Brief regering : Verzoek van het lid Bromet, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 14 januari 2020, over het bericht ‘Ik heb rapporten herschreven. En daarna dwong je onderzoekers een handtekening eronder te zetten’
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 47
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 februari 2020
Op verzoek van het lid Bromet (GroenLinks), zoals gedaan in de Regeling van Werkzaamheden
van 14 januari 2020 (Handelingen II 2019/20, nr. 40, item 7), reageer ik met deze brief op het NRC-artikel «Ik heb rapporten herschreven. En
daarna dwong je onderzoekers een handtekening eronder te zetten.» van 27 december
2019. Tevens stuur ik uw Kamer bijgaand de antwoorden op vragen van het lid Bromet
over dit NRC-artikel (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1744).
Het artikel heeft betrekking op de ontwikkelfase van het PAS in de jaren 2011–2015.
In deze periode is voor elk stikstofgevoelig Natura 2000-gebied een gebiedsanalyse
gemaakt. Hierin is voor elk stikstofgevoelig habitattype en leefgebied met de op dat
moment best beschikbare kennis en gegevens een oordeel gegeven over het behalen van
de instandhoudingsdoelstellingen met drie opeenvolgende programma’s van elk zes jaar.
In dit oordeel werd rekening gehouden met de verwachte daling in de stikstofdepositie
in deze periodes, de verwachte effecten van de te treffen herstelmaatregelen en de
depositie- en ontwikkelingsruimte die in het tijdvak van het eerste programma (2015–2021)
zou worden gebruikt voor activiteiten. Ik ben nagegaan hoe het werkproces rond de
gebiedsanalyses vanuit mijn departement is verlopen en welke factoren daarop van invloed
waren.
Aanleiding voor het PAS was het gegeven dat in veel Natura 2000-gebieden overbelasting van stikstofdepositie een groot probleem was (en nog steeds
is) voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor de voor stikstof
gevoelige natuur in die gebieden. De consequentie hiervan was dat natuurvergunningen
vaak niet konden worden verleend. Dezelfde periode werd gekenmerkt door een economische
crisis. Er bestond een grote politiek-bestuurlijke urgentie om de vergunningverlening
zo snel mogelijk op gang te helpen met een programmatische aanpak stikstof. Dit leidde
tot scherpe deadlines voor de ontwikkeling van het PAS, dat met steun van een ruime
meerderheid van de Tweede Kamer is ingevoerd.
Het PAS is via een door alle bestuurlijke partners (de Ministeries van LNV, IenW en
Defensie en de 12 provincies) gezamenlijk ontwikkeld proces tot stand gekomen. Onderdeel
hiervan was een uniforme systematiek voor de op te stellen gebiedsanalyses, die de
passende beoordeling op gebiedsniveau zouden vormen. Onderdeel van de systematiek
was toepassing van de internationaal gereviewde herstelstrategieën, zodat de best
beschikbare wetenschappelijke kennis bij de analyses betrokken werd. Daarbij werd
de scope van de analyses beperkt tot de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden
van soorten en is er niet voor gekozen alle instandhoudingsdoelen van Natura 2000
mee te nemen in die betreffende gebiedsanalyse. Die waren immers niet relevant voor
de stikstofproblematiek.
De politiek-bestuurlijke ambitie in die periode was, dat het PAS een oplossing moest
bieden voor alle stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Vanuit mijn ministerie is
bekeken of het effect van herstelmaatregelen, conform de herstelstrategieën, voldoende
werd betrokken in de analyse. Ook is vanuit mijn ministerie bezien of alle mogelijke
herstelmaatregelen werden ingezet en is er soms op gewezen dat beoogde maatregelen
nog verder konden worden aangescherpt. Dit leidde ertoe dat de bevoegde gezagen uiteindelijk
voor alle gebieden in een ecologisch oordeel konden vaststellen dat er wetenschappelijk
gezien redelijkerwijs geen twijfel is dat de instandhoudingsdoelstellingen op termijn
worden gehaald en dat verslechtering wordt voorkomen. Er werd op gelet dat de conclusie
van de gebiedsanalyse op een heldere wijze was onderbouwd.
De beoordelingen maakten deel uit van intercollegiale toetsing en een eindtoets, die
voor de inwerkingtreding van het PAS plaatsvond. Daarnaast zijn de gebiedsanalyses
in opdracht van het ministerie in 2013 getoetst door het Kennisnetwerk Ontwikkeling
en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) in samenwerking met de toenmalige Dienst Landelijk
Gebied. In deze opnametoets werd beoordeeld of de gebiedsanalyses van voldoende kwaliteit
waren, volledig waren en of de ecologische kwaliteit voldoende geborgd was. Pas als
een gebiedsanalyse als voldoende was beoordeeld, kon het gebied in het PAS worden
opgenomen. De opnametoets was ecologisch van aard. De daaropvolgende eindtoets was
gericht op de vraag of de gebiedsanalyses de juiste informatie bevatten om bij beroep
en bezwaar gebruikt te kunnen worden als passende beoordeling voor het uitgeven van
ontwikkelingsruimte. Deze eindtoets is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de
betrokken bevoegde gezagen voor alle gebieden.
Ik kan mij voorstellen dat ecologen en andere betrokkenen druk kunnen hebben ervaren
vanuit de politiek-bestuurlijke omgeving, het tijdpad, de uniforme systematiek en
de toetsing. Dit beeld komt naar voren uit gesprekken die gevoerd zijn met destijds
betrokken medewerkers. Er is vanuit het ministerie voor zover nu bekend geen druk
uitgeoefend om onderzoeksresultaten aan te passen. Er hebben zich bij mij naar aanleiding
van het artikel geen betrokkenen gemeld die destijds druk hebben ervaren danwel zouden
hebben uitgeoefend. De integriteitscoördinator van mijn ministerie is en blijft beschikbaar
indien toenmalige betrokkenen een melding op dit terrein willen doen en zal ook proactief
de medewerkers benaderen.
Tijdens de ontwikkeling van het PAS is er vanuit het ministerie intensief contact
geweest met zowel koepelorganisaties van het (landbouw)bedrijfsleven als natuur- en
milieuorganisaties. Naast de vele ambtelijke contacten vanuit het rijk en de provincies
met deze partijen, heeft er met het landbouwbedrijfsleven geregeld overleg plaatsgevonden
over bijvoorbeeld de invulling van het toenmalige landbouwpakket. De partijen waren
gezamenlijk vertegenwoordigd in het Platform Maatschappelijke Organisaties, waarmee
regulier overleg plaatsvond over de voortgang van het PAS. Binnen het Platform bestond
een brede instemming met de wijze waarop het PAS ontwikkeld werd. Daarnaast vonden
ook in ander verband (bilaterale) overleggen plaats tussen de verschillende organisaties
en de toenmalige bewindspersonen.
Tot slot hecht ik eraan te benadrukken dat ik op geen enkele manier baat heb bij onder
druk aangepaste beoordelingen van ecologen. Ik wil besluiten kunnen nemen op objectieve
gronden. Sturen op uitkomsten van onderzoeken die daarvoor moeten worden verricht,
is ontoelaatbaar en werkt averechts. Er wordt binnen mijn departement op toegezien
dat de Gedragscode integriteit Rijk wordt nageleefd. Deze gedragscode heeft ook betrekking
op betrokkenheid bij onafhankelijk onderzoek en (wetenschappelijke) integriteit.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit