Brief regering : Reactie op verzoek commissie over het debat over de toenemende wachtlijsten voor de verpleeghuizen
31 765 Kwaliteit van zorg
34 104 Langdurige zorg
Nr. 461 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 januari 2020
In uw brief van 19 december 2019 heeft de vaste commissie voor VWS gevraagd om in
de beleidsreactie op het TNO-rapport over de bouwopgave expliciet op een aantal aanvullende
vragen in te gaan.
Door het tijdstip waarop deze vragen door mij zijn ontvangen, is het niet mogelijk
gebleken om de beantwoording al in mijn beleidsreactie van 20 december 2019 mee te
nemen. Daarom ontvangt u deze hierbij separaat. Met het verzenden van het TNO-rapport
op 20 december 2019 heb ik voldaan aan uw verzoek in de brief van 19 december 2019
om het TNO-rapport na ontvangst direct naar de Tweede Kamer te sturen.
Antwoord op de aanvullende vragen uit uw brief van 19 december 2019
1.
Hoe worden de prognoses berekend van het aantal mensen met een Wlz-indicatie?
Antwoord op vraag 1
In het TNO-rapport wordt op pagina 17 en 18 uitgelegd hoe de prognoses van het aantal
mensen met een Wlz-indicatie tot stand zijn gekomen. Per gemeente is per geslacht
en per leeftijdscategorie bepaald hoeveel mensen op 30 juni 2017 een indicatie hadden
voor de zorgprofielen ZZP VV 4 t/m 10 (waarbij onderscheid is gemaakt tussen de verschillende
ZZP’s). De relatieve geslachts- en leeftijdsspecifieke cijfers (bijvoorbeeld prevalentie)
uit het beginjaar (2017) zijn constant gehouden. Dit betekent bijvoorbeeld dat als
in een gemeente in 2017 3% van de mannelijke 80-plussers een indicatie heeft voor
zorgprofiel VV4 ook in alle jaren tussen 2017 en 2040 3% van de mannelijke 80-plussers
in deze gemeente een indicatie heeft voor zorgprofiel VV4. Vervolgens is rekening
houdend met de regionale bevolkingsprognose (uit cijfers van het CBS) een projectie
gemaakt van het aantal mensen met een Wlz-indicatie in de periode 2017 t/m 2040. De
data is zowel beschikbaar per gemeente als per zorgkantoorregio. Zoals aangegeven
in het rapport betreft het een beleidsarme projectie waarin geen rekening is gehouden
met ontwikkelingen in bijvoorbeeld beleid, geneeskunde, technologie en sociale omstandigheden.
2.
Hoe wordt de koppeling gemaakt tussen de prognoses en de contracteerruimte voor de
zorgkantoren?
Antwoord op vraag 2
De basis voor de groei van het budgettair Wlz-kader, en dus ook de beschikbare middelen
voor huisvesting1, door volumegroei wordt gevormd door de middellangetermijnraming voor de zorguitgaven
(MLT-zorg) bij ongewijzigd beleid van het CBP. Daarin wordt niet alleen rekening gehouden
met het effect van demografie en epidemiologie, maar bijvoorbeeld ook met inkomenseffecten
en overige groei. Bij het vaststellen van de groeiruimte voor een bepaald jaar in
de definitieve kaderbrief Wlz kijk ik, naast de MLT-zorg, ook naar de gerealiseerde
volumegroei in het verleden, en stel ik de geraamde groei van het CPB voor enig jaar
eventueel bij.
Lopende het zorgjaar onderzoekt de NZa of de omvang van het beschikbare macrobudget
en de gehanteerde verdeling over de regio’s nog steeds voldoet met het oog op de ontwikkeling
van de realisatiecijfers. De NZa adviseert mij op grond van dit onderzoek in mei en
augustus over de toereikendheid van het Wlz-kader en de inzet van de herverdelingsmiddelen
die ik voorafgaand aan het jaar reserveer. Deze systematiek maakt het mogelijk dat
groeimiddelen gericht ingezet kunnen worden. Dit komt de doelmatige besteding van
publieke middelen ten goede.
Voor het aanpakken van de wachtlijsten is het van belang dat verwachte afwijkingen
van de raming van het benodigd financiële kader tijdig worden gesignaleerd. Dit wordt
gerealiseerd door, naast de ontwikkeling van de geleverde zorg, ook de ontwikkeling
van het aantal uitstaande Wlz-indicaties te betrekken bij de raming van de uitputting,
omdat deze informatie eerder beschikbaar is. Ik heb de NZa gevraagd deze informatie
te betrekken in haar adviezen over het kader.
3.
Kan een overzicht worden gegeven hoeveel verpleeghuiscapaciteit er de afgelopen jaren
is bijgekomen?
4.
Kan een overzicht worden gegeven hoeveel verpleeghuiscapaciteit er de afgelopen jaren
is verdwenen?
Antwoord op vraag 3 en 4
In mijn brief van 23 september 20192 heb ik een weergave opgenomen van het feitelijk aantal in gebruik zijnde verpleeghuisplekken
op basis van gegevens over de bekostiging. Inclusief vpt en pgb is de intramurale
verpleeghuiszorg gestegen met ongeveer 9.600 plekken van ongeveer 126.500 in 2015
tot ongeveer 136.100 in 2018 (een stijging van ongeveer 2,5%). TNO heeft geconstateerd
dat er op dit moment geen eenduidige, actuele en volledige registratie bestaat van
de
beschikbare verpleeghuiscapaciteit. In mijn brief van 20 december 2019 heb ik aangegeven
dat ik het advies van TNO opvolg om een gebouwenregistratie op te zetten, omdat daarmee
een beter zicht kan worden gekregen op de beschikbare capaciteit.
5.
Hoe is in het verleden omgegaan met de rekenformule en wat betekent dit voor de toekomst?
Antwoord op vraag 5
Onderstaande tabel geeft de groeiruimte weer die ik voorafgaand aan de jaren 2018
en 2019 beschikbaar heb gesteld (regel 1). Vervolgens zijn er jaarlijks extra middelen
toegevoegd op grond van de adviezen van de NZa. Naast de inzet van de gereserveerde
herverdelingsmiddelen betreft dit ook de inzet van extra middelen (gedekt binnen het
Uitgavenplafond Zorg). De totale toegekende groeiruimte komt daarmee in 2018 uit op
€ 350 miljoen en in 2019 op € 950 miljoen. Dat komt overeen met 1,7% respectievelijk
4,6% van het Wlz-kader. Het gemiddelde hiervan ligt in lijn met de verwachte volumegroei
uit de MLT-zorg van het CPB voor de periode 2018–2021.
bedragen in miljoenen euro
2018
2019
1
Bij aanvang beschikbare groeiruimte in definitieve kaderbrief Wlz
210
290
2
Inzet extra middelen o.b.v. mei-advies NZa
130
410
3
Inzet extra middelen o.b.v. augustusadvies en addendum
0
250
4
Verhoging kader 2018 met terugwerkende kracht
10
5
Totaal groeiruimte
350
950
6
Groeiruimte in % Wlz-kader t-1
1,7%
4,6%
Voor 2020 heb ik besloten om voorafgaand aan het jaar meer zekerheid te bieden over
de beschikbare middelen. Ik heb daartoe € 130 miljoen van de gereserveerde herverdelingsmiddelen
voor 2020 bij aanvang beschikbaar gesteld. Ik verwacht dat de mogelijke terughoudendheid
van zorgkantoren om volumeafspraken uit te breiden hiermee van de baan is. Zo kunnen
deze extra middelen en de vroeg geboden zekerheid over de inzet van een groot deel
van de herverdelingsmiddelen in 2020 een belangrijke bijdrage leveren aan de aanpak
van de wachtlijsten.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport