Brief regering : Inhoudelijke reactie op de signaleringsbrief 2019 van Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)
28 828 Fraudebestrijding in de zorg
Nr. 114
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 december 2019
Op 26 november jongstleden heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ons een signaleringsbrief
gestuurd «Signalering 2019: knelpunten in de aanpak van zorgfraude» waarin zij rapporteert
over de bevindingen uit de handhavingspraktijk van de verschillende toezichthouders
en opsporingsdiensten en de zorgverzekeraars. De signaleringsbrief is opgesteld mede
namens de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW), de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), het Centrum Indicatiestelling
Zorg (CIZ), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de Sociale Verzekeringsbank
(SVB) en het Openbaar Ministerie (OM). Bijgaand treft u de signaleringsbrief aan1. Waar we in deze brief spreken van de ketenpartners refereren we aan alle hierboven
genoemde partijen.
Allereerst is het goed om te zien dat ketenpartners fouten en fraude in de zorg door
middel van samenwerking effectiever aanpakken en al veel is bereikt. In deze signaleringsbrief
focussen de ketenpartners zich op de knelpunten in de uitvoeringspraktijk en in wet-
en regelgeving die zij, ondanks de goede samenwerking in de keten, niet kunnen oplossen.
Het gaat om de knelpunten die de ketenpartners het afgelopen jaar geconstateerd hebben.
Met deze Kamerbrief geven wij een inhoudelijke reactie op de bevindingen uit de signaleringsbrief.
Wij gaan achtereenvolgens in op:
– de belemmeringen in het toezicht op de professionele en integere bedrijfsvoering van
zorgaanbieders;
– de knelpunten bij gegevensdeling tussen ketenpartners;
– het ontbreken van een verplichte toezichthouder rechtmatigheid in de Jeugdwet;
– de verschillende regels voor besteding van een persoonsgebonden budget (pgb) in het
buitenland en
– het bemoeilijken van het opsporen van zorgfraude als gevolg van een vast maandbedrag
pgb.
De belemmeringen in het toezicht op de professionele en integere bedrijfsvoering van
zorgaanbieders
In hun afzonderlijke signalering van 5 maart 2019 hebben de IGJ en de NZa beschreven
welke belemmeringen zij ervaren in hun toezicht op de professionele en integere bedrijfsvoering
van zorgaanbieders. Dit was voor mij een belangrijke aanleiding om de publiekrechtelijke
waarborgen op dit punt te versterken. Het recent aangekondigde wetsvoorstel Integere
bedrijfsvoering zorgaanbieders introduceert onder meer aanvullende eisen rond het
tegengaan van belangenverstrengeling en de positionering van het interne toezicht
binnen zorgaanbieders.
Op 24 juli 2019 heeft de Raad van State geoordeeld dat franchisegevers die actief
zijn binnen de zorg niet zonder meer kunnen worden aangemerkt als een zorgaanbieder
in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Als dit het geval
is, betekent het dat de franchisegever niet kan worden aangemerkt als eindverantwoordelijke
voor het leveren van goede zorg inclusief de bestuurlijke en financiële randvoorwaarden
daarvoor. Die eindverantwoordelijkheid ligt bij de franchisenemers. De NZa en de IGJ
zien franchiseondernemingen daarom als een voorbeeld van een niet-transparante bedrijfsconstructie
en ervaren daarbij een beperking van hun bevoegdheden in het toezicht op de (integere)
bedrijfsvoering van zorgaanbieders. De ketenpartners achten het wenselijk om bij de
ontwikkeling van wetgeving ter versterking van het externe publiekrechtelijke toezicht
rekening te houden met bovengenoemde gevolgen van de uitspraak van de Raad van State.
Alle zorgaanbieders zijn gehouden aan de geldende wet- en regelgeving in de zorg.
Het feit dat zij onderdeel uitmaken van een franchiseformule mag hier niets aan af
doen. Het signaal van de ketenpartners is voor mij aanleiding om in gesprek te gaan
met de IGJ en de NZa over welke beperkingen zij precies ervaren bij hun toezicht op
zorgaanbieders die onderdeel zijn van een franchiseconstructie. Dit mede in het kader
van het recent aangekondigde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders.
De knelpunten bij gegevensdeling tussen ketenpartners
Om fouten en fraude effectief te kunnen bestrijden is het nodig dat de betrokken ketenpartijen
de – voor dit doel noodzakelijke – informatie met elkaar kunnen delen. Een belangrijk
knelpunt hierbij, dat in de signaleringsbrieven van 2016, 2017 en 2018 ook onder de
aandacht is gebracht, blijft dat de grondslag voor het onderling uitwisselen van gegevens
over de zorgdomeinen Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en Wet langdurige zorg
(Wlz) heen niet wettelijk is geregeld.
Ten aanzien van gegevensuitwisseling met betrekking tot fraudesignalen hebben de ketenpartners
in de signaleringsbrief 2019 twee knelpunten benoemd. Ten eerste ontbreekt de wettelijke
grondslag voor domeinoverstijgende gegevensuitwisseling tussen zorgkantoren (vanuit
de Wlz) en gemeenten (vanuit de Wmo), waardoor relevante informatie niet kan worden
uitgewisseld. Ten tweede is ook het uitwisselen van gegevens tussen gemeenten onderling
en tussen de SVB en de verstrekkers van het pgb een knelpunt.
Het afgelopen jaar is er een werkgroep van gemeenten en zorgkantoren actief geweest
die zich heeft gericht op de gegevensuitwisseling tussen gemeenten onderling, tussen
zorgkantoren onderling alsook tussen gemeenten en zorgkantoren. De uitkomsten van
deze werkgroep zijn begin 2020 gereed. Verder gaat het Ministerie van VWS met de SVB
vaststellen welke wetsaanpassingen noodzakelijk zijn om het verstrekken van gegevens
door de SVB aan gemeenten en zorgkantoren beter mogelijk te maken.
Het ontbreken van een verplichte toezichthouder rechtmatigheid in de Jeugdwet
De ketenpartners wijzen in de signaleringsbrief op het ontbreken van een wettelijke
verplichting in de Jeugdwet om een toezichthouder rechtmatigheid aan te wijzen.
Op dit moment zijn wij bezig met de uitwerking van de aangekondigde verbetering van
de organisatie van de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering zoals beschreven
in mijn brief van 7 november jongstleden2. Uw Kamer wordt voor 1 maart 2020 geïnformeerd over deze nadere uitwerking. Ik zal
hierin ook het ontbreken van een verplichte toezichthouder in de Jeugdwet betrekken.
Verschillende regels voor besteding van een pgb in het buitenland
Verder waarschuwen de ketenpartners voor een verhoogde kans op fouten en fraude bij
de inzet van het pgb in het buitenland. Dit zou komen door verschillen in regels die
hieraan worden gesteld in de verschillende zorgdomeinen. De ketenpartners vragen VWS
om een verkenning naar een meer samenhangende regelgeving.
Eerder is door de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan dat de beperking uit het
Besluit langdurige zorg betreffende een budgethouder die in het buitenland verblijft
zijn pgb-Wlz maximaal 13 weken per kalenderjaar in het buitenland voor zorg mag gebruiken
in strijd is met Europees recht. Ik wil voorkomen dat met het pgb-Wlz geen kwalitatief
goede zorg wordt ingekocht en dat de middelen onrechtmatig worden besteed. In het
licht van de uitspraak onderzoekt VWS momenteel hoe de risico’s zoals hierboven geschetst
kunnen worden beperkt. Bij dit onderzoek betrekken we de ketenpartners, waaronder
de ISZW.
Voor een pgb op grond van de Jeugdwet en de Wmo geldt dat gemeenten nadere regels
kunnen stellen over pgb in het buitenland. Voor zover bekend wordt zowel vanuit de
Jeugdwet als de Wmo nauwelijks hulp in het buitenland gegeven.
Het bemoeilijken van het opsporen van zorgfraude als gevolg van een vast maandbedrag
pgb
In de signaleringsbrief is gesteld dat het werken met vaste maandbedragen het opsporen
van zorgfraude via het strafrecht bemoeilijkt, aangezien hierbij geen factuur achteraf
van geleverde zorg hoeft te worden ingediend. Dit laatste zorgt er voor dat de bewijslast
in een strafzaak lastig dan wel onmogelijk wordt. Ook voor bestuursrechtelijk handhaven
geldt dit.
Als reactie hierop wil ik vooropstellen dat bij het pgb sprake is van eigen regie
van de budgethouder op het inkopen van zijn of haar zorg. Als vooraf bekend is hoeveel
uren per week zorg wordt verleend, is het mogelijk in de lopende maand een vast maandbedrag
uit te laten keren door de SVB. Deze werkwijze is gangbaar en wordt per situatie vooraf
geaccordeerd door de budgetverstrekker. Een factuur van de zorgverlener is dan niet
nodig.
Door het zorgkantoor en de gemeente wordt de zorgbehoefte dus vooraf getoetst. Achteraf
is het de budgethouder of diens vertegenwoordiger die akkoord geeft op de declaraties
van zijn zorgaanbieder(s). Nieuw is dat in pgb2.0 voor de betaling van de vaste maandbedragen
en maandlonen het voor de budgethouder verplicht zal worden gemaakt om elke maand
een akkoord hierop te geven. Hiermee verklaart de budgethouder dat de zorg geleverd
is. Zorgkantoren en gemeenten hebben uiteraard een rol wanneer er indicaties zijn
van oneigenlijk gebruik van het pgb of van zorgfraude en dienen zich in te spannen
om dit actief te signaleren en op te sporen. Zo zetten zorgkantoren voor de Wlz en
gemeenten voor de Wmo en Jeugdwet de nodige instrumenten in, zoals huisbezoeken controle
van declaraties, steekproeven en risicoanalyses. Op dit moment zijn de zorgkantoren
over de invulling van deze processen in gesprek met accountants, NZa en VWS.
Tot slot
Het verminderen van fouten en fraude in de zorg kan alleen als alle partijen hier
samen aan bijdragen en dat gebeurt ook. Het Ministerie van VWS zal zich met en voor
de ketenpartners blijven inzetten om tot een zo goed mogelijke aanpak van fraude in
de zorg te komen. Wij zullen onderzoeken of verdergaande maatregelen nodig zijn en
zo ja welke, om te voorkomen dat frauderende aanbieders in de zorgsector (opnieuw)
aan de slag kunnen gaan.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport