Brief regering : Uitvoering van het Klimaatakkoord
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 483 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 maart 2020
Afgelopen zomer heeft het kabinet het Klimaatakkoord, dat met de inbreng van ruim
100 partijen tot stand is gebracht, na bespreking met uw Kamer vastgesteld. Vanaf
dat moment zijn we een nieuwe fase in gegaan: die van de uitvoering. Het komt er nu
op aan de vele afspraken en maatregelen die in het Klimaatakkoord staan in de praktijk
te brengen. Dat vergt een effectieve uitvoeringsstructuur en vertrouwen van partijen
in elkaar. Bovendien is heldere regie nodig om te zorgen dat maatregelen elkaar zo
veel mogelijk versterken en acties van de ene partij of sector anderen niet in de
weg zitten.
Voor de samenwerking met partijen bij het Klimaatakkoord hebben we een aparte uitvoeringsstructuur
ingericht. Uw Kamer heeft op 22 januari jl. gevraagd om nadere informatie over de
governance van het Klimaatakkoord. Dit verzoek ligt in het verlengde van de motie
van het lid Moorlag (Kamerstuk 32 813, nr. 416) die verzoekt om een duidelijke procesarchitectuur waarmee het Klimaatakkoord ten
uitvoer wordt gebracht. Met deze brief geef ik invulling aan deze verzoeken.
Sturingsfilosofie kabinet
Het kabinet heeft zich een ambitieus doel gesteld om in 2030 de broeikasgassen in
Nederland met 49% te reduceren ten opzichte van 1990. Dit doel is in de Klimaatwet
vastgelegd, als stap op weg naar 95% reductie in 2050. De uitvoering van het Klimaatakkoord
is een inspanning van het gehele kabinet, in nauwe samenwerking met de samenleving.
Het is een project dat niet morgen gerealiseerd hoeft te zijn; we nemen de tijd tot
2050 en zullen in die tijd ook continu moeten evalueren, leren en bijsturen. Het is
onvermijdelijk dat we gedurende de transitie op onverwachte mee- en tegenvallers zullen
stuiten. Gegeven die onzekerheid, is een sturingsfilosofie nodig die rekening houdt
met en ruimte biedt voor die onzekerheid. Een voorspelbare en effectieve monitorings-
en borgingscyclus is hierbij van groot belang.
De Klimaatwet biedt die cyclus. Hiermee kan op het meest strategische en politieke
niveau gestuurd worden op het behalen van klimaatdoelen. Daarnaast vraagt de transitie
om inhoudelijke kaders en daarmee regie: het klimaatbeleid loopt dwars door sectoren
heen en raakt aan allerlei andere beleidsterreinen. Het is aan het kabinet om in dit
complexe geheel te zorgen voor samenhang. Tot slot geldt dat het kabinet deze transitie
niet alleen kan realiseren; daarvoor is de kracht van alle partijen in de samenleving
nodig. Al deze partijen zijn nodig voor de uitvoering van het beleid. Daarom is een
uitvoeringsstructuur ingericht onder regie van het kabinet die de samenwerking tussen
partijen bevordert en die het gezamenlijke lerend vermogen vergroot. Op deze drie
niveaus van sturing ga ik hieronder nader in.
Beleidscyclus klimaatbeleid
In de Klimaatwet is een ritmiek vastgelegd waarmee het kabinet het beleid op een voorspelbare
en transparante wijze kan monitoren en bijstellen. Volgens deze wet moet het kabinet
elke vijf jaar een Klimaatplan vaststellen waarin staat op welke manier de gestelde
doelen worden gerealiseerd. Het eerste Klimaatplan, voor de periode 2021–2030, heb
ik op 25 november 2019 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 406), en zal ik op korte termijn formeel vaststellen.
De basis voor de monitoring en het eventuele bijstellen van het beleid is de jaarlijkse
Klimaatnota waarin het kabinet rapporteert over het gevoerde klimaatbeleid. De feitenbasis
onder de Klimaatnota wordt gevormd door de Klimaat- en Energieverkenning waarmee het
PBL jaarlijks inzicht biedt in de broeikasgasemissies richting 2030 en daarna, en
de Monitor Klimaatbeleid waarin wordt gerapporteerd over de voortgang van de beleidsafspraken.
Op die manier wordt inzichtelijk welke inspanningen het kabinet en andere partijen
verrichten, en wat hiervan de resultaten in CO2-reductie zijn.
Elke twee jaar publiceer ik op basis van de Klimaatwet een Voortgangsrapportage, waarmee
wordt aangesloten op de Europese rapportagecyclus van het Integraal energie en Klimaatplan
(INEK). De eerste verschijnt in 2021. Op basis hiervan kan een mogelijke intensivering
van maatregelen plaatsvinden of kunnen extra maatregelen genomen worden. Daarnaast
wordt elke vijf jaar het Klimaatplan geactualiseerd.1 Bij de actualisatie zal een herijking van de opgave plaatsvinden, met daarbij ook
invulling van eventueel extra benodigde beleidsmaatregelen.
Via deze monitoring- en borgingscyclus houdt het kabinet overzicht, kan bijgestuurd
worden richting de politieke doelen die we hebben vastgelegd, en kan samen met partijen
in de samenleving ingespeeld worden op nieuwe ontwikkelingen. Ook de uitkomsten van
de voorgenomen herziening van het Europese reductiedoel voor 2030, waarbij het kabinet
inzet op verhoging tot 55%, kunnen via deze cyclus een logische plek krijgen in het
nationale beleid. Daarbij voert het kabinet de regie, onder andere via wet- en regelgeving,
maar is de samenwerking met partijen in het veld onmisbaar om daadwerkelijke resultaten
te boeken.
Regie op de samenhang
Het Klimaatakkoord bevat een grote hoeveelheid maatregelen over alle sectoren en thema’s,
en het is aan de verantwoordelijke bewindspersonen om de goede uitvoering van deze
maatregelen te sturen. Daarbij zijn er echter ook veel raakvlakken tussen sectoren,
waarvoor het aan het kabinet als geheel is om te zorgen dat maatregelen in de ene
sector de realisatie van de opgave in andere sectoren niet bemoeilijkt. Op deze punten
is er behoefte aan regie vanuit het kabinet op basis waarvan burgers en bedrijven
de transitie in de praktijk vorm kunnen geven. Terwijl zij de benodigde veranderingen
technisch, economisch en sociaal kunnen en moeten vormgeven, is het de overheid die
uiteindelijk in belangrijke mate de kaders stelt – lokaal, regionaal, nationaal en
internationaal – en hiermee mede het tempo van de transitie bepaalt.
Regie op de ruimtelijke dimensie
Zo is bijvoorbeeld regie van het kabinet nodig op de ruimtelijke dimensie van het
klimaatbeleid. De klimaatopgave zal leiden tot extra ruimtelijke claims die concurreren
met andere claims die we belangrijk vinden, zoals woningbouw en natuur. Bovendien
vinden de meeste afwegingen op dit vlak op lokaal niveau plaats. Om sturing te houden
op de ruimtelijke kant van de transitie in relatie tot de andere grote maatschappelijke
opgaven wordt de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) benut. Hierin worden de afwegingen
geschetst die we vanuit het nationale perspectief belangrijk vinden.
Daarnaast hebben we een aantal specifieke trajecten afgesproken in het Klimaatakkoord
die invulling kunnen geven aan de NOVI, zoals de Regionale Energiestrategieen (RES).
Hiermee wordt op regionaal niveau, met betrokkenheid van de samenleving, in kaart
gebracht wat de mogelijkheden voor hernieuwbare energieproductie zijn. Waar mogelijk
wordt dit ook gekoppeld aan andere opgaven, zoals de opgaven rond laadinfrastructuur,
landbouw en natuur. De uitkomsten hiervan moeten op hun beurt landen in de provinciale
en gemeentelijke omgevingsvisies. Via deze lijn houdt het kabinet in samenspraak met
de medeoverheden zicht op de ruimtelijke dimensie van de transitie.
Regie op het toekomstige energiesysteem
De ruimtelijke dimensie is ook van grote invloed op de toekomstige ontwikkeling van
het energiesysteem. Dit systeem gaat de komende jaren onvermijdelijk fundamenteel
veranderen en meer ruimte claimen. De verandering van het energiesysteem is een complex
proces met veel verschillende facetten. In verschillende beleidstrajecten werkt het
kabinet momenteel hard aan de randvoorwaarden die nodig zijn om de benodigde veranderingen
in productie, transport, opslag en gebruik van energie tot stand te brengen. Dit resulteerde
in het afgelopen half jaar in verschillende kamerbrieven, en zal ook in het komende
jaar nog tot een aantal concrete producten leiden. Om zicht te bieden op wat het kabinet
gerealiseerd heeft, en wat er nog staat te gebeuren vindt u in de bijlage2 van deze brief een overzicht van deze trajecten en de momenten waarop uw Kamer hierover
is of wordt geïnformeerd.
Deze beleidstrajecten en hun producten zijn op zichzelf randvoorwaardelijk om de klimaatdoelen
te kunnen halen. Ze vormen tegelijkertijd samen de onderdelen van een grotere puzzel,
waarvan niemand het eindresultaat al helemaal kan overzien. Toch is het nodig om de
eerste stappen wel al te zetten, zodat de betrokken partners in de energietransitie
in beweging kunnen blijven. Gedurende de transitie zullen de kaders continu herijkt
moeten worden aan nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Stap voor stap zal op deze manier
samen met de netwerkpartners in de energiesector aan de transitie gewerkt worden.
Omdat de vele beleidstrajecten niet alleen samenhangen, maar elkaar ook kunnen (gaan)
beïnvloeden, is het gesprek over ons toekomstig energiesysteem niet alleen een analyse
van de afzonderlijke delen, maar ook van de samenhang tussen die delen. Voor de zomer
zal het kabinet om deze reden in de «rijksvisie marktontwikkeling voor de energietransitie»
in gaan op deze samenhang en de (politieke) keuzes die uit dit systeemperspectief
volgen. Daarbij wordt ook gekeken naar de (potentiële) consequenties van die keuzes,
zoals bijvoorbeeld eventuele kosten. Bij deze rijksvisie gaat het onder meer om de
marktordening in de zin van taken, rollen en tarieven en het financiële instrumentarium.
Hierbij wordt het energiesysteem integraal bezien vanuit de relevante publieke belangen,
en de regiefunctie van het kabinet.
Het programma Energie Hoofdstructuur, waarmee in kaart wordt gebracht welke energie-infrastructuur
van nationaal belang de komende decennia op land ontwikkeld moet worden voor de transitie,
zal uitwerking geven aan de ruimtelijke dimensie op land. De vaststelling wordt voorzien
in 2021, maar in april van dit jaar verwacht ik u te kunnen informeren over de reikwijdte
en opzet van dit programma. Deze zomer zal de Noordzee Energiesysteem Outlook ook
inzicht geven in welke rol de Noordzee kan spelen in de energietransitie en welke
economische kansen er zijn voor Nederland.
Regie op de langetermijnontwikkeling van de industrie
De fundamentele verandering van het energiesysteem kan op zijn beurt niet los gezien
worden van de transitie die de industrie richting 2050 moet doormaken. De industrie
moet zijn grondstoffen- en brandstoffengebruik verduurzamen, en hierin komt de klimaatopgave
samen met de transitie naar een circulaire economie. Dit vereist een nieuwe perspectief
op het industriebeleid. Daarom werk ik op dit moment aan een langetermijnvisie op
de energie-intensieve industrie. Hierin speelt (energie-)infrastructuur een belangrijke
rol, en is de ontwikkeling van energiedragers zoals groene waterstof van groot belang.
Rond de infrastructuurbehoefte van de industrie heb ik op basis van het Klimaatakkoord
de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie ingesteld, die begin april met
een advies aan het kabinet zal komen. Over de acties die het kabinet inzet voor de
ontwikkeling van groene waterstof zal ik uw Kamer op korte termijn nader informeren.
Regie op de betaalbaarheid
De transitie in de industrie is een vraagstuk dat bredere economische implicaties
heeft voor de Nederlandse economie. Onze sterke industriële clusters zijn op regionaal
niveau zeer belangrijk voor de werkgelegenheid en economische groei. We willen de
transitie dus ook zo inrichten dat de opgave niet ten koste gaat van de bedrijvigheid
in Nederland. Tegelijkertijd is het van belang dat de lasten van de transitie eerlijk
worden verdeeld. Dat is bij uitstek een politiek vraagstuk. Dat is ook de reden dat
het kabinet na het uitkomen van het Ontwerp-Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 263) gerichte keuzes heeft gemaakt om de betaalbaarheid voor iedereen te waarborgen.
Daarbij hebben we door aanpassingen rond de energiebelasting, de Opslag Duurzame Energie
en de autobelastingen de kosten voor huishoudens beperkt en de scheefheid in de inkomenseffecten
tussen huishoudens teruggedrongen.
Naast huishoudens heeft het kabinet ook oog voor de betaalbaarheid en haalbaarheid
van de transitie voor het mkb. Begin april ontvangt uw Kamer de mkb-impacttoets. Deze
zal inzicht geven in het handelingsperspectief van het mkb in de transitie. Daar kijken
we vanuit het kabinet integraal naar, dus vanuit het perspectief van ondernemers en
de opgave die op hen afkomt. Het is voor de ondernemer immers niet relevant in welke
sector en door welke bewindspersoon een maatregel wordt genomen, maar alleen wat er
nodig is om aan de totale opgave te voldoen. Ook hierbij geldt dus dat het aan het
kabinet is om regie te voeren en ondernemers op een eenduidige en samenhangende manier
te ondersteunen.
Dit is slechts een uitsnede van het soort vraagstukken in de transitie dat vraagt
om politieke regie. Die regie is goed te voeren dankzij de jaarlijkse cyclus die we
in de Klimaatwet hebben vastgelegd en die past binnen de algemene beleidscyclus. Door
de combinatie van de jaarlijkse KEV, de Monitor Klimaatbeleid, de financieel-economische
ramingen van het CPB en de jaarlijkse koopkrachtbesluitvorming kan het kabinet op
alle fronten van het klimaatbeleid vinger aan de pols houden en kan waar nodig worden
bijgestuurd. De partijen waarmee we in het Klimaatakkoord samenwerken kijken voor
de aanpak van deze vraagstukken terecht naar het kabinet. Alleen door goede inhoudelijke
sturing door het kabinet, kunnen partijen hun verantwoordelijkheid pakken om de afspraken
uit het Klimaatakkoord uit te voeren.
Regie op de uitvoering van het Klimaatakkoord
Het kabinet heeft een Klimaatakkoord gesloten vanuit de gedachte dat het politieke
reductiedoel van 49% alleen gehaald kan worden als alle partijen hun bijdrage leveren.
De uitvoering van de afspraken blijft dus zoveel mogelijk in handen van de deelnemende
partijen, waaronder het Rijk.
Uitvoeringsoverleggen
De samenwerking van partijen moet vooral vorm krijgen via de sectorale uitvoering.
Hiervoor zijn uitvoeringsoverleggen ingericht onder verantwoordelijkheid van de vakministers.
Aan de uitvoeringsoverleggen nemen (vertegenwoordigers van) de relevante partijen
deel die zich gecommitteerd hebben aan de afspraken in het Klimaatakkoord. De uitvoeringsoverleggen
zijn gericht op het uitwerken en uitvoeren van afspraken en het gezamenlijk oplossen
van problemen. In het uitvoeringsoverleg spreken partijen elkaar aan op het nakomen
van de gemaakte afspraken. Via de uitvoeringsoverleggen voeren de verantwoordelijke
bewindspersonen dus regie op het realiseren van de opgave in hun sector.
Uitvoeringsstructuren
Naast de uitvoeringsoverleggen is er een aantal structuren ingericht rondom de afspraken
op horizontale thema’s. Die horizontale thema’s raken alle sectoren en zijn dus niet,
zoals de uitvoeringsoverleggen, sectorspecifiek. Zij kennen een eigen dynamiek en
opgave met hun eigen afspraken en processen. Het gaat om de volgende thema’s:
Arbeidsmarkt en scholing
Het realiseren van de klimaatopgave is mede afhankelijk van goed beleid rond arbeidsmarkt
en scholing. Het is belangrijk dat er voldoende goed opgeleid personeel beschikbaar
is, onder andere door werknemers tijdig bij- en om te scholen gedurende de transitie.
Daarin kent de klimaatopgave parallellen met andere transities, zoals rond digitalisering
en circulaire economie. Om die reden wordt er in 2020 een nieuwe commissie «arbeidsmarkt
en transities» ingericht bij de SER.
Nationaal programma Regionale Energiestrategieën (NP RES)
Het Nationaal Programma RES is ingericht voor de ondersteuning van de 30 RES’en. Het
NP RES biedt de regio’s via diverse instrumenten ondersteuning ten behoeve van de
concept-RES. Ook faciliteert het NP RES kennisuitwisseling tussen de 30 regio’s onderling
en tussen de 30 regio’s en de landelijke organisaties. Daarnaast is het NP RES ingericht
om knelpunten of juist koppelkansen te signaleren rond het RES-proces en deze aan
te pakken.
Innovatie/IKIA
Het Klimaatakkoord bevat een uitgebreid innovatie-hoofdstuk: hierin zijn 13 meerjarige
missiegedreven innovatieprogramma’s (MMIP’s) beschreven die belangrijk zijn voor de
klimaatopgave. In lijn met de uitvoeringsoverleggen, is er per sector/missie een missie-innovatieteam
gevormd met vertegenwoordigers vanuit het bedrijfsleven, de kennisinstellingen en
de overheid die sturing geeft aan de uitvoering van de innovatieprogramma’s.
Financiële sector
De afspraken uit het Klimaatakkoord van de financiële sector worden uitgewerkt in
de hiervoor opgerichte Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment. De afspraken
zijn erop gericht dat de financiële sector vanaf 2021 kan rapporteren om het CO2-gehalte van hun financieringen en beleggingen Het komende jaar wordt benut om de
opgave goed in beeld te krijgen en het raamwerk voor de uitwerking te ontwikkelen.
Circulaire economie (CE)
In het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) heeft het kabinet aangegeven dat de afspraken uit het rijksbrede programma circulaire
economie en de transitieagenda’s als onderdeel van de klimaatopgave worden uitgewerkt.
In 2019 heeft het kabinet het eerste Uitvoeringsprogramma CE gepresenteerd. Hierin
worden de transitieagenda’s vertaalt naar concrete acties en projecten voor de periode
2019–2023. Op dit moment wordt gewerkt aan de actualisatie voor 2020,
Voortgangsoverleg
Onder mijn regie vindt minimaal vier keer per jaar het Voortgangsoverleg plaats. Het
Voortgangsoverleg borgt de samenhang in de uitvoering tussen sectoren via afstemming,
verbinding en kennisdeling. In het Voortgangsoverleg breng ik de voorzitters van de
uitvoeringsoverleggen en de vertegenwoordigers van de uitvoeringsstructuren samen
om vanuit hun rol knelpunten en oplossingen te signaleren rondom trajecten in de uitvoering
die meerdere sectoren raken. Het Voortgangsoverleg fungeert als een werkoverleg en
heeft daarmee geen besluitvormende rol.
Ook organiseert het Voortgangsoverleg de maatschappelijke platformfunctie om de community
van het Klimaatakkoord blijvend aan elkaar te verbinden en een podium te organiseren
voor bredere maatschappelijke discussie over het klimaatbeleid. In dit platform wil
het kabinet samen met partijen na blijven denken over hoe de doelen het best te halen
zijn en hoe men kan leren van elkaars ervaringen. Het platform is ook een middel om
gezamenlijk nieuwe kansen te identificeren. Het staat daarom open voor alle geïnteresseerde
partijen. Via de platformfunctie moet ook een lerend netwerk ontstaan van partijen
die bezig zijn met CO2-reductie om ervaring te delen, van elkaar te leren en nieuwe samenwerkingsverbanden
te ontwikkelen.
Tot slot
Sinds afgelopen zomer is het kabinet samen met maatschappelijke partijen voortvarend
aan de slag gegaan met de uitvoering van het Klimaatakkoord. Belangrijke stappen zijn
al gezet: het verbod op elektriciteitsproductie met kolen is van kracht, de verlaging
van de energierekening en verschuiving van lasten van huishoudens naar grootverbruikers
is een feit, in het Programma Aardgasvrije Wijken zijn gemeenten aan de slag met proeftuinen
om te komen tot aardgasvrije wijken en de zakelijk stimulering van elektrische auto’s
is in lijn gebracht met ontwikkelingen in de markt. Als bijlage3 bij deze brief is een overzicht gevoegd van de voortgang van de belangrijkste acties
die het kabinet uitvoert, zowel voor de huidige stand van zaken alsook de beoogde
stand van zaken aan het einde van de kabinetsperiode.
Uit het overzicht blijkt welke belangrijke mijlpalen nog volgen in het komende jaar:
de CO2-heffing voor de industrie zal dit jaar vastgesteld worden, de eerste openstelling
van de verbrede SDE++ is voorzien in het najaar van dit jaar, en het kabinet komt
met een duurzaamheidskader voor biomassa. En dat is slechts een greep uit de vele
maatregelen die dit jaar uitgevoerd zullen worden; met de maatregelen die dit jaar
uitgevoerd worden leggen we het fundament voor de transitie en het realiseren van
het reductiedoel voor 2030. De procesarchitectuur die we hebben ingericht en die ik
in deze brief heb beschreven, moet er voor zorgen dat we ook effectief kunnen sturen
op het behalen van dat doel.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat