Brief regering : Reactie op verzoek commissie over de rapportage ‘Inventarisatie en appreciatie onderzoeksbeleid ministerie van Buitenlandse zaken’ in relatie tot de Operatie Inzicht in Kwaliteit'
31 865 Verbetering verantwoording en begroting
Nr. 163 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 december 2019
Hierbij bied ik de antwoorden aan op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door
de leden Sneller (D66) en Snels (GroenLinks). Het betreft vragen over het onderzoek
«Inventarisatie en appreciatie onderzoeksbeleid Ministerie van Buitenlandse zaken»1, d.d. 3 december 2018. Deze vragen gaan over een belangrijk onderwerp dat gedeeltelijk
raakt aan de operatie Inzicht in Kwaliteit.
Het algehele onderzoeksbeleid van departementen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid
van vakministers.2 Om tegemoet te komen aan uw informatiebehoefte heb ik om relevante voorbeelden gevraagd
bij mijn collega’s. Voor de vragen die specifiek in gaan op de opvolging van aanbevelingen
bij Buitenlandse Zaken ontvangt u een aparte brief van de Minister van Buitenlandse
Zaken.
In het huidige evaluatiestelsel heb ik een stelselverantwoordelijkheid voor de kwaliteit
van een specifiek deel van het onderzoeksbeleid, te weten onderzoeken naar doeltreffendheid
en doelmatigheid. Daarvoor zijn in de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE)
ook eisen opgenomen.
Met de Operatie Inzicht in Kwaliteit werkt dit kabinet aan meer inzicht in de resultaten
van beleid en betere benutting van deze inzichten om de maatschappelijke toegevoegde
waarde van beleid te vergroten. Als onderdeel hiervan kijken we ook naar het verbeteren
van het stelsel van regels en verplichtingen rondom inzicht in doeltreffendheid en
doelmatigheid. Daarbij gaat het ook om zaken als borging van onafhankelijkheid en
publicatie van evaluaties.
Om dit evaluatiestelsel te versterken werken we aan verschillende ontwikkellijnen,
waaronder het verbeteren van de strategische evaluatie- en onderzoeksagenda van departementen.
Samen met de departementen verkennen we hoe een goede strategische evaluatie- en onderzoeksplanning
eruit kan zien en op welke manier kwaliteitsborging georganiseerd kan worden. Een
andere ontwikkellijn van de Operatie Inzicht in Kwaliteit is het ondersteunen van
departementen bij kennisdeling, vaardighedenopbouw en gedragsverandering. Aandacht
voor thema’s als onafhankelijkheid en beleidsrelevantie past daar ook bij. In de volgende
voortgangsrapportage informeren we u nader over de uitwerking van deze ontwikkellijnen.
Beide ontwikkellijnen kunnen ook bijdragen aan het onderzoeksbeleid in brede zin.
Tegelijkertijd verandert dit niets aan de primaire verantwoordelijkheid die departementen
hier zelf voor hebben.
De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra
Vraag 1
Genoemde rapportage geeft allerlei inzichten rondom onderzoeksbeleid die zeer verhelderend
zijn. In hoeverre heeft dergelijk onderzoek ook bij andere departementen plaatsgevonden?
Zo ja, door welk(e) ministerie(s) en wanneer? Kunt u deze onderzoeken aan de Kamer
doen toekomen? Zo nee, bent u bereid te bespoedigen dat een dergelijk onderzoek ook
door andere ministeries wordt gedaan?
Vraag 2
De rapportage laat zien dat sturing binnen het betrokken departement op onderdelen
van het onderzoek (doelstellingen, onderzoeksvragen en conclusies en aanbevelingen)
plaatsvindt. In de rapportage wordt tevens gesuggereerd dat dergelijke beïnvloeding
op andere ministeries vaker plaatsvindt dan bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Heeft deze bevinding geleid tot aanvullend onderzoek op andere departementen? Welk
onderzoek hebben andere ministeries gedaan om te achterhalen (en te voorkomen) of/dat
hun ambtenaren van ministeries sturen op de uitkomsten van evaluaties? Kunt u deze
onderzoeken aan de Kamer doen toekomen?
Antwoord vraag 1 en 2
Zoals in de inleiding beschreven is het algehele onderzoeksbeleid van departementen
een verantwoordelijkheid van vakministers. Navraag bij mijn collega-bewindspersonen
levert het beeld op dat er voorbeelden zijn van vergelijkbare onderzoeken. De Minister
van Infrastructuur en Waterstaat heeft bijvoorbeeld in 2018 intern een inventarisatie
gedaan onder de aan haar gelieerde onderzoeksinstituten.3 De Minister van Justitie en Veiligheid heeft drie commissies ingesteld naar aanleiding
van berichtgeving in Nieuwsuur over (de afhandeling van) een klacht van een WODC-medewerkster.
De WODC-onderzoeken hebben ook bij andere departementen geleid tot interne gesprekken
en afspraken over de aansturing van wetenschappelijke onderzoeksinstellingen.
Vraag 3
Met betrekking tot onafhankelijkheid en beleidsrelevantie wordt in de rapportage aanbevolen
om richtlijnen voor onderzoeksmanagement op te stellen en naleving hiervan te stimuleren
middels een training. Hoe is aan deze aanbeveling opvolging gegeven? Worden dergelijke
trainingen (ook) op andere departementen georganiseerd?
Antwoord vraag 3
Vakministers zijn zelf verantwoordelijk voor het eventueel stimuleren van naleving
middels training(en). Navraag bij mijn collega-bewindspersonen levert het beeld op
dat er voorbeelden zijn van trainingen waarbij onderzoeksmanagement en/of onafhankelijkheid
wordt behandeld. Recent zijn bijvoorbeeld tien Rijkskennisinstellingen een leerwerktraject
gestart waarin onder meer de wisselwerking tussen onderzoekers, beleid en praktijk
aan de orde komt. Elementen van onderzoeksmanagement zijn ook verwerkt in de cursus
«Instrumenten van beleid» van het Leer- en Ontwikkelplein van OCW, SZW en VWS.4 Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een training «Goed opdrachtgeverschap».
Eén van de ontwikkellijnen van de Operatie Inzicht in Kwaliteit is het ondersteunen
van departementen bij kennisdeling, vaardighedenopbouw en gedragsverandering. Onderdeel
hiervan is het ontwikkelen van een opleiding over monitoring en evaluatie. Hierin
kunnen we ook aandacht besteden aan onderzoeksmanagement.
Vraag 4
Kunt u toelichten op welke wijze normen van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke
Integriteit (LOWI) worden geborgd en gevolgd door ministeries als het gaat om evaluatieonderzoek?
Antwoord vraag 4
Voor onderzoek uitgevoerd door een wetenschappelijk instituut geldt de Nederlandse
gedragscode wetenschappelijke integriteit. In deze code zijn zorgplichten voor de
instellingen geformuleerd. Deze zijn zelf verantwoordelijk voor het creëren van een
werkomgeving waarbinnen goede onderzoekspraktijken worden bevorderd en geborgd.
De Gedragscode Integriteit Rijk5 bevat een rijksbreed kader voor integer handelen voor rijksambtenaren. Daartoe behoren
ook regels over betrokkenheid bij onafhankelijk onderzoek en (wetenschappelijke) integriteit.
Borging en naleving van de normen is een verantwoordelijkheid van de vakdepartementen,
in hun rol van werkgever.
Vraag 5
In het rapport wordt aangegeven dat 25 van de 58 geïnventariseerde onderzoeksrapporten
waarvan verwacht had mogen worden dat ze gepubliceerd zouden worden, nooit zijn gepubliceerd
(zie ook nadere invulling van de informatie in figuur 6, pagina 13). Wat is de reden
daarvan? Hoe verhoudt dit zich procentueel gezien tot andere ministeries? Is het percentage
onderzoeksrapporten dat publiek wordt daar groter/kleiner? Voor zover deze onderzoeken
wel worden gepubliceerd, worden deze door de verantwoordelijk bewindspersoon actief
gedeeld met de Kamer? Welke afwegingen worden hierbij gemaakt? Hoe is opvolging gegeven
aan de aanbeveling uit de rapportage om het publicatiebeleid te formuleren in lijn
met de aankomende Wet Open Overheid? Bent u bereid te bevorderen dat alle ministeries
voldoen aan deze aanbevelingen omtrent openbaarmakingsbeleid?
Vraag 6
De genoemde 58 onderzoeken omvatten geen onderzoeken die worden uitgevoerd door het
ministerie zelf. Wordt over deze categorie onderzoeken op een andere manier gerapporteerd,
in lijn met deze rapportage? Hoe is de praktijk op andere ministeries?
Antwoord vraag 5 en 6
Er bestaat geen rijksbrede registratie van onderzoeken en de mate waarin deze openbaar
gemaakt worden. Onderzoeksrapporten en uitvoeringstoetsen behoren sinds de breed aanvaarde
motie van het lid Oosenbrug c.s.6 openbaar gemaakt te worden. Er kunnen overwegingen aan de orde zijn op basis waarvan
besloten wordt een onderzoek niet openbaar te maken.
De openbaarmaking van onderzoeken gebeurt op dit moment volgens de regels die de Wet
openbaarheid van bestuur (Wob) stelt. De verantwoordelijkheid voor wet- en regelgeving
en beleid is belegd bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties faciliteert als coördinerend
Minister de andere Ministers waar nodig bij de implementatie van de openbaarmaking
van onderzoeksrapporten. Zo is een handreiking opgesteld die de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties ter beschikking stelt aan de afzonderlijke vakministers.
Naleving van de wet en het kabinetsbeleid blijft een individuele verantwoordelijkheid
van de betreffende bewindspersoon. De mate waarin en de wijze waarop onderzoek als
instrument wordt ingezet verschilt immers, vanwege de aard van de werkzaamheden, per
ministerie.
Departementen hanteren in het algemeen interne publicatierichtlijnen en procedures
voor rapporten, vaak met een termijn na vaststelling waarbinnen publicatie moet plaatsvinden.
Het departementale beleid is doorgaans «openbaarmaken, tenzij». Zo worden inmiddels
de meeste op basis van ARVODI7 aanbestede onderzoeksrapporten gepubliceerd. Aan departementen gelieerde kennisinstellingen8 hanteren elk hun eigen publicatiebeleid.
Binnen mijn stelselverantwoordelijkheid voor onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
valt primair het toezicht op de beleidsdoorlichtingen. De eindrapporten van alle beleidsdoorlichtingen
worden actief toegezonden aan de Kamer en gepubliceerd op Rijksbegroting.nl en Rijksfinancien.nl.
Overzichten van onderzoeken en evaluaties worden daarnaast gepubliceerd in de begrotingen
en de jaarverslagen van de desbetreffende ministeries.
Vraag 7
Uit de rapportage komt naar voren dat het op het Ministerie van Buitenlandse Zaken
per directie verschilt in hoeverre er een overzicht is opgesteld van onderzoeksactiviteiten.
Tevens is het onderscheid tussen onderzoeksactiviteiten en overige projecten veelal
niet automatisch helder. Hoe is dit bij andere departementen? Hoe is gevolg gegeven
aan de hieruit volgende aanbeveling ten aanzien van het opstellen van een onderzoeksagenda
per directie, inclusief een (half)jaarlijkse check daarop? Is deze aanbeveling volgens
u ook toepasbaar op andere ministeries? Zo nee, waarom niet?
Vraag 8
Hoe sluiten enkele aanbevelingen uit het rapport rondom registratie en agendering
van onderzoek aan bij de Strategische Evaluatie Agenda van de operatie Inzicht in
Kwaliteit? En in hoeverre maakt het publicatiebeleid ook onderdeel uit van deze Strategische
Evaluatie Agenda?
Vraag 9
Welke lessen kunnen worden getrokken uit deze rapportage die zinvol zijn voor andere
departementen en tevens een bijdrage leveren aan hetgeen de Operatie Inzicht in Kwaliteit
beoogt?
Antwoord vraag 7, 8 en 9
Deze rapportage biedt voor elk departement bruikbare inzichten over onderzoeksbeleid
in de brede zin.
De aanbeveling over een agenda voor evaluatie- en ander onderzoek onderschrijf ik.
Eén van de ontwikkellijnen in de Operatie Inzicht in Kwaliteit is de strategische
evaluatie- en onderzoeksagenda. Deze sluit aan bij de aanbevelingen in het rapport
ten aanzien van het onderzoekslandschap en beleidsrelevantie. Een goede agenda die
jaarlijks wordt geüpdate bevordert zowel meer relevante inzichten uit evaluaties als
een adequate timing en daarmee gebruik van die inzichten door (beleidsdirecties binnen)
departementen. De intentie is om proactief een weloverwogen keuze te maken over welke
beleidsvraagstukken, wanneer, en op welke manier onderzocht, gemonitord en/of geëvalueerd
worden. Op dit moment wordt samen met de departementen gewerkt aan een raamwerk om
beleidsdepartementen te ondersteunen bij het maken van een dergelijke agenda en hier
toezicht op te houden. De doelstelling is om in de evaluatie- en onderzoeksbijlage
bij de ontwerpbegroting van 2021 een eerste kwaliteitsslag te hebben gemaakt waarbij
alle departementen een integraal overzicht bieden van hun strategische evaluatie-
en onderzoeksplanning. Zo is ook voor de Tweede Kamer inzichtelijk welke onderzoeken
en evaluaties op de planning staan en kunnen Kamerleden hierover desgewenst in gesprek
met de betreffende vakminister.
Voor de Operatie biedt deze rapportage ook lessen om verder na te denken over de invulling
van onafhankelijkheid en de rol van beleid bij verschillende typen (evaluatie)onderzoek.
Evenals andere rapporten9, stelt ook dit rapport dat een spanning bestaat tussen onafhankelijkheid en betrokkenheid
van beleid. Onafhankelijkheid van onderzoekers ten opzichte van beleid is belangrijk
om te komen tot objectieve feiten, analyses en conclusies. Aan de andere kant bevordert
betrokkenheid van beleid dat onderzoeken beleidsrelevant zijn en ook gebruikt worden
voor het bijstellen of aanpassen van beleid. Onderzoeken waarbij de wetenschap of
onafhankelijke rijkskennisinstellingen betrokken zijn, vragen ook om een andere invulling
van onafhankelijkheid dan interne onderzoeken of onderzoeken van (semi-)commerciële
onderzoeksbureaus. Dit vergt een goede balans tussen onafhankelijkheid en betrokkenheid
van beleidsdirecties bij verschillende typen onderzoek.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën