Brief regering : Notitie fiscaal verdragsbeleid 2020
25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid
Nr. 256
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 mei 2020
Het doet mij genoegen u hierbij de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 aan te bieden1. Over het Nederlandse fiscale verdragsbeleid hebben mijn ambtsvoorgangers in 19872, 19963, 19984 en 20115 notities uitgebracht. Sinds het verschijnen van de laatste notitie heeft de wereld
ingrijpende veranderingen doorgemaakt op politiek en economisch gebied. Het stemt
mij optimistisch dat sinds de financiële crisis landen meer dan voorheen effectief
samenwerken tegen belastingontwijking. In 2015 zijn de uitkomsten gepubliceerd van
het OESO BEPS-project6 in opdracht van de G20. Het internationale samenwerkingsverband strekt zich inmiddels
verder uit dan alleen de OESO-landen. In het zogeheten Inclusive Framework (IF) werken
inmiddels meer dan 130 landen samen. Het is bovendien niet alleen bij mooie woorden
gebleven. Veel van deze uitkomsten zijn inmiddels geïmplementeerd via wetgeving en
worden gemonitord. Op dit moment werkt het IF aan een vervolg en wordt gediscussieerd
over een evenwichtigere verdeling van de belastbare winst en een minimumniveau van
belastingheffing van multinationals. Hoewel de wereldwijde aandacht momenteel uiteraard
gericht is op het opvangen van de economische gevolgen van de coronacrisis, ben ik
ervan overtuigd dat landen door zullen gaan met het maken van afspraken om te komen
tot een evenwichtigere belastingheffing van multinationals. Nederland zal zich hiervoor
in ieder geval blijven inzetten omdat internationale afspraken effectiever zijn dan
unilaterale maatregelen.
Het blijft voor Nederland belangrijk om het uitgebreide bilaterale verdragennetwerk
goed te onderhouden en verder uit te breiden. Het doel van een bilateraal belastingverdrag
is het bevorderen van economische relaties tussen landen door het wegnemen van dubbele
belasting en het voorkomen van belastingontwijking en -ontduiking. Hierdoor wordt
een mogelijke drempel voor inwoners uit verdragslanden om economische activiteiten
in het betreffende andere land te ontplooien weggenomen. Nederland heeft gezien de
open economie en de relatief kleine thuismarkt groot belang bij een uitgebreid verdragennetwerk.
Ik ben dankbaar voor de reacties van betrokkenen op de openbare internetconsultatie
over het fiscaal verdragsbeleid en de aanwijzing van laagbelastende staten. Deze notitie
gaat in op de Nederlandse onderhandelingsinzet bij bilaterale belastingverdragen.
Hierbij fungeert het OESO-modelverdrag als basis. In deze nieuwe notitie zijn de voornaamste
beleidsmatige uitgangspunten weergegeven die het kabinet bij toekomstige verdragsonderhandelingen
wil hanteren. Verder wordt ingegaan op de punten waar het beoogde Nederlandse verdragsbeleid
afwijkt van het OESO-modelverdrag.
Deze afwijkingen zien onder meer op de bronheffingen over dividend- en rentebetalingen.
Om grensoverschrijdende investeringen te bevorderen streeft Nederland ernaar om geen
bronheffing op deelnemingsdividenden en interest af te spreken. Daarnaast heeft Nederland
een aantal specifieke wensen die erop gericht zijn het heffingsrecht over in Nederland
opgebouwde pensioenen, sociale-zekerheidsuitkeringen en over de hier gemaakte winsten
van geëmigreerde directeuren-grootaandeelhouders te behouden.
In het kader van het BEPS-project hebben landen afspraken gemaakt over een minimumstandaard
bij de bestrijding van verdragsmisbruik. Een deel van de Nederlandse verdragen bevat
al diverse antimisbruikmaatregelen. Het is van belang dat het gehele uitgebreide Nederlandse
verdragennetwerk (uiteindelijk) voldoet aan de minimumstandaard tegen verdragsmisbruik.
Daarnaast hecht Nederland aan goede afspraken over onderling-overlegprocedures en
geschilbeslechting als er toch (dubbele) belastingheffing in strijd met het verdrag
plaatsvindt. Naast de minimumstandaard biedt Nederland ook aan het overgrote deel
van de aanvullende afzonderlijke maatregelen van het BEPS-project op te nemen. Zo
krijgen Nederland en zijn verdragspartners een effectief instrumentarium tegen verdragsmisbruik
in handen.
In deze notitie wordt ook uitgebreid aandacht besteed aan de bijzondere positie van
ontwikkelingslanden. De economische verhoudingen tussen ontwikkelingslanden en ontwikkelde
landen als Nederland zijn vaak niet gelijkaardig. Het zijn meestal Nederlandse bedrijven
die in ontwikkelingslanden werkzaamheden verrichten en aldaar investeren, en niet
andersom. Omdat ontwikkelingslanden dikwijls minder andersoortige belastinginkomsten
hebben, is het voor hen, meer dan voor andere landen, van belang dat zij voldoende
belasting kunnen heffen over de inkomsten uit de werkzaamheden en investeringen die
daar plaatsvinden. We zullen daar nog meer dan voorheen rekening mee houden. Naast
het belang van het opnemen van antimisbruikbepalingen in belastingverdragen met ontwikkelingslanden
rechtvaardigt de bijzondere positie van ontwikkelingslanden dat Nederland in de relatie
tot ontwikkelingslanden eerder onderdelen van het VN-modelverdrag zal afspreken. In
het VN-modelverdrag wordt meer rekening gehouden met de wens van veel ontwikkelingslanden
om verdergaande heffingsrechten voor zogeheten bronlanden te realiseren. Dit komt
onder meer tot uitdrukking in de relatief hogere bronheffingen op dividenden, renten
en royalty’s of een uitgebreider begrip van de vaste inrichting die Nederland in relatie
met ontwikkelingslanden bereid is overeen te komen. Daarnaast staat Nederland open
om in relatie tot de armste groep ontwikkelingslanden een bronstaatheffing voor betalingen
voor technische diensten op te nemen wanneer de technische diensten zijn verricht
in het ontwikkelingsland. Dit verdragsbeleid geeft ontwikkelingslanden, ten opzichte
van het OESO-modelverdrag, eerder de mogelijkheid de activiteiten uitgevoerd in hun
land in de heffing te betrekken.
Zoals gezegd streeft Nederland naar een uitgebreid verdragennetwerk. Nederland heeft
daarbij geen principieel bezwaar tegen het sluiten of in stand houden van verdragen
met laagbelastende landen. Maar omdat het risico op dubbele belastingheffing in de
regel beperkt zal zijn, hebben nieuwe verdragen met die landen geen prioriteit. In
ieder geval zal het risico op dubbele niet-heffing in relatie met die landen een belangrijk
aandachtspunt zijn. Nederland streeft er dan ook naar de conditionele bronbelasting
op renten en royalty’s te kunnen effectueren in relatie met laagbelastende landen,
ook met bestaande verdragslanden. Als Nederland al een verdrag heeft met een laagbelastend
land, of met een land dat is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve staten,
zal Nederland het initiatief nemen om over het bestaande belastingverdrag te heronderhandelen.
Daarbij is in voorkomende gevallen maatwerk mogelijk, waarbij rekening wordt gehouden
met de specifieke risico’s van belastingontwijking die voortvloeien uit het belastingsysteem
van het desbetreffende land en tegelijkertijd zoveel als mogelijk wordt voorkomen
dat het reële bedrijfsleven te maken krijgt met dubbele belasting.
Ik verheug mij op een open en constructieve gedachtewisseling over deze notitie en
hoop dat de uitkomsten van de discussie bijdragen aan de kwaliteit van het Nederlandse
fiscale verdragennetwerk als één van de voornaamste pijlers van het vestigingsklimaat.
De Staatssecretaris van Financiën,
J.A. Vijlbrief
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.