Brief regering : Protocol tot wijziging van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay en het Administratief Akkoord daarbij, ondertekend te Montevideo op 11 oktober 2005; ’s-Gravenhage, 2 september 2019
35 339 Protocol tot wijziging van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay en het Administratief Akkoord daarbij, ondertekend te Montevideo op 11 oktober 2005; ’s-Gravenhage, 2 september 2019
A/ nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
14 november 2019.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven
uiterlijk op 14 december 2019.
Aan de voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2019
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb
ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 2 september
2019 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag inzake
sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten
van de Uruguay en het Administratief Akkoord daarbij, ondertekend op 11 oktober 2005
te Montevideo (Trb. 2019, nr. 139).
Een toelichtende nota bij dit protocol treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het Europese deel van Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
TOELICHTENDE NOTA
I. Algemeen
Nederland en Uruguay hebben door onderhandelingen een akkoord bereikt over de wijziging
van het op 11 oktober 2005 te Montevideo tot stand gekomen Verdrag inzake sociale
zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de
Uruguay (Trb. 2005, nr. 303) (hierna: het Verdrag) en het Administratief Akkoord daarbij (hierna:
het Administratief Akkoord) middels een Protocol tot wijziging van het Verdrag en
het Administratief Akkoord daarbij (hierna: het Protocol). Met het Protocol worden
het Verdrag en het Administratief Akkoord in overeenstemming gebracht met maatregelen
ter herziening van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel, een pakket van hervormingen
om de houdbaarheid van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel te verbeteren. Het
Protocol ziet onder meer op toepassing van het woonlandbeginsel in de sociale zekerheid,
aanpassingen in de materiële werkingssfeer ten behoeve van de toepassing van Titel
II van het Verdrag, alsmede de medeverzekering van gezinsleden van gedetacheerde werknemers.
De wijzigingen van het Verdrag en het Administratief Akkoord zijn afgestemd met de
betrokken uitvoeringsorganen.
Naar het oordeel van de regering bevatten de bepalingen van het Protocol een ieder
verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die een
rechtssubject rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen:
In de artikelen I tot en met V van het Protocol zijn materiële bepalingen opgenomen.
Het gaat daarbij om zaken als begripsomschrijving, een andere vormgeving van de materiële
werkingssfeer, introductie van het woonlandbeginsel en medeverzekering van gezinsleden
van gedetacheerde werknemers.
Artikel VI dat overgangsbepalingen vastlegt en onder meer voorziet in eerbiedigende
werking van bestaande situaties alsmede in een overgangsperiode van zes maanden voor
toepassing van het woonlandbeginsel bij ongewijzigde situatie.
Woonlandbeginsel
Op basis van de op 1 juli 2012 in werking getreden Wet van 29 maart 2012 houdende
wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met aanpassing van de hoogte
van de uitkering aan het woonland (Stb. 2012, nr. 198) (hierna: Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid) wordt de hoogte
van bepaalde uitkeringen afgestemd op het niveau van de kosten van levensonderhoud
van het woonland van de uitkeringsgerechtigde. Dit heeft tot gevolg dat de uitkering
zoals die in het woonland tot uitbetaling komt, een percentage (tot maximaal 100%)
bedraagt van de uitkering waarop de gerechtigde recht zou hebben indien de gerechtigde
in Nederland zou hebben gewoond of verbleven. Het geldende percentage wordt de woonlandfactor
genoemd. In Uruguay bedraagt de woonlandfactor, zoals vastgesteld in de bijlage bij
de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012, voor 2019 80%. Het woonlandbeginsel
zal thans conform de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid worden toegepast
op nabestaandenuitkeringen op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en op één
specifiek deel van de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten op
basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-WGA-vervolguitkering).
Daarbij gaat het om uitkeringen die een sociaal minimuminkomen moeten garanderen.
Het Protocol maakt het mogelijk om het woonlandbeginsel toe te passen op Nederlandse
uitkeringen die in Uruguay worden uitbetaald. Het Protocol bevat een overgangsbepaling
waardoor deze maatregel gedurende een overgangsperiode van zes maanden geen gevolgen
heeft voor personen die reeds een uitkering ontvangen en wiens situatie ongewijzigd
blijft.
Overige wijzigingen
Verstrekkingen bij ziekte vallen momenteel niet onder de materiële werkingssfeer ten
behoeve van de toepassing van Titel II van het Verdrag. Normaliter is echter de volledige
socialezekerheidswetgeving van één Verdragsluitende Partij van toepassing op personen
voor wie men op grond van Titel II de toepasselijke socialezekerheidswetgeving moet
vaststellen. De voorgestelde wijziging voorziet hierin.
Tot slot wordt mede ter vermindering van administratieve lasten van bedrijven de medeverzekering
van gezinsleden van de gedetacheerde werknemer in het Verdrag opgenomen. Op de echtgenoot/echtgenote
en kinderen die een gedetacheerde werknemer vergezellen zal eveneens de socialezekerheidswetgeving
van toepassing zijn van het land waar vandaan de werknemer wordt gedetacheerd. Dit
geldt echter alleen voor zover de gezinsleden zelf geen werkzaamheden verrichten op
het grondgebied van het land waarnaar de gedetacheerde werknemer is uitgezonden.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I – Begripsomschrijvingen
Vanwege de wijziging van de materiële werkingssfeer aan Nederlandse zijde wordt de
begripsomschrijving in onderdeel «e» van artikel 1, eerste lid, van het Verdrag aangepast.
In verband met het feit dat ziekteverzekering (verstrekkingen) onder de materiële
werkingssfeer van Titel II wordt gebracht, wordt in de begripsomschrijving als bevoegd
orgaan toegevoegd: de zorgverzekeraars.
Artikel II – Materiële werkingssfeer
Met deze wijziging in artikel 2, eerste lid, onder B, wordt allereerst de zinsnede
«takken van sociale zekerheid» vervangen door «takken van sociale verzekeringen».
Op die manier is duidelijk dat sociale bijstand niet onder de materiële werkingssfeer
valt en daarmee is uitgezonderd van export. Voor wat betreft de materiële werkingssfeer
vallen aan Nederlandse zijde kinderbijslagen alleen onder het Verdrag voor de toepassing
van Titel II (toepasselijke wetgeving). Daarnaast wordt aan Nederlandse zijde voor
de toepassing van Titel II (toepasselijke wetgeving) onderdeel h. ziekteverzekering
(verstrekkingen) toegevoegd aan het eerste lid van artikel 2 van het Verdrag. Op die
manier is de volledige socialezekerheidswetgeving van één Verdragsluitende Partij
van toepassing op personen voor wie men op grond van Titel II de toepasselijke socialezekerheidswetgeving
moet vaststellen. Het nieuwe derde lid van artikel 2 verduidelijkt dat het Verdrag
niet geldt voor regelingen over prestaties aan slachtoffers van oorlogshandelingen
of de gevolgen daarvan.
Artikel III – Betaling van prestaties
Dit onderdeel betreft aanpassing van de exportbepaling in artikel 5 van het Verdrag.
Hiermee wordt bepaald dat, waar de Nederlandse wetgeving dit vereist, het woonlandbeginsel
wordt toegepast. Hierdoor is het mogelijk om bij export naar Uruguay de hoogte van
bepaalde Nederlandse uitkeringen af te stemmen op het niveau van de kosten van levensonderhoud
aldaar. Het woonlandbeginsel wordt thans toegepast op de nabestaanden- en de WIA-WGA-vervolguitkering.
Artikel IV – Bijzondere bepalingen
Deze bepaling regelt de medeverzekering van gezinsleden van gedetacheerden. Met de
toevoeging van een negende lid aan artikel 7 wordt op de echtgenoot/echtgenote en
kinderen die een gedetacheerde werknemer vergezellen, eveneens de socialezekerheidswetgeving
van toepassing van het land waar vandaan de werknemer wordt gedetacheerd, mits de
gezinsleden van gedetacheerden zelf niet als werknemer of zelfstandige werkzaam zijn
op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij.
Artikel V – Gedetacheerde werknemers
Met de wijziging van artikel 4 van het Administratief Akkoord worden in de afgegeven
verklaring van toepasselijke wetgeving tevens de echtgenoot/echtgenote en kinderen
van de gedetacheerde werknemer vermeld die hem vergezellen en voor zover zij onderworpen
blijven aan dezelfde wetgeving. De verklaring toont aan dat deze gezinsleden zijn
meeverzekerd met de gedetacheerde werknemer.
Artikel VI – Overgangsbepaling
Dit artikel voorziet in een aantal overgangsbepalingen vanaf de datum van inwerkingtreding
van het Protocol. Het eerste lid van artikel VI van het Protocol regelt dat bestaande
situaties op basis van Titel II van het Verdrag blijven doorlopen onder de voorwaarden
van het ongewijzigde Verdrag. Nieuwe situaties worden beoordeeld onder de voorwaarden
van het gewijzigde Verdrag.
Het tweede lid van artikel VI van het Protocol bevat een overgangsbepaling voor het
woonlandbeginsel. Hierin wordt geregeld dat voor gerechtigden die op de eerste dag
van inwerkingtreding van het Protocol reeds recht hebben op een uitkering deze volledige
uitkering behouden gedurende een periode van zes maanden volgend op de datum van inwerkingtreding
van het Protocol. Daarna geldt ook voor hen dat het woonlandbeginsel zal worden toegepast.
Artikel VII – Inwerkingtreding
Dit artikel regelt de schriftelijke kennisgeving van de voltooiing van de interne
goedkeuringsprocedures vereist voor de inwerkingtreding van het Protocol. Het Protocol
treedt in werking op de eerste dag van de vierde maand volgend op de datum van ontvangst
van de laatste kennisgeving.
IV. Koninkrijkspositie
Voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, zal het Protocol, evenals het Verdrag
en het Administratief Akkoord daarbij, alleen voor het Europese deel van Nederland
gelden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.