ggz & corona onder coördinatie van het Ministerie van VWS heeft in
belangrijke mate oog gehad voor deze doelgroep. Het betreft mensen die vaak al in
zorg zijn bij zorgaanbieders in de ggz. De zorg aan deze doelgroep is zo veel als
mogelijk gecontinueerd, zij het in aangepaste vorm. Continu is gemonitord (en zijn
peilingen uitgevoerd door MIND en Trimbos-instituut) of de klinische en ambulante
behandelmogelijkheden voldoende werden ingezet, ondanks de aanpassingen om goed voor
deze doelgroep te blijven zorgen. In reactie op de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II
2019/20, nr. 3008) die zijn gesteld door het lid Diertens (D66) ga ik inhoudelijk in op de beelden
en uitkomsten van de peiling van het Trimbos-instituut.
Specifiek is ook door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gemonitord of de
crisisdiensten in de ggz het aantal zorgvragen afdoende konden opvangen, rekening
houdend met het scenario dat het aantal crisisverwijzingen zou toenemen als gevolg
van de bijzondere omstandigheden. Hieruit kwamen geen knelpunten naar voren. Verder
hebben we vroegtijdig het scenario onderkend waarin mensen die kampen met een bestaande
of nieuw ontwikkelde psychische kwetsbaarheid de neiging kunnen hebben om geen hulp
te zoeken. Dit effect werd in het bijzonder verondersteld, vanwege de oproep om vooral
thuis te blijven en het beeld dat het zorgsysteem niet extra belast kon worden.
Met de diverse betrokken organisaties is daarom in de afgelopen periode contact gezocht
om te zoeken naar een set aan interventies om dit effect te ondervangen. Zoals hiervoor
toegelicht, hebben LHV, GGZ NL, MeerGGZ en Ineen met elkaar een factsheet ontwikkeld
om met elkaar goede afspraken te maken met betrekking tot de verwijzing en goede voorbeelden
gedeeld op welke wijze praktijkvoering gecontinueerd wordt. Daarmee wordt de beroepspraktijk
ondersteund.
De acties van de NZa rondom herstart reguliere zorgverlening zien ook op dit proces
van totstandkoming zorgvraag en bieden van hulp en waar nodig totstandkoming van een
verwijzing naar de ggz. Elders in deze brief informeer ik u over het huidige beeld
ten aanzien van de verwijzingenstroom.
Voor steun en hulp is er lotgenotencontact beschikbaar via MIND en meer specifieke
patiëntenorganisaties, dit soort initiatieven ondersteun ik actief. Het belang hiervan
was de afgelopen tijd evident, omdat we rekening hielden met de negatieve effecten
van het tijdelijk wegvallen van diverse vormen van dagbesteding.
Algemeen publiek
Iedere Nederlander, jong of oud, wordt geraakt door deze crisis. Dat is onontkoombaar.
Mensen kunnen te maken krijgen met baanverlies, het wegvallen van uitoefening van
sport of andere hobby, kunnen zich in een onzekere situatie bevinden of voelen zich
eenzaam of verdrietig vanwege het gemis van een dierbare. Dit soort nare effecten
is onvermijdelijk, maar we staan niet met lege handen. We zien mooie initiatieven
om elkaar bij te staan en te helpen.
Wel zijn we rekening gaan houden met de negatieve effecten die deze omstandigheden
per saldo kunnen hebben op het mentaal welbevinden van burgers.
We hebben er voor zorg gedragen dat er ten behoeve van het brede publiek voldoende
capaciteit en middelen zijn voor een brede beschikbaarheid van de Luisterlijn. Daarnaast
zijn er verschillende andere organisaties die voor het brede publiek beschikbaar zijn,
waaronder MIND Korrelatie, 113 Zelfmoordpreventie en het Rode Kruis.
Er is inmiddels een breed onderzoeksprogramma gestart bij ZonMw betreffende de mentale
gevolgen van de crisis. Het is de bedoeling dat gedurende de crisis we de uitkomsten
van de onderzoeken naar de mentale gevolgen van de crisis passend benutten om mensen
die het specifiek betreft bij te staan. Tegelijkertijd vinden periodieke peilingen
plaats door organisaties, zoals het Trimbos-instituut en MIND, onder mensen met een
bestaande psychische kwetsbaarheid. Het RIVM onderzoekt samen met GGD GHOR en NIVEL
de brede gezondheidseffecten – waaronder mentale – onder de bevolking.
De uitkomsten van deze onderzoeken en peilingen gebruiken we als input voor het Informatie
en Verwijscentrum (IVC) dat medio mei gestart is, door het opnemen van specifieke
toegesneden informatie.9 Het IVC voorziet breed in allerhande informatie, tools en betrouwbare verwijsinformatie
en zal gedurende twee jaar in bedrijf zijn om de burgers en zorgverleners breed (preventief)
te ondersteunen in hun zorgvragen en informatiebehoefte vanuit de maatregelen en mentale
gevolgen van de coronacrisis.
Ook voor mijn beleid zal ik gebruik maken van genoemde informatiebronnen, om op die
manier samen met de organisaties op het vlak van preventie en ggz, in te spelen op
de zorgen en knelpunten die maatschappelijk kunnen leven op mentaal vlak, als gevolg
van de coronacrisis.
Daarnaast communiceren we vanuit de rijksoverheid over handvatten en tips ter ondersteuning
van de mentale gezondheid. Dit doen we passend bij de omstandigheden en maatregelen
van dat moment, op onder andere rijksoverheid.nl, radio en via social media. De campagne
die hier specifiek voor is opgezet heet «Somber of gespannen door het coronavirus?
Praat erover»10.
Voor de te zetten stappen ten aanzien van bovenstaande doelgroepen blijf ik in overleg
met de betrokken organisaties.
Wachttijden
In december 2019 heb ik u voor het laatst geïnformeerd over de wachttijden in de ggz
(Kamerstuk 25 424, nr. 504). Met deze brief informeer ik u opnieuw. Ik ga met name in op de stand van de wachttijden
en de inzet van de NZa en inspectie. Over de laatste stand van zaken van de aanpak
van veldpartijen kan ik u nog niet informeren, aangezien ik de tussenevaluatie van
de stuurgroep wachttijden nog niet heb ontvangen. Dat hoop ik voor het zomerreces
alsnog te doen.
De meest recente cijfers over de wachttijden in de ggz zijn op dit moment te vinden
in de monitor die de NZa publiceert in het kader van het traject «opschalen reguliere
zorg». Op 3 juni jl. heeft de NZa de meest recente monitor gepubliceerd. Deze monitor
vindt u in de bijlage11. Er zitten nog vier hoofddiagnosegroepen boven de Treeknorm voor de totale wachttijd
van 14 weken, één minder dan in september 2019. Dat zijn aandachtstekort- en gedragsstoornissen
(15 weken), persoonlijkheidsstoornissen (18 weken), pervasieve stoornissen (21 weken)
en de restgroep diagnoses (15 weken). De totale wachttijd bij de basis-ggz valt met
8 weken nog steeds ruim binnen de Treeknorm. Uit de monitor blijkt tevens dat de regionale
verschillen nog steeds groot zijn. Bij pervasieve stoornissen, de hoofddiagnosegroep
met gemiddeld de langste wachttijden, zien we bijvoorbeeld uitschieters naar 40 weken
wachten, maar ook regio’s waarbij de totale wachttijd met 10 weken ruim binnen de
Treeknorm valt.
Zoals ik eerder in deze brief heb toegelicht, zeggen de nu beschikbare cijfers vanwege
het retrospectieve karakter nog weinig over het effect van de corona-crisis op de
wachttijden. Een eventueel effect van de coronacrisis op de wachttijden zal op zijn
vroegst zichtbaar zijn in de cijfers over de maand mei, die medio juni beschikbaar
komen. Daarnaast heeft de Landelijke stuurgroep wachttijden een aantal vragen over
het effect van de coronacrisis meegenomen in de reguliere uitvraag bij de taskforces
naar de stand van zaken in de regio.
Hetzelfde hebben GGZ Nederland en MeerGGZ gedaan bij de uitvraag bij ggz-instellingen
naar aantallen wachtenden. In de tussenevaluatie van de stuurgroep, die ik u voor
de zomer hoop toe te sturen, zult u de uitkomst van die uitvragen vinden. De NZa geeft
in de monitor aan te verwachten dat de wachttijden in de ggz de komende maanden weer
gaan oplopen, mede omdat een deel van de zorg die is weggevallen door achterblijvende
verwijzingen, weer zal moeten worden ingehaald. Deze toename zal een extra inspanning
van verschillende partijen in de ggz betekenen. Vanzelfsprekend denk ik nu reeds met
partijen na over de aanpak als onderdeel van het toewerken naar een «nieuwe normaal»
voor de behandelomgeving binnen de ggz.
In mijn Kamerbrief van 8 april (Kamerstuk 25 424, nr. 528) heb ik u gemeld dat de NZa in 2018 en 2019 controlebezoeken aan zorgverzekeraars
heeft gebracht in het kader van het toezicht op de zorgplicht. Naar aanleiding van
de verbeterpunten die de NZa heeft geconstateerd in 2019, hebben zorgverzekeraars
het eerste kwartaal van 2020 verbeterplannen ingediend. De NZa beoordeelt deze plannen
momenteel en koppelt de bevindingen in de zomer terug. Verder brengt de NZa in 2020
samen met de inspectie (virtuele) bezoeken aan regio’s waar de wachttijden heel lang
zijn. Zij vragen de zorgverzekeraars, ggz-aanbieders en huisartsen aldaar om SMART
doelen omtrent de samenwerking en reductie van wachttijden te formuleren. Later dit
jaar komen de NZa en IGJ terug bij desbetreffende regio’s om de voortgang en resultaten
te bespreken.
De NZa zet ook verder in op het inzicht in de wachttijden. Sinds medio april worden
de landelijke wachttijden maandelijks online gepubliceerd.12 In juli worden hier de regionale cijfers aan toegevoegd. Verder ben ik samen met
de NZa in gesprek met partijen uit de stuurgroep om het inzicht in aantallen wachtenden
structureel te verbeteren, zodat zorgverzekeraars en zorgaanbieders op basis daarvan
betere afspraken kunnen maken over het aanpakken van de wachttijden. Zoals hierboven
toegelicht, hebben GGZ Nederland en MeerGGZ dit voorjaar een losse uitvraag naar aantallen
wachtenden gedaan. De NZa geeft in haar brief13 aan dat het inzicht in unieke wachtenden de volgende stap is. Met die informatie
zou bij de instroom beter bepaald kunnen worden waar in de regio de patiënt het snelst
een passende behandeling kan vinden en zou individuele wachtenden actief de mogelijkheid
kunnen worden geboden om ergens anders in de regio eerder aan de beurt te komen. De
NZa kondigt aan hierover met veldpartijen in gesprek te gaan, met expliciete aandacht
voor belemmeringen zoals privacy.
Plan van aanpak hoogcomplexe zorg
Op 13 maart jl. heb ik u het zogenoemde «Plan van aanpak toegankelijkheid en beschikbaarheid
hoogcomplexe ggz» van verzekeraars en ggz-aanbieders toegestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 528). Kern van dit plan is dat patiënten waar een hoogcomplex zorgaanbod voor nodig is,
met prioriteit een behandelaanbod op maat krijgen en dat de toegankelijkheid en beschikbaarheid
van zorg voor deze doelgroep wordt verbeterd. Partijen hebben aangegeven dit in te
vullen door per 1 april van start te gaan met een landelijk sluitend netwerk van aanbieders
en financiers, in de vorm van zeven regiotafels. De tafels hanteren het principe van
doorzettingskracht op basis van gezamenlijke verantwoordelijkheid: er wordt niet losgelaten
en indien nodig net zolang opgeschaald totdat passende zorg of ondersteuning is gevonden.
Op 7 mei heb ik u in antwoord op schriftelijke vragen geïnformeerd over de voortgang
van de uitvoering van dit plan (Kamerstuk 25 424, nr. 530). Ondanks de enorme inspanningen die de coronacrisis de afgelopen periode heeft gevraagd
van ggz-aanbieders en zorgverzekeraars, hebben inmiddels alle zeven aangekondigde
regio’s een plan gereed voor de regionale casuïstiektafels en worden de tafels opgestart.
Daarnaast wordt er een achtste regio in het noorden van het land opgezet.
Tevens hebben ZN en GGZ Nederland een procesbegeleider aangesteld die de vorderingen
in de regio’s in beeld brengt en begeleidt. In juni verwachten partijen een eerste
stand van zaken op te kunnen leveren. Tot slot liet ik u weten dat ik met de VNG heb
afgesproken dat zij op papier gaan zetten hoe zij hun aandeel in het organiseren van
passend aanbod voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag gaan invullen, aansluitend
bij het plan dat er al ligt.
De VNG inventariseert op dit moment hoe gemeenten in de samenwerking met relevante
stakeholders kunnen bijdragen aan de verbeterde aanpak voor deze doelgroep. Dan gaat
het bijvoorbeeld om lokale aanbieders, de preferente zorgverzekeraar en woningbouwverenigingen.
De inzet van de VNG en gemeenten is erop gericht om daar voor 1 juli meer duidelijkheid
over te hebben. Op basis daarvan gaat de VNG met ZN en GGZ NL in gesprek over de nadere
uitwerking.
Bij de aanbieding van het plan heb ik aangekondigd, samen met de NZa en partijen te
gaan werken aan een prestatie in de bekostiging voor de hoogcomplexe doelgroep, zodat
verzekeraars de hoge behandelkosten van patiënten beter kunnen vergoeden aan aanbieders.
Momenteel bespreek ik met de NZa de verschillende mogelijkheden voor een dergelijke
prestatie, waarbij we ons conform de afspraak richten op invoering per 2021. Ik informeer
u zo spoedig mogelijk en uiterlijk in het najaar over de oplossing die gevonden is.
Daarnaast zouden de Minister voor Medische Zorg en Sport en ik met zorgverzekeraars
in gesprek gaan over een mogelijke aanpassing van de risico-verevening voor patiënten
uit deze doelgroep met zeer hoge zorgkosten. Dit heeft geleid tot een aanpassing van
de hogekostencompensatie in de ggz. In 2020 is de hogekostencompensatie in de ggz
geïntroduceerd voor de 0,5% ggz-gebruikers met de hoogste kosten (ongeveer 3.500 verzekerden).
De ggz-kosten van deze verzekerden die boven de drempel van circa € 90.000 uitkomen,
worden dit jaar voor 75% vergoed. Ik ben met partijen overeengekomen om per 2021 het
vergoedingspercentage naar 90% te brengen. De hogekostencompensatie betreft een onderlinge
verrekening tussen zorgverzekeraars en leidt daarom niet tot een verhoging van de
Zvw-uitgaven. In de praktijk komt het erop neer dat de zorgverzekeraar met een kleiner
aantal dure cliënten meebetaalt aan de kosten van de zorgverzekeraar die een hoog
aantal dure cliënten heeft. Een volledige vergoeding van alle kosten boven het drempelbedrag
heeft niet de voorkeur, omdat ik graag doelmatigheidsprikkels intact wil laten.
Monitor contractering 2020
Op 10 april 2020 heb ik u de Monitor contractering ggz naar de Tweede Kamer verzonden.14 De NZa brengt met deze monitor het inkoopproces in de ggz in kaart en geeft daarbij
aanbevelingen voor het contracteerproces. Een belangrijk onderdeel van de monitor
is de aandacht voor de afspraken die partijen hebben gemaakt over het bevorderen van
contracteren in het Bestuurlijk akkoord ggz 2019 – 2022. Hieronder volgt alsnog een
korte samenvatting van de belangrijkste punten van deze monitor en de beleidsreactie.
De NZa concludeert in de monitor dat het proces rond de contractering beter verloopt
dan in 2019. De zorgverzekeraars hebben stappen gezet om hun bereikbaarheid en antwoordtermijnen
te verbeteren, hun inkoopdocumenten te uniformeren en hebben meer beleid geformuleerd
voor de bijcontractering. Zorgaanbieders kunnen de benodigde informatie voor het contracteren
gemakkelijker vinden, maar hebben er last van dat indientermijnen voor (bij)contractering
niet uniform zijn, dat ze lang of tevergeefs moeten wachten op inhoudelijke beantwoording
van hun vragen, en dat de besluitvorming over bijcontracteringsverzoeken niet altijd
transparant is. Hier ligt een taak van de zorgverzekeraars voor verbetering.
Gezien de wachttijden in de ggz is het van belang dat zorgaanbieders met zorgverzekeraars
in de contracten zoveel mogelijk concrete afspraken maken over het terugdringen van
de wachttijden. ZN, GGZ Nederland en MeerGGZ hebben in het kader van de aanpak van
de wachttijden een gespreksleidraad wachttijden ontwikkeld om goede afspraken te maken
in de contractering 2020 over het terugdringen van wachttijden in de ggz. Onderwerpen
uit de leidraad zijn de patiënt op de juiste plaats, voorkomen van onder- of overbehandeling,
zorgen voor wachttijdbegeleiding en vergroten van de beschikbare capaciteit. Uit de
enquête van de NZa blijkt dat het overgrote deel van de vrijgevestigden (87%) de gespreksleidraad
niet kent. Van de ggz-instellingen kent ongeveer de helft de leidraad, maar slechts
17% heeft (resultaat)afspraken gemaakt over het reduceren van de wachttijden voor
specifieke patiëntgroepen. Slechts drie van de vier grote en een van de vier kleine
verzekeraars die de vragenlijst hebben ingevuld, hebben aangegeven dat zij afspraken
hebben gemaakt over het reduceren van wachttijden. Dit is veel te weinig, gezien de
zware opgave waar de sector voor staat; de NZa vindt deze uitkomst dan ook niet acceptabel.
Ze neemt dit mee in de onder wachttijden genoemde gezamenlijke aanpak met de IGJ.
Het is belangrijk dat verzekeraars en branchepartijen de gespreksleidraad beter onder
de aandacht gaan brengen en daadwerkelijk gaan gebruiken. Ten aanzien van de specifieke
onderwerpen uit de leidraad geeft 23–28% van de instellingen aan afspraken hierover
te hebben gemaakt. Ook afspraken over innovatie of over zorg aan kwetsbare patiënten
(zoals EPA) worden betrekkelijk weinig gemaakt.
De uitdaging is om het in een contract zowel over kwaliteit van de zorg als over kosten
te hebben, en om daar ook daadwerkelijk afspraken over te maken. Het is dringend nodig
dat zorgverzekeraars en aanbieders concrete en specifieke resultaatafspraken maken
in een contract over de aanpak van wachttijden, gezien de omvang van deze problematiek.
Het is eveneens dringend nodig dat partijen gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen
en afspraken maken over onderwerpen als de patiënt op de juiste plaats, het voorkomen
van onder- of overbehandeling, zorgen voor wachttijdbegeleiding en het vergroten van
de beschikbare capaciteit. Hier is dus nog veel winst te behalen. Ik zal zelf bestuurlijke
overleggen gebruiken om de partijen op de voortgang op dit onderwerp te bevragen en
aan te spreken. Ook zal ik het gebrek aan kennis en gebruik van de eerdergenoemde
gespreksleidraad van ZN, GGZ NL en MeerGGZ bij de partijen aan de orde stellen.
Dat het vaak niet lukt om afspraken te maken over de inhoud van zorg, heeft volgens
de NZa ook te maken met het feit dat de kwaliteitsstandaarden die zijn afgesproken
(en ingeschreven in het Register) nog niet geïmplementeerd zijn. Er is op korte termijn
samenwerking tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders nodig om ervoor te zorgen dat
die kwaliteitsstandaarden wel geïmplementeerd worden. Op basis daarvan zijn concrete
afspraken mogelijk die de zorg aan de patiënt ten goede komen. Dan kan men contracten
sluiten die bijdragen aan de kwaliteit van de zorg en de juiste zorg op de juiste
plaats. Deze concrete afspraken in de contracten kunnen het onderlinge vertrouwen
vergroten en de administratieve lasten van het contracteren laten afnemen. Ook dit
onderwerp zal ik in bestuurlijke overleggen aankaarten en hierop met partijen de voortgang
bewaken.
Met partijen wil ik afspreken dat ze met de aanbevelingen van de NZa aan de slag gaan.
Van belang is dat verzekeraars en zorgaanbieders dat in gezamenlijkheid doen en dat
de contractering verder verbetert.
Visie op zorglandschap ggz
In het Algemeen overleg van 29 januari jl. (Kamerstuk 25 424, nr. 524)heb ik aangekondigd een visie op het zorglandschap in de ggz te ontwikkelen. Inmiddels
is het bijna twee jaar geleden dat ik samen met 13 partijen het hoofdlijnenakkoord
ggz (HLA) gesloten heb.
We hebben daarin belangrijke afspraken gemaakt die de ggz op termijn beter laten functioneren.
Ik wil met volle kracht vooruit blijven gaan in de uitvoering van de afspraken die
we als HLA-partijen hebben gemaakt en die uiterlijk in 2022 tot resultaat moeten hebben
geleid. Tegelijkertijd zijn we nog zeker niet op alle fronten waar we zouden willen
zijn. We staan voor een aantal opgaven die betrekking hebben op hoe het zorglandschap
van de ggz er in de toekomst uit zal zien, opgaven die niet in het HLA geadresseerd
zijn.
Deze visie zal betrekking hebben op de wijze waarop de ggz zich kan doorontwikkelen
richting de toekomst, gegeven de huidige knelpunten. Er zal aandacht zijn voor domeinoverstijgende
vraagstukken en voor problemen die ik specifiek binnen de ggz zie, zoals het feit
dat sommige hoofddiagnosegroepen structureel te lange wachttijden kennen en dat mensen
met een complexe zorgvraag soms heel lang zoeken naar passend aanbod. De visie op
het zorglandschap ggz heeft betrekking op de vraag hoe de ggz er in de toekomst uit
kan komen te zien. In deze visie wil ik aangeven wat volgens mij kan bijdragen aan
een toekomstbestendige doorontwikkeling van de ggz, waarbij de uitgangspunten zoveel
mogelijk aansluiten bij de huidige inrichting van het zorgstelsel.
Ik heb, samen met mijn collega-bewindspersonen van VWS, een contourennota aangekondigd
over de goede organiseerbaarheid van de zorg met de juiste prikkels, sturing en toezicht.
Waar de contourennota algemener aspecten zal adresseren, wil ik met de visie nader
ingaan op aspecten die vooral de (context van de) ggz betreffen.
Voor mij begint de visie op het zorglandschap in de ggz, met stilstaan bij de mens
in zijn of haar context. Mensen met een hulpvraag moeten worden gezien als mensen
met mogelijkheden en behoeften, niet als individu met een verzameling van problemen.
Door werken, wonen, deelname aan het maatschappelijk verkeer en het van betekenis
kunnen zijn, komt een mens tot zijn recht. Wanneer iemand met mentale problemen kampt,
is het zaak om te werken aan het herstellen van een balans. Vaak kan dit gebeuren
in de eigen omgeving, door ondersteuning uit de kring van naasten of andere hulp dichtbij.
Niet voor alles is de (curatieve) ggz de voorkeursoplossing.
Wanneer ggz wel (tijdelijk) nodig is, moet die geboden kunnen worden door professionals
waarop we kunnen vertrouwen. Professionals moeten tegelijkertijd dat vertrouwen krijgen
en zich erkend voelen en niet druk hoeven zijn met hoge administratieve lasten. Professionals
werken samen in hun netwerk – domeinoverstijgend – en worden daarin gefaciliteerd.
Vanuit die basis kom ik tot de volgende onderwerpen die deel uit maken van de op te
stellen visie:
– Zorgvraag in de ggz. Wat is de verwachte zorgvraag in de ggz? Welke rol speelt preventie en hoe kan de
mentale weerbaarheid worden bevorderd?
– Zorgaanbod in de ggz. Hierbij ga ik in op oplossingsrichtingen waar het gaat om toegankelijkheid voor de
ggz voor mensen die dat nodig hebben, bijvoorbeeld door een betere afstemming ten
aanzien van zorg voor mensen met een complexere zorgvraag.
– Samenwerken en coördinatie. Hoe verbeteren we de samenwerking en het leren van elkaar, hoe zorgen we ervoor dat
de zorgvrager sneller op het juiste moment op de juiste plek komt?
– Duurzaamheid en betaalbaarheid. Hierbij ga ik in op hoe uitgangspunten van «de juiste zorg op de juiste plek» zoveel
mogelijk kunnen bijdragen aan de doelmatigheid en het blijven organiseren van de meest
gepaste zorg in de ggz, die ook in de toekomst realiseerbaar en betaalbaar blijft.
Uitgangspunten zijn het behoud van (financiële) prikkels die in het stelsel zitten
en de macrobudgettaire beheersbaarheid.
– Verwant aanbod van zorg en ondersteuning. Een blik op de ggz vergt een breed perspectief, aangezien vanuit diverse wetten en
grondslagen de zorg wordt bekostigd. Juist in die «grensgebieden» dringen zich inhoudelijke
en bureaucratische knelpunten op, zoals in de verbinding tussen sociaal domein en
de ggz. Ik ga in op mogelijke verbeteringen op dat punt.
– Professionaliteit. De zorg die de ggz levert valt of staat met betrokken en deskundige medewerkers.
De bevlogenheid die ik zie waardeer ik enorm, maar we moeten nadenken over hoe (de
aantrekkelijkheid van) het vak en vakmanschap geborgd blijft naar de toekomst.
– Digitalisering en innovatie. De sturingsvraagstukken in de ggz enerzijds en innovatieve mogelijkheden anderzijds,
maken dat ook dit aspect niet in de visie mag ontbreken. Ggz zal altijd mensenwerk
blijven, maar innovatie van (digitale) zorg kan enorm bijdragen aan bereikbaarheid
en werkzaamheid van zorg.
De crisisaanpak vanwege het coronavirus heeft iedereen beziggehouden, ook binnen de
ggz. Dit heeft geleid tot vertraging in het traject tot visievorming op de ggz. De
komende maanden ga ik verder handen en voeten geven aan de thema’s zoals ik hierboven
heb geschetst. Hiervoor treed ik ook in contact met organisaties en deskundigen uit
de ggz. Daarbij gaat mijn aandacht uit naar (afvaardiging uit) de groepen: cliënten,
naasten en ervaringsdeskundigen, professionals, zorgaanbieders en zorginkopende partijen.
Ik zal mij ook baseren op recente rapporten en andere publicaties die richtinggevend
kunnen zijn voor de visie op het zorglandschap van de ggz, zoals het op 10 april 2020
verschenen IGJ- rapport «Meer samenhang en continuïteit in zorg nodig voor mensen
met chronische psychische aandoeningen».
Vanzelfsprekend worden opgedane inzichten uit de crisisaanpak ggz&corona ook benut
bij het invullen van de visie.
Overige onderwerpen
ANW-diensten
Uw Kamer heeft mij vorig jaar in een motie gevraagd om een uitgewerkt wettelijk kader
voor te bereiden, waarin de mogelijkheid wordt gecreëerd dat alle psychiaters gaan
meedraaien in de Avond-, Nacht- en Weekenddiensten (ANW-diensten) in de ggz (Kamerstuk
25 424, nr. 466). Eind november 2019 heb ik uw Kamer een verkenning naar een wettelijk kader toegestuurd.
Ik heb moeten concluderen dat een dergelijke richting nog met veel vragen en onzekerheden
omkleed is. Zoals destijds aangegeven, acht ik een oplossing die door de veldpartijen
zelf wordt ontwikkeld veel kansrijker en beter dan een opgelegd wettelijk kader. Ik
ben daarom blij dat de sector vorderingen maakt met de gezamenlijk afgesproken acties.
GGZ Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) hebben regionale
bijeenkomsten georganiseerd en op basis daarvan de oplossingsrichtingen verder ontwikkeld.
Zo is een uitvraag gedaan naar de sterk verschillende bezettingsbehoefte bij instellingen
per regio en hebben de aangekondigde regiobijeenkomsten plaatsgevonden. Daarnaast
is de cao-afspraak over een «georganiseerde vorm van inspraak» voor psychiaters (medische
staf) inmiddels gemaakt. Dit is van groot belang voor de aantrekkingskracht van het
werken in loondienst bij een instelling en daarmee voor betaalbare beschikbaarheid
van mensen die ANW-diensten kunnen draaien. GGZ Nederland en de NVvP hebben een stappenplan
opgesteld voor de implementatie van de medische staf binnen instellingen. Doel is
dat elke instelling uiteindelijk een medische staf heeft. Dit vergroot de inspraak
en betrokkenheid van medisch specialisten in instellingen. Een goed georganiseerde
medische staf is een professionele gesprekspartner voor de Raad van Bestuur en kan
helpen bij het vereenvoudigen en creëren van meer draagvlak voor besluitvorming. Om
nader te onderzoeken of beloning kan bijdragen aan het aantrekkelijker maken van diensten
is een werkgroep geformeerd. Deze zal op korte termijn met resultaten komen.
Daarnaast wordt naar taakherschikking gekeken, om de werkdruk van psychiaters te verlichten
en hierdoor de ANW- en crisisdiensten werkbaarder te maken. Er zijn al diverse goede
voorbeelden van het inrichten van de ANW- en crisisdiensten waarbij verschillende
disciplines worden in gezet zodat de werkdruk van psychiaters verlicht wordt. De NVvP
en GGZ Nederland bekijken welke van de goede voorbeelden behulpzaam kunnen zijn voor
andere regio’s. Tenslotte is de NVvP via raadpleging van de achterban bezig om inzichtelijk
te maken wat de mogelijkheden zijn rondom het verplichten van de diensten en schrijft
hierover een notitie, die naar verwachting deze maand beschikbaar zal zijn.
Partijen geven aan dat bovenstaande richtingen voortdurend worden gemonitord. Onder
meer door periodiek bestuurlijk overleg maar ook door in de tweede helft van 2020
opnieuw een aantal regiobijeenkomsten in het land te organiseren. Dit zal tot concrete
oplossingen moeten leiden in de regio’s waar problemen spelen rondom de ANW-diensten.
Ik verwacht dat deze inzet ertoe zal leiden dat dit vraagstuk dit jaar in belangrijke
mate wordt opgelost. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang.
Uitvoerbaarheid Wet verplichte ggz
De rechtspositie van de betrokkene staat in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
(Wvggz) centraal. In de praktijk blijkt echter dat de uitvoerbaarheid van de Wvggz
op onderdelen knelt en dat de uitvoeringslasten als hoog worden ervaren. De signalen
van partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van de Wvggz neem ik uiterst serieus.
Hier wordt op drie verschillende punten actie ondernomen. Ten eerste wordt gewerkt
aan wetgeving. Op 11 mei jl. is een Spoedreparatiewetsvoorstel aan uw Kamer aangeboden.
De consultatie van een tweede omvangrijker wetsvoorstel ter vereenvoudiging van de
Wvggz start begin juni met het streven om dit wetsvoorstel rond de jaarwisseling aan
uw Kamer aan te bieden. Ten tweede bezien de ketenpartijen, ondersteund door het ketenprogramma,
of een vereenvoudigingsslag bereikt kan worden op de gezamenlijk opgestelde brieven
en informatieproducten. Ten slotte wordt naar aanleiding van de uitgevoerde gateway
review15 met een voortvarende doorstart van het ketenprogramma ingezet op de realisatie van
een gestructureerde digitale informatievoorziening tussen de ketenpartijen.
Vervoer voor personen met verward gedrag
In het kader van het Actieprogramma «Lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag»
van ZonMw worden door Regionale Ambulancevoorzieningen en andere vervoersdiensten
verspreid over het land pilots uitgevoerd met nieuwe, passende vormen van vervoer
met psychiatrische hulpverlening voor personen met verward gedrag. Hierbij worden
goede resultaten gehaald. De pilotperiode loopt dit jaar af.
Dit vervoer is onderdeel van een keten waarvoor partijen een gezamenlijke ketenverantwoordelijkheid
dragen en waarbinnen diverse onderlinge afhankelijkheden bestaan. Binnen die keten
zijn Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s) op grond van de huidige Tijdelijke wet
ambulancezorg (Twaz) verantwoordelijk voor dit vervoer. Afgelopen periode is met partijen
bekeken bij wie de hoofdverantwoordelijkheid voor dit vervoer na afloop van de pilotperiode
het beste structureel belegd kan worden.
Wat betreft de verantwoordelijkheid voor het vervoer met psychiatrische hulpverlening
vóór psychiatrische beoordeling, is vorig jaar besloten om dit structureel bij de
Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s) te beleggen, waarbij RAV’s alternatieve vervoerders
als onderaannemer kunnen inschakelen (zie Kamerstuk 25 424, nr. 476). In een bestuurlijk overleg op 7 april jl. hebben GGZ Nederland, Mind, Zorgverzekeraars
Nederland (ZN), de politie en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) steun uitgesproken
voor een voorstel om ook de verantwoordelijkheid voor het vervoer met psychiatrische
hulpverlening ná psychiatrische beoordeling bij de RAV’s te laten, met als uitgangspunten
dat RAV’s de ruimte hebben hier regionaal nader invulling aan te geven en hierbij
– net als bij het vervoer vóór psychiatrische beoordeling – onderaannemers in kunnen
schakelen en dat daarbij wordt voldaan aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving
en een kwaliteitskader. Ik ben blij met de steun voor deze lijn en ook ik ondersteun
deze. Ik ben met Ambulancezorg Nederland (AZN) in gesprek over de concrete wijze waarop
AZN hier invulling aan zal geven.
Regiebehandelaarschap orthopedagoog-generalist
In het VAO GGZ van 30 januari jl. heeft het Kamerlid Renkema mij verzocht om de Nederlandse
Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO) te betrekken bij het gesprek over
zij-instromers. Zoals ik u in april heb laten weten, is de NVO bij dit traject betrokken
via de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten.16 De NVO heeft mij naar aanleiding van deze toezegging verzocht ook betrokken te worden
bij gesprekken over het zo spoedig mogelijk inzetten van de orthopedagoog-generalist
als regiebehandelaar. Hierbij informeer ik u over mijn reactie op dat verzoek.
Het is niet aan mij om invulling te geven aan het model-Kwaliteitsstatuut ggz (het
Kwaliteitsstatuut) en het regiebehandelaarschap, omdat het Kwaliteitsstatuut is opgesteld
als veldnorm voor de ggz en ontwikkeld is door organisaties van zorgaanbieders, zorgverleners,
zorgverzekeraars en patiënten en hun naasten. De doorontwikkeling en de invulling
van het Kwaliteitsstatuut is de verantwoordelijkheid van diezelfde partijen.
Ik heb het door de NVO aangekaarte punt desondanks betrokken in het bestuurlijk overleg
Hoofdlijnenakkoord ggz. De bij dit overleg betrokken partijen hebben besloten om een
verzoek om hulp bij het oplossen van deze kwestie in te dienen bij Zorginstituut Nederland
(het Zorginstituut). Het Zorginstituut heeft mij namelijk op 30 september 2019 laten
weten de regie op dit onderwerp te nemen en zijn wettelijke doorzettingsmacht in te
zetten op (onderdelen) van het Kwaliteitsstatuut, waaronder het regiebehandelaarschap.
Het Zorginstituut heeft de Kwaliteitsraad verzocht om voor een eenduidige omschrijving
van het regiebehandelaarschap in de ggz te zorgen. Dit betreft de rol, taak en verantwoordelijkheid
van de regiebehandelaar, wie regiebehandelaar mag zijn, in hoeverre voor sommige beroepen
(bij bepaalde patiëntengroepen) onder welke condities kan worden afgeweken van de
gestelde eisen, en welke rol de psychiater en klinisch psycholoog hebben en wanneer
zij op welke wijze betrokken worden. Het Zorginstituut verwacht in september 2020
zijn werkzaamheden rondom de wettelijke doorzettingsmacht op het Kwaliteitsstatuut
te kunnen afronden. Ik reken op een constructieve bijdrage van het Zorginstituut ten
aanzien van het eerdergenoemde verzoek van betrokken partijen.
Nieuwe bekostiging ggz
Tot slot wil ik nog ingaan op de nieuwe bekostiging in de ggz. De inspanningen van
de NZa en partijen zijn er nog steeds op gericht om een zorgvuldige invoering per
2022 mogelijk te maken. In het laatste bestuurlijk overleg met de partijen van het
Hoofdlijnenakkoord (van medio mei) heb ik die ambitie nog eens onderstreept. De oplevering
van de definitieve uitwerking van de geadviseerde nieuwe bekostiging door de NZa vindt
plaats in juli. Bij oplevering door de NZa van de gevraagde producten in juli, is
het mijn streven de kabinetsbesluitvorming over de nieuwe bekostiging in de zomer
te laten plaatsvinden. Daarover zal ik u dan zo snel mogelijk informeren. De NZa geeft
aan dat er nog discussie is tussen partijen over de zogenaamde zorgvraagtypering en
dat dit op gespannen voet gaat staan met de oplevering van de genoemde uitwerking
in juli. Dit betekent mogelijk een risico voor de planning.
Rapport «zorg in de wijk voor mensen met EPA»
Op verzoek van de VNG en ZN heeft het onderzoeksbureau HHM de feiten rondom F-ACT-teams
in beeld gebracht, om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop zorg en ondersteuning
aan mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen (EPA) in de praktijk verbeterd
kan worden. Dit rapport «Zorg in de wijk voor mensen met EPA» treft u bijgaand aan17.
Partijen zullen het rapport eind juni op bestuurlijk niveau agenderen ter bespreking
van de uitkomsten en verder te ondernemen acties.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport