Brief regering : Contouren Besluit Woningbouwimpuls 2020
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 605 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MILIEU EN WONEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 februari 2020
Het kabinet geeft prioriteit aan het verbeteren van de toegankelijkheid van de woningmarkt
voor starters en middeninkomens. Naast een korting op de verhuurderheffing voor nieuwbouwwoningen
die oploopt tot 1 miljard euro in de komende 10 jaar, is 1 miljard euro vrijgemaakt
om een impuls te geven aan de bouw van betaalbare woningen. Op dit moment komen veel
grote woningbouwlocaties traag tot ontwikkeling doordat de publieke businesscase niet
sluitend gemaakt kan worden. Waar dit wel lukt is de prijs van nieuwbouwwoningen voor
veel starters en mensen met een middeninkomen onbereikbaar. De financiële middelen
helpen om partijen te committeren en zichtbaar bij te dragen aan meer woningen, in
lijn met de afspraken van de Nationale woonagenda, woondeals en verstedelijkingsstrategieën.
Met de woningbouwimpuls vergroten we het aandeel betaalbare woningen op woningbouwlocaties.
Ook kunnen locaties versneld geschikt gemaakt worden, zodat woningen sneller worden
opgeleverd. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om randvoorwaarden zoals het verbeteren
van de directe infrastructurele ontsluiting, het adresseren van de stikstofuitspraak
voor de woningbouw en het zorgdragen voor een kwalitatief goede leefomgeving. Ik heb
u in mijn brief van 8 november jl. geïnformeerd over de uitgangspunten van de woningbouwimpuls.
In deze brief ga ik in op de selectiecriteria en het beoordelingsproces die in het
Besluit Woningbouwimpuls zijn beschreven, en in de bijlage op de diverse vragen die
Kamerleden hebben gesteld tijdens het (V)AO Woondeals (Handelingen II 2019/20, nr.
49, VAO Woondeals).
Kaders van de woningbouwimpuls
Sinds Prinsjesdag heb ik met verschillende gemeenten, provincies, corporaties, woondealregio’s,
koepelorganisaties en marktpartijen gesproken over de woningbouwopgave en de manier
waarop de impuls het meeste nut heeft. Op dit moment werk ik aan de juridische inbedding
van de woningbouwimpuls, zodat de middelen op een rechtmatige manier kunnen worden
besteed.
In mijn brief van 8 november jl. (Kamerstuk 32 847, nr. 576) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het aanvraag- en beoordelingsproces. In overleg
met stakeholders is dit proces verder uitgewerkt en juridisch ingebed in de algemene
maatregel van bestuur (AMvB). Het gaat dan onder meer om de te doorlopen stappen,
de beslistermijnen, de rol van de onafhankelijke toetsingscommissie, en monitoring
en verantwoording. Ook zijn de toelatingseisen en weigeringsgronden in hoofdlijnen
opgenomen. Ik kies ervoor om de AMvB op hoofdlijnen te houden en in de ministeriele
regeling deze meer in detail uit te werken. Zo blijft de impuls flexibel en kan het
instrument aangepast worden als in de uitvoering blijkt dat de voorwaarden op bezwaren
stuiten, en ook als de komende vier jaar de marktomstandigheden zouden veranderen.
Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer informeren als in de toekomst wijzigingen in de criteria
opportuun zouden blijken.
Kern van het Besluit en ministeriële regeling
Het doel van de selectiecriteria, het proces en de beoordelingscriteria is om op een
zo doelmatig en effectief mogelijke wijze bij te dragen aan de woningbouw, zonder
het woningbouwproces te vertragen. De impulsmiddelen zijn in verhouding tot de bouwopgave
schaars. De selectiecriteria en het proces in de AMvB, en de beoordelingscriteria
in de ministeriele regeling helpen om de schaarse middelen te concentreren op die
plekken in het land waar de woningbouwopgave het meest knellend is en waar Rijksgeld
daadwerkelijk het verschil kan maken voor het lostrekken van de betaalbare woningbouw.
In het Besluit Woningbouwimpuls 2020, waarvan de consultatie tot 8 februari loopt,
is beschreven aan welke selectiecriteria een projectaanvraag moet voldoen om in aanmerking
te komen voor middelen uit de impuls. Er zijn in totaal zeven selectiecriteria. Een
aanvraag is alleen kansrijk als het voldoet aan alle zeven criteria:
1. De projectaanvraag is ingediend door een gemeente: de impuls is bedoeld voor gemeenten1. Een gemeente krijgt een specifieke uitkering voor de financiering van de publieke
kosten van maatregelen om meer betaalbare woningen te bouwen.
2. De projectaanvraag heeft regionaal draagvlak en provinciale steun: gemeenten inventariseren
binnen de regio en met de provincie welke projecten met de impuls geholpen zijn en
waar het meeste impact bereikt kan worden. Dit wordt met een provinciale steunverklaring
bekrachtigd. De woningbehoefte in een gemeente kan beïnvloed worden door de woningbouw
van een andere gemeente, waardoor een regionale afweging wenselijk is. In veel regio’s
wordt al intensief over de gemeentegrenzen heen samen gewerkt, bijvoorbeeld via de
woondeals.
3. Een woningbouwprogramma voorziet in de realisatie van netto ten minste 500 woningen
in een aaneengesloten gebied: met een grens van 500 woningen draagt het Rijk bij aan
het inlopen van het woningtekort in een groot deel van Nederland, zowel binnen- als
buitenstedelijk, binnen en buiten de Randstad, en in grotere en kleinere gemeenten.
4. Het programma bevat een substantieel aandeel betaalbare woningen: kern van de impuls
is om de bouw van betaalbare woningen voor starters en middeninkomens te stimuleren,
met een substantieel aandeel huurwoningen onder de € 1.000 (ook sociale huurwoningen)
en koopwoningen onder de NHG-grens. In de regeling definiëren we substantieel als
ten minste 50 procent.
5. Het project is voldoende concreet en bevindt zich in de ontwikkelfase voorafgaande
aan de bouwfase: we willen met de impuls bijdragen aan het realiseren van projecten
die een laatste zetje nodig hebben, zodat daadwerkelijk worden bereikt (liefst zo
snel mogelijk). Voor deze projecten geldt wel dat de bestemmingsplanprocedure doorgaans
nog doorlopen moet worden, anders is al sprake van bouwprojecten die financieel rondkomen.
In de ministeriële regeling staat de eis dat de bouw uiterlijk in 2023 moet starten.
6. Het project kent een financieel tekort op de publieke exploitatie van een gemeente,
ondanks planoptimalisatie en substantiële cofinanciering van betrokkenen: projecten
die ook zonder bijdrage kunnen starten, komen niet voor de impuls in aanmerking. We
verwachten dat partijen kijken welke mogelijkheden er zijn om het plan te optimaliseren
en zo het publieke tekort te reduceren. Van marktpartijen verwachten we dat ze maximaal
bijdragen (het wettelijk kostenverhaal biedt hiervoor het instrumentarium). Daarnaast
verwachten we substantiële additionele bijdragen van medeoverheden. In de ministeriele
regeling definiëren we substantieel als ten minste 50 procent.
7. De opgevoerde kosten van investeringen zijn noodzakelijk en toerekenbaar: met de impuls
kunnen investeringen mogelijk gemaakt worden die tot woningbouw leiden. We dragen
niet bij aan investeringen die niet direct gerelateerd zijn aan de woningbouw.
Deze criteria zijn tot stand gekomen in overleg met verschillende gemeenten, provincies
en marktpartijen. Momenteel wordt in vele regio’s gesproken over concrete locaties,
waaruit blijkt dat voor gemeenten prioritaire locaties op basis van deze criteria
kunnen kwalificeren. Omdat ten tijde van het schrijven van deze brief de consultatie
nog loopt, informeer ik u begin maart over de consultatiereacties en de aanpassingen
van de AMvB. Uit de reeds ontvangen (informele) reacties op de consultatie van de
AMvB blijkt sprake van draagvlak voor de impuls, en ook vragen en suggesties om het
instrument te verduidelijken en de impact op de bouw van betaalbare woningen te vergroten.
Ik neem suggesties over bijvoorbeeld aantallen te realiseren woningen per aanvraag,
in hoeverre kleinere steden met een bovengemiddeld woningtekort nog steeds aan bod
kunnen komen, en ook vragen over wat een aaneengesloten gebied precies is, mee in
mijn afweging voor het definitieve Besluit en zal u begin maart er nader over informeren.
Ook zal ik naar aanleiding van onder meer de reacties in de consultatiefase bezien
hoe extra gewicht kan worden gegeven aan projecten die zorgen voor meer woningen en
tegelijkertijd de leefbaarheid in kwetsbare wijken verbeteren. ik zal u nader informeren
over de verdere uitwerking van de ministeriele regeling.
In de nog op te stellen ministeriële regeling worden de voorwaarden uit de AMvB nader
ingekleurd. Complete projectaanvragen worden op vier hoofdcriteria beoordeeld. Deze
zijn urgentie (hoe groot is de woningschaarste in een gemeente? Woondealregio’s en
andere regio’s met een bovengemiddeld woningtekort of -behoefte scoren bij dit criterium
beter), noodzaak (wat zijn de gevolgen voor de woningbouw en schaarste als geen bijdrage
uit de impuls wordt toegekend?), effectiviteit (hoeveel betaalbare woningen voor starters
en middeninkomens worden extra gerealiseerd ten opzichte van een programma zonder
bijdrage uit de impuls?), en efficiëntie (in hoeverre wordt met zo min mogelijk financiële
middelen een zo groot mogelijk aantal betaalbare woningen gebouwd?).
De beoordeling van publieke tekorten bij complexe gebiedsontwikkelingen vraagt om
bijzondere inhoudelijke expertise. Zoals in mijn brief van 8 november jl. aangegeven,
zal daarom gewerkt worden met een externe toetsingscommissie om te borgen dat de schaarse
publieke middelen effectief worden ingezet. De toetsing van de onafhankelijke commissie
kan leiden tot een positief of negatief advies en geeft uitdrukking in hoeverre een
bijdrage uit de woningbouwimpuls passend is voor de aanvraag. Een aanvraag hoeft niet
op alle criteria de maximale punten te halen, maar hoe beter een project voldoet aan
de beoordelingscriteria, des te hoger de scoring en des te groter de kans op een positief
advies van de toetsingscommissie.
In geval van een positief advies van de onafhankelijke toetsingscommissie neem ik
een besluit over toekenning van een specifieke uitkering. In de AMvB staat op basis
van welke gronden ik een aanvraag met een positief advies kan afwijzen. Deze zijn:
– Onvoldoende regionale spreiding van middelen: woningschaarste doet zich voor in verschillende
regio’s. Ik vind het daarom van belang dat de woningbouwimpuls breed inzetbaar is,
zich niet beperkt tot enkele regio’s. en dat de schaarse publieke middelen effectief
worden ingezet ten opzichte van de omvang van het woningtekort of -behoefte.
– De gemeente voldoet onvoldoende aan gemaakte afspraken voor de woningbouw: de bouwopgave
vraagt om een langjarige en consistente inzet van partijen. Daarvoor heb ik in het
kader van bijvoorbeeld de Nationale woonagenda en woondeals afspraken gemaakt. Ik
verwacht dat regio’s voldoen aan die afspraken over de woningbouw en zorgen voor 130
procent plancapaciteit als zij een beroep doen op de woningbouwimpuls.
– Onvoldoende beschikbaar budget: als de middelen van de woningbouwimpuls zijn uitgeput,
dan ben ik uiteraard genoodzaakt om aanvragen af te wijzen.
Het verdere proces
Mijn ambtenaren zijn nu in gesprek met vele regio’s. We zien dat de impulsmiddelen
in verhouding tot de bouwopgave in regio’s schaars zijn, we kunnen lang niet alle
woningbouwprojecten die vastlopen bedienen. Het versoepelen van de criteria biedt
hiervoor geen oplossing.
Veel gemeenten hebben inmiddels geïnventariseerd welke projecten tegen financiële
belemmeringen aanlopen en zijn binnen de regio aan het bekijken welke projecten het
meeste prioriteit hebben. Nu de AMvB openbaar is, kunnen gemeenten inschatten of een
project kans maakt en kan gestart worden met het uitwerken van projectaanvragen. Aan
gemeenten die hier behoefte aan hebben stel ik ambtelijke expertise en de kennis van
bijvoorbeeld het expertteam beschikbaar.
Ik vind het van belang dat de selectie- en beoordelingscriteria kunnen rekenen op
maatschappelijk draagvlak. Daarom voer ik met vele partners het gesprek over onder
andere de vormgeving van het beoordelingsproces en -criteria. Omdat ik niet iedereen
kan spreken zal ik begin maart de ministeriele regeling consulteren.
De AMvB is op dit moment in consultatie. Ten tijde van het schrijven van deze brief
loopt de consultatieperiode nog. Onderwerpen die (informeel) onder de aandacht zijn
gebracht betreffen bijvoorbeeld het selectiecriterium van 500 woningen in relatie
tot kleinere steden met woningschaarste, en bijdragen van de impuls aan de goede leefomgeving.
Ik zal u begin maart informeren over de wenselijkheid van aanpassingen aan de AMvB
op basis van de consultatiereacties en de voorwaarden in de ministeriële regeling.
De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer
Bijlage 1 Vragen tijdens het (V)AO Woondeals
Tijdens het (V)AO Woondeals en ook tijdens de technische briefing over Valkenburg
zag ik een grote belangstelling bij uw Kamer over de vormgeving van de impuls. Ik
heb toegezegd uw vragen nader te beantwoorden.
• De VVD en het CDA vragen om de grens van 500 woningen substantieel te verhogen of
juist in overweging te nemen om de grens te verlagen. De grens van 500 woningen is
tot stand gekomen in overleg met gemeenten en marktpartijen. Uit een eerste inventarisatie
blijkt dat bij deze grens ruim voldoende projecten in aanmerking komen, in kleinere
en grotere gemeenten, binnen en buiten de Randstad, en kan zo een substantiële bijdrage
worden geleverd aan het inlopen van de woningschaarste. Een lagere grens betekent
dat voor potentieel veel meer projecten aanzienlijk werk moet worden verzet om tot
goede aanvragen te komen, terwijl de kans afneemt dat een (goede) aanvraag wordt toegewezen.
Het risico van een hogere grens is dat nuttige, kleinere locaties buiten het blikveld
blijven en kleinere gemeenten minder snel in aanmerking komen, terwijl woningbouw
daar de woningbehoefte in grotere steden ook kan ontlasten. Bij de huidige grens zal
ik kijken in hoeverre kleinere steden met een bovengemiddeld woningtekort of – behoefte
nog steeds aan bod kunnen komen.
• De VVD vraagt om in de voorwaarden op te nemen dat sprake moet zijn van een balans
tussen binnenstedelijk en buitenstedelijk bouwen. Met de impuls maak ik geen onderscheid
tussen binnen- of buitenstedelijk bouwen. Voor mij is het van belang dat er sneller
meer betaalbare woningen worden gebouwd, en dat gemeenten voldoende concrete plannen
hebben. Ik zie dat dit niet allemaal binnenstedelijk kan, daarom maak ik binnen de
impuls geen onderscheid door voorwaarden te stellen.
• Diverse partijen hebben vragen gesteld over welk deel van het budget bedoeld is voor
starters, stikstof of andere doelen. Er is geen sprake van schotten in het budget
voor de woningbouwimpuls. Het is aan gemeenten om te komen met voorstellen die inspelen
op de behoefte in hun gemeente. Met de impuls worden de publieke kosten van maatregelen
om betaalbare nieuwbouwwoningen te realiseren gefinancierd. Dat kunnen stikstofreducerende
maatregelen zijn, maar ook kosten voor de ontsluiting van het woongebied, en andere
randvoorwaardelijke maatregelen.
• De VVD vraagt om de Kamer vooraf te informeren over projecten die een grotere bijdrage
dan 10 miljoen euro krijgen en waarmee niet het snelst en het grootste aantal woningen
worden gerealiseerd. Ik hecht waarde aan het snel realiseren van woningen en het realiseren
van een groot aantal woningen om het woningtekort in te lopen, en tegelijkertijd ook
aan projecten die doelmatig zijn. In deze brief beschrijf ik de verschillende selectie-
en beoordelingscriteria die tot doel hebben om tot een zorgvuldige besteding van middelen
te komen. Ik ga graag het gesprek met uw Kamer aan over de vormgeving en het proces
van de impuls, om te komen tot een zorgvuldige toekenning van Rijksmiddelen aan regio’s
die de grootste woningschaarste kennen en om onnodige vertragingen in het proces te
voorkomen.
• De VVD vraagt of het Besluit woningbouwimpuls met een spoedprocedure bij de Raad van
State aangehangen kan worden. Ik zet mij in om het Besluit en de regeling zo snel
mogelijk in te voeren, en daarbij wil ik zorgvuldig de AMvB en regeling consulteren
(hoewel de consultatie van de regeling niet verplicht is). Ik hecht er waarde aan
dat de woningbouwimpuls een door partners en uw Kamer gedragen instrument is. De planning
is dat het Besluit begin april voor een adviesaanvraag naar de Raad van State wordt
gestuurd. Ik zal met de Raad van State vragen bespreken of een spoedprocedure kan
worden gevolgd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.