Brief regering : Voortgangsrapportage uitwerking pensioenakkoord
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 510 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2019
Begin oktober heb ik uw Kamer geïnformeerd over de planning van de uitwerking van
het pensioenakkoord in de zogenoemde «roadmap».1 In de planningsbrief heb ik de verschillende routes geschetst van de diverse onderdelen
van het pensioenakkoord en gemeld dat ik u aan het eind van dit jaar informeer over
de voortgang. Bij een aantal trajecten is in de tussentijd al concrete voortgang geboekt.
Deze trajecten worden hierna beschreven.
Voor een aantal andere trajecten geldt dat de tussenliggende periode te kort was om
concrete nieuwe stappen te melden, waarbij wel geldt dat er «achter de schermen» hard
wordt doorgewerkt. Ik noem ze toch graag, omdat het pensioenakkoord een totaalpakket
aan afspraken is. Het betreft allereerst de vormgeving van de regeling voor duurzame
inzetbaarheid en het wegnemen van knelpunten bij het realiseren van regelingen die
vrijgesteld zijn van de RVU-heffing. Vanaf 2021 is er vier jaar € 200 miljoen beschikbaar.
Zoals in de «roadmap» gemeld, zal ik uw Kamer in de eerste helft van 2020 informeren
over de vormgeving en voorwaarden van deze regeling. Daarnaast wordt er ook gewerkt
aan het wetsvoorstel verandering koppeling AOW-leeftijd. Zoals in de «roadmap» is
gemeld, zal de Tweede Kamer voor de zomer van 2020 geïnformeerd worden over de voortgang.
Ik verwacht dat ik dan ook nadere informatie heb over de planning van het onderzoek
naar de mogelijkheid om het moment van uittreden onder voorwaarden te koppelen aan
het aantal dienstjaren, bijvoorbeeld 45. Het voornemen is om dit onderzoek in 2020
af te ronden, en uw Kamer vervolgens over de uitkomsten te informeren. Ten slotte
behoort ook de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen tot de afspraken
uit het akkoord. Het kabinet verwacht begin 2020 een uitvoerbaar en EMU-saldo neutraal
voorstel van de Stichting van de Arbeid, en streeft ernaar om vóór de zomer van 2020
een voorstel naar uw Kamer te sturen.
Ik sluit deze brief af met een paar overige zaken.
Trajecten pensioenakkoord
1. Voortgang stuurgroep
Ik heb uw Kamer in de roadmap gemeld dat de uitwerking van het pensioenakkoord aangestuurd
wordt door een stuurgroep bestaande uit het kabinet en vertegenwoordigers van werkgevers-
en werknemersorganisaties. In breed samengestelde werkverbanden worden technische
opties verkend. Bij de uitwerking zijn toezichthouders DNB en de AFM, het CPB en pensioenuitvoerders
betrokken. Daarnaast spreekt de stuurgroep op periodieke basis met een klankbordgroep
– bestaande uit vertegenwoordigers van organisaties van jongeren en ouderen – en een
wetenschappelijk beraad. Per motie heeft uw Kamer verzocht om regelmatig op de hoogte
gehouden te worden over de door de stuurgroep gemaakte voortgang en keuzes om de gestelde
doelen te bereiken.2 In de stuurgroep wordt op een constructieve manier gewerkt aan de uitwerking van
het pensioenakkoord. De afgelopen periode heeft de stuurgroep prioriteit gegeven aan
de uitwerking van de afgesproken pensioencontracten. De keuzes die de stuurgroep moet
maken over de vormgeving van de contracten moeten zowel een kwalitatieve als kwantitatieve
basis hebben. Daarnaast is er inzicht gewenst in de effecten van diverse (economische)
scenario’s op de nieuwe contracten, mede in vergelijking met de huidige situatie.
Het CPB kan naar verwachting eind januari eerste doorrekeningen publiceren. Deze zal
ik dan ook met uw Kamer delen, zoals toegezegd aan het lid Omtzigt (CDA).
Wel kan ik alvast een kwalitatieve indicatie geven van het effect van een blijvend
lage rente op het te verwachten pensioenresultaat. Bij lage rentestanden is kapitaalgedekt
pensioen duur. Van die economische werkelijkheid heeft ieder kapitaalgedekt contract
last. Als de premie niet kan worden verhoogd, betekent de lage rente dat de jaarlijkse
nominale pensioenopbouw relatief laag zal zijn. In een position paper van de Pensioenfederatie
van 2 september jongstleden3 wordt een indicatie gegeven van het effect van de huidige lage rente op de nominale
pensioenopbouw. Bij uitkeringsovereenkomsten waar voor langere duur een vaste premie
is afgesproken, de zogenaamde CDC-regelingen, komen volgens de Pensioenfederatie opbouwpercentages
tussen de 1,3% en 1,5% te liggen op basis van de afgesproken premies, in plaats van
de beoogde 1,875%. Dit betekent dat na bijvoorbeeld 40 opbouwjaren de totale nominale
pensioenopbouw, uitgaande van gemiddeld 1,4% per jaar, op 56% uitkomt.
Hoewel de nominale aanspraken die jaarlijks van een bepaalde premie kunnen worden
ingekocht bij een lage rente relatief laag zullen zijn, laat dit onverlet dat het
pensioenresultaat op pensioendatum uiteindelijk bepaald zal worden door de rendementen
die zijn behaald over de ingelegde premies. Als die behaalde rendementen op de ingelegde
premies voldoende hoog zijn, kan ook bij een lage rente nog een goed pensioenresultaat
worden behaald. Omdat ten aanzien van het nieuwe contract in het pensioenakkoord is
afgesproken dat pensioenaanspraken tegen de actuele kostprijs – de risicovrije rente –
moeten worden ingekocht, wordt voor de financiering van nieuwe pensioenverplichtingen
geen potentieel overrendement meer ingezet (=premiedemping). Dit leidt bij de huidige
rentestanden weliswaar tot relatief lage nominale aanspraken, maar daar staat tegenover
dat er meer potentieel overrendement over blijft, waarmee deze aanspraken in de toekomst
kunnen worden verhoogd. Het indexatieperspectief wordt in het nieuwe contract verder
vergroot door het weghalen van de indexatiedrempel van 110% uit het huidige financieel
toetsingskader. Bovendien is er geen sprake meer van een indexatiebegrenzing aan de
bovenkant. Overrendementen komen door deze elementen – gespreid in de tijd – direct
ten goede aan de pensioenaanspraken en -uitkeringen van de deelnemers. Daar staat
tegenover dat financiële tegenvallers ook sneller, gespreid in de tijd, worden verwerkt.
De huidige problemen van een aantal fondsen zijn niet primair veroorzaakt door een
lage rente, maar vooral door een dalende rente. Het gaat dan met name om de fondsen
die in het verleden het renterisico in mindere mate hebben afgedekt. De behaalde rendementen
op het pensioenvermogen waren de afgelopen jaren weliswaar vaak goed, maar doordat
er aanspraken zijn toegezegd die door de gedaalde rente erg duur zijn geworden, zijn
de verplichtingen aan de andere kant van de balans harder gestegen, waardoor dekkingsgraden
zijn gedaald. Dat is inherent aan een contract waarin jaarlijks aanspraken worden
ingekocht en pensioenverplichtingen moeten worden bijgehouden.
2. Uitvoering motie Klaver/Asscher over een kwalitatieve analyse van pensioencontracten
In deze motie wordt de regering verzocht aan het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)
te vragen om een kwalitatieve analyse van de pensioencontracten te maken, waarbij
getoetst wordt op collectiviteit, solidariteit en zekerheid voor deelnemers.4 Het SCP heeft mij laten weten vanwege capaciteitsgebrek niet in staat te zijn op
korte termijn deze analyse te verzorgen. Ik geef daarom op een andere manier uitvoering
aan de motie. Ik heb professor Vandenbroucke, als universiteitshoogleraar verbonden
aan de Universiteit van Amsterdam en houder van de leerstoel Herman Deleeck bij de
Universiteit Antwerpen, gevraagd om een onderzoeksvoorstel aan mij te sturen. Professor
Vandenbroucke heeft – als oud-minister van onder andere pensioenen in België, voorzitter
van de Commissie Pensioenhervorming 2020–2040 in België, en voorzitter van de Academische Raad die het pensioenbeleid permanent
begeleidt – veel expertise op het gebied van pensioenen en sociale voorzieningen.
Dit stelt hem in staat om als relatieve buitenstaander in het Nederlandse pensioendebat
snel een gedegen en onafhankelijke analyse uit te voeren.
3. Aanpak witte vlek
Zoals in het pensioenakkoord is afgesproken, heb ik de Stichting van de Arbeid (hierna
StvdA) gevraagd om een aanvalsplan op te stellen met oplossingsrichtingen om de omvang
van de witte vlek te verkleinen. Momenteel wordt door de Stichting van de Arbeid hier
constructief en intensief aan gewerkt en vinden gesprekken plaats met uiteenlopende
organisaties om vooral de achterliggende redenen en oorzaken – die zeer uiteenlopend
van aard blijken te zijn – in kaart te brengen. De StvdA verwacht dit snel af te ronden
om vervolgens naar oplossingen te kunnen zoeken, die voor de te onderscheiden problemen
een andere aanpak vergen. Een daarvan is de wachttijd in de uitzendbranche. De StvdA
zal indien mogelijk de uitkomsten van het onderzoek dat door de uitzendbranche zelf
is geïnitieerd en binnenkort zal worden afgerond, hierin meenemen. Bij het opstellen
van het aanvalsplan betrekt de StvdA tevens jongerenorganisaties. Als alles naar verwachting
gaat, zal de StvdA begin 2020 met een aanvalsplan kunnen komen.
4. Wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen
Zoals uit de planningsbrief uitwerking pensioenakkoord («roadmap») al bleek, worden
de afspraken uit het pensioenakkoord langs verschillende routes uitgewerkt. De drie
maatregelen bedrag ineens op pensioeningangsdatum, introduceren van een drempelvrijstelling
in de RVU-heffing en uitbreiding van verlofsparen volgen wel dezelfde (voorbereidings)route
en moeten met dezelfde snelheid worden uitgewerkt. Daarom heb ik ervoor gekozen deze
drie maatregelen in één wetsvoorstel op te nemen. Dit voorstel heeft onlangs open
gestaan voor internetconsultatie. De reacties op de internetconsultatie worden momenteel
verwerkt, waarna het wetsvoorstel begin volgend jaar voor toezicht- en uitvoeringstoetsen
wordt uitgezet. Zoals eerder gemeld, streef ik ernaar het wetsvoorstel voor de zomer
van 2020 in te dienen bij uw Kamer.
Hierna wordt ingegaan op twee specifieke punten bij bedrag ineens, en worden de hoofdlijnen
geschetst van de drempelvrijstelling in de RVU-heffing en de uitbreiding van het verlofsparen.
4.1 Bedrag ineens
Steeds meer mensen willen een grotere mate van flexibiliteit hebben ten aanzien van
de aanwending van hun pensioen, zodat beter kan worden aangesloten bij de eigen bestedingsbehoefte.
Tegen deze achtergrond zijn in het pensioenakkoord afspraken gemaakt over de introductie
van de mogelijkheid om een beperkt deel van het pensioen af te kopen.5 In de hoofdlijnenbrief van 27 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de beoogde
vormgeving van de mogelijkheid voor (gewezen) deelnemers om op de pensioeningangsdatum
een bedrag ineens op te nemen, waaronder de voorwaarden die het kabinet aan deze mogelijkheid
wenst te verbinden.6
Stapelingseffect keuzemogelijkheden
De afgelopen periode heb ik met sociale partners en de pensioensector gesproken over
de mogelijkheid van een bedrag ineens. Eén van de aandachtspunten die daarbij aan
bod is gekomen, is de combinatie van keuzemogelijkheden. Het lid Omtzigt (CDA) heeft
tijdens het algemeen overleg Pensioenonderwerpen van 16 oktober jl. hiervoor ook aandacht
gevraagd. Bij een combinatie van keuzemogelijkheden zou je een stapelingseffect kunnen
krijgen dat ertoe kan leiden dat mensen een te laag inkomen hebben na pensionering.
Tijdens het algemeen overleg heb ik aangegeven dit te willen voorkomen. Dit doe ik
door in het wetsvoorstel een extra voorwaarde op te nemen waardoor de deelnemer alleen
gebruik mag maken van de gedeeltelijke afkoop als er geen gebruik wordt gemaakt van
de hoog-laagconstructie (indien de pensioenovereenkomst of -regeling in deze mogelijkheid
voorziet). Hiermee wordt beoogd de mogelijkheid te beperken dat een deelnemer een
te groot gedeelte van het opgebouwde ouderdomspensioen naar voren haalt en daarmee
een te grote achteruitgang in de hoogte van de periodieke levenslange pensioenuitkering
heeft.
De voorgestelde extra voorwaarde sluit aan bij het voorstel uit het SER-advies7 dat de mogelijkheid om een beperkt deel van het ouderdomspensioen af te laten kopen
een specifieke invulling is van de hoog-laagconstructie. Daarnaast wordt met deze
extra voorwaarde gewaarborgd dat de solidariteit binnen een pensioenfonds zo min mogelijk
onder druk komt te staan, doordat selectie-effecten worden beperkt.
Partnerpensioen
In het algemeen overleg van 16 oktober jl. heeft het lid Omtzigt ook gevraagd wat
het effect is van de combinatie van keuzemogelijkheden voor het nabestaandenpensioen.
In de voorgaande paragraaf heb ik reeds aangegeven dat in het wetsvoorstel wordt voorgesteld
om als voorwaarde op te nemen dat een (gewezen) deelnemer alleen gebruik mag maken
van de gedeeltelijke afkoop als er geen gebruik wordt gemaakt van de hoog-laagconstructie.
Daarnaast stel ik voor om in de wet vast te leggen dat voor de gedeeltelijke afkoop
de toestemming van de eventuele partner is vereist, indien de hoogte van het partnerpensioen
wordt verlaagd doordat gebruik wordt gemaakt van dit keuzerecht. Dit is veelal het
geval, omdat in de praktijk de hoogte van het partnerpensioen vaak is afgeleid van
de hoogte van het ouderdomspensioen. Het laten afkopen van een deel van de opgebouwde
aanspraken op ouderdomspensioen leidt in dat geval derhalve tevens tot een verlaging
van het partnerpensioen.
4.2 Hoofdlijnen drempelvrijstelling RVU-heffing
In het pensioenakkoord is afgesproken werkenden meer mogelijkheden te bieden om eerder
te kunnen stoppen met werken. Het betreft allereerst de tijdelijke facilitering van
de mogelijkheid om in sectoren en ondernemingen uittredingsregelingen te financieren
waarmee werknemers de mogelijkheid krijgen om maximaal drie jaar voor de AOW-leeftijd
te stoppen met werken. Dit wordt gedaan door een versoepeling van de pseudo-eindheffing
op regelingen voor vervroegde uittreding (RVU-heffing) voor de periode 2021–2025.
De tijdelijke versoepeling is bedoeld om voor de korte termijn de belasting te verlagen
die werkgevers verschuldigd zijn als zij hun oudere werknemers die werkend niet de
AOW-gerechtigde leeftijd kunnen bereiken, tegemoet willen komen. Hoewel de versoepeling
van de RVU-heffing generiek geldt voor alle vertrekvergoedingen, is het uitgangspunt
dat sprake is van wederzijdse vrijwilligheid van zowel werkgever als werknemer. Op
cao-niveau kunnen hier nadere spelregels over worden afgesproken. De drempelvrijstelling
is voornamelijk bedoeld voor mensen die in de knel komen als ze moeten doorwerken
tot de AOW-leeftijd.
Concreet wordt met het wetsvoorstel beoogd mogelijk te maken dat werkgevers in de
drie jaar vóór de AOW-leeftijd aan hun werknemers een bedrag kunnen meegeven dat na
vermindering met de loonbelasting en premie volksverzekeringen het nettobedrag van
de AOW-uitkering benadert (netto-AOW), zonder dat hierover een RVU-heffing door de
werkgever is verschuldigd. De vrijstelling wordt jaarlijks bijgesteld aan de hand
van wijzigingen in de hoogte van de AOW-uitkering, zodat de hoogte van de vrijstelling
gekoppeld blijft aan de netto-AOW van dat betreffende jaar. De voorgestelde vrijstelling
van de RVU-heffing geldt voor een periode van vijf jaar. Dit betekent dat werkgevers
in de jaren 2021 tot en met 2025 tot een in de wet bepaald bedrag een van RVU-heffing
vrijgestelde uitkering, bijdrage of premie kunnen toekennen aan werknemers. Indien
de werknemer uiterlijk in het kalenderjaar 2025 de leeftijd bereikt die drie jaar
lager is dan de dan geldende AOW-leeftijd kan de werkgever een regeling toekennen
ter overbrugging van de jaren tot het bereiken van de AOW-leeftijd, gebruikmakend
van de drempelvrijstelling.
4.3 Hoofdlijnen uitbreiding verlofsparen
Een tweede mogelijkheid om eerder te stoppen met werken ziet op extra verlofsparen
per 2021. Op dit moment kunnen werknemers maximaal 50 weken fiscaal gefaciliteerd
vakantieverlof en compensatieverlof opsparen. Het kabinet heeft met sociale partners
afgesproken om deze fiscale grens te verhogen van 50 naar 100 weken. Het idee hierachter
is om deze extra fiscale ruimte te kunnen inzetten om vervroegd uittreden mogelijk
te maken of vaker en meer verlof op te kunnen nemen. Het opgebouwde verlof kan op
allerlei momenten gedurende de loopbaan (gedeeltelijk) worden opgenomen. Dit kan bijvoorbeeld
benut worden in sectoren waarbij in cao’s of in individuele arbeidsovereenkomsten
afspraken zijn of worden gemaakt om bij overwerk, ploegendiensten of anderszins zwaar
werk compensatie (deels) via extra verlofopbouw te laten plaatsvinden zonder verplichting
om dit verlof op korte termijn – op straffe van verval – op te nemen.
5. Onderzoek uitvoeringskosten
Een extern onderzoeksbureau (PWC) doet momenteel onderzoek naar uitvoeringskosten
in het huidige en in het nieuwe stelsel. Ervaringen bij recente pensioenhervormingen
(bijvoorbeeld Australië en het Verenigd Koninkrijk) zullen daarin worden meegenomen.
Het onderzoeksbureau zal de mogelijke veranderingen van uitvoeringskosten, voor verschillende
kostencomponenten, bespreken met betrokken pensioenuitvoerders. In het eindrapport
zullen ook ideeën en suggesties worden opgenomen om uitvoeringskosten in het nieuwe
stelsel zo laag als mogelijk te houden. Ik stuur u de resultaten van het onderzoek
en mijn reactie hierop begin volgend jaar toe.
6. Advies nabestaandenpensioen
In de «roadmap» heb ik aangegeven dat ik advies heb gevraagd aan de Stichting van
de Arbeid over de gewenste vormgeving van het nabestaandenpensioen, teneinde dit mee
te nemen bij de uitwerking van het nieuwe pensioencontract. De Stichting heeft mij
laten weten dat dit advies meer tijd vraagt dan verwacht. De Stichting verwacht dit
advies nu in het voorjaar op te leveren. Daarna zal een kabinetsreactie gegeven worden
op het advies.
7. Pensioenopbouw zelfstandigen
Zoals aangekondigd in het Pensioenakkoord, heeft het kabinet bezien hoe zelfstandigen,
die in één sector of bij één onderneming werkzaam zijn, zich vrijwillig kunnen aansluiten
bij de pensioenregeling in de sector of de onderneming waar zij werken, ook als zij
voordien niet als werknemer hebben deelgenomen. Ook heeft het kabinet bezien hoe zelfstandigen,
die in verschillende sectoren werken, zich vrijwillig bij een pensioenregeling kunnen
aansluiten.
Uit deze analyse van beide vormen van vrijwillige aansluiting komen belemmeringen
naar voren. Enerzijds omdat de pensioenwetgeving gebaseerd is op de relatie werkgever/werknemer.
De zelfstandige is geen werkgever én geen werknemer, en «past» daardoor niet goed
in de pensioenwetgeving. En anderzijds omdat in het pensioenakkoord is afgesproken
dat voor zelfstandigen vrijwillige deelname het uitgangspunt is, terwijl werkgevers
en werknemers onder de verplichtstelling vallen. Tot slot is averechtse selectie een
risico voor een pensioenfonds, bijvoorbeeld in relatie tot de doorsneesystematiek,
maar ook in relatie tot nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen. De
aanname hierbij is dat vooral de slechte risico’s zich vrijwillig zullen aansluiten
bij een pensioenfonds.
Ik heb begrepen dat er al een tijdje – los van het Pensioenakkoord – in verschillende
sectoren door sociale partners en pensioenuitvoerders wordt nagedacht over experimenten
waarin zelfstandigen kunnen meedoen in de tweede pijler. Ik vind het positief dat
sectoren op een constructieve manier met elkaar aan de slag zijn gegaan en wil bottom up initiatieven graag ondersteunen. Experimenten zijn immers nuttig om ervaring op te
doen en kunnen, ook in relatie tot bovengenoemde belemmeringen, leiden tot lessons learned voor een permanente oplossing. Daarom bekijk ik op welke manier ik die experimenten
kan faciliteren via experimentwetgeving. Ik streef daarbij naar inwerkingtreding per
1 juli 2021, of zoveel eerder als mogelijk. Gelet op deze planning verzoek ik de pensioensector
en zelfstandigenorganisaties concrete en gedragen experimenten uiterlijk 1 februari
2020 toe te zenden aan mijn ministerie.
In het Pensioenakkoord is ook afgesproken dat sociale partners in sectoren onderzoeken
of en hoe zij de bestaande mogelijkheden van een verplichtstelling of auto enrollment
(al dan niet met opt-out mogelijkheid voor zzp’ers) en/of variabele inleg, kunnen
realiseren. Het kabinet ziet de uitkomsten hiervan met belangstelling tegemoet. Ik
streef ernaar uw Kamer in de hoofdlijnennotitie te informeren over de stand van zaken
van bovengenoemde activiteiten.
Overige zaken
8.
Het lid Van Brenk (50PLUS) heeft mij verzocht in te gaan op de vraag of pensioenopbouw
in de huidige economische situatie lonend is, gegeven uitspraken van een bestuurslid
van het bedrijfstakpensioenfonds Schoonmaak in Nieuwsuur. Bij dit bedrijfstakpensioenfonds
zouden de premies verhoogd moeten worden en dreigen pensioenverlagingen. Bij de huidige
lage en sterk gedaalde rente is vermogensopbouw op voorhand kostbaar. Dat zie je bij
pensioenopbouw, maar ook als je bij een bank of verzekeraar vermogen wilt opbouwen.
Die werkelijkheid kan ik niet ontkennen. Het is echter niet alleen de premie die het
pensioenresultaat bepaalt. Vooral rendement moet leiden tot een goed pensioen. Zoals
het lid Van Brenk ook aangeeft, zijn de rendementen van pensioenfondsen (over het
algemeen) goed. In antwoord op de vraag van het lid Van Brenk kan ik daarom ook stellen
dat het nog steeds lonend is om mee te doen in ons verplicht gestelde pensioenstelsel.
Naar de houdbaarheid van ons pensioenstelsel bij een langdurig lage of negatieve rente
wordt, zoals u weet, onderzoek gedaan. Over de uitkomsten van dat onderzoek bericht
ik u voor de zomer.
9.
Tijdens het algemeen overleg pensioenonderwerpen op 21 november jl. heeft een aantal
Kamerleden gevraagd naar problemen bij pensioenadministraties, dit naar aanleiding
van de uitzending van Nieuwsuur op 18 november jl. In de berichtgeving door Nieuwsuur
worden diverse problemen en gevolgen geschetst. Complexe of verouderde systemen, de
onjuiste of onvolledige aanlevering of registratie van gegevens en de complexiteit
van pensioenregelingen zouden leiden tot onder meer onjuistheden in pensioenreglementen
en pensioenoverzichten. Ik ben hierover in gesprek met pensioenfondsen, pensioenuitvoeringsorganisaties,
koepels en met toezichthouders DNB en de AFM. Ik wil mij eerst een beeld verschaffen
van de oorzaken en achtergronden van problemen in administratie van pensioenregelingen.
Ik wil vervolgens inventariseren welke stappen diverse partijen kunnen zetten om de
kwaliteit van pensioenadministraties te vergroten. Ik heb u toegezegd u hierover eind
dit jaar te informeren. Maar het overleg met alle betrokken partijen kost meer tijd
dan eerder gedacht. Begin volgend jaar zal ik uw Kamer hier nader over informeren.
Hierin neem ik ook mijn reactie mee op de motie van het lid Omtzigt over rechtszekerheid/afdwingbare
rechten (Kamerstuk 32 043, nr. 450.
10.
Tot slot, op 19 november 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen om,
via een ministeriële regeling op basis van artikel 142 van de Pensioenwet, pensioenfondsen
onder bepaalde voorwaarden een jaar langer de tijd te geven om aan hun financiële
verplichtingen te voldoen.8 Voor de volledigheid informeer ik u over de publicatie van de ministeriële regeling
in de Staatscourant van maandag 16 december jl.9
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.