Brief regering : Toezegging minister van Buitenlandse Zaken m.b.t. de motie van het lid Omtzigt over de klokkenluidersbrief over kinderhandel bij interlandelijke adopties
21 501-20 Europese Raad
Nr. 1489 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2019
Tijdens het algemeen overleg Raad Algemene Zaken van 8 oktober verzocht de heer Omtzigt
het kabinet om nogmaals contact te zoeken met de Europese Commissie en aan te sturen
op een oplossing inzake de situatie van mevrouw Roelie Post. Middels deze brief geeft
het kabinet zijn reactie op het verzoek van de heer Omtzigt. Dit verzoek volgde op
de Kamerbrief1 naar aanleiding van de motie ter zake die op 24 september in stemming is gebracht
en aangenomen is door uw Kamer2.
Het kabinet begrijpt de wens van mevrouw Post om spoedig een oplossing te vinden in
deze kwestie. Zoals aangegeven in voornoemde kamerbrief is de rol van het kabinet
in deze kwestie echter beperkt. De situatie betreft een geschil tussen een werknemer
en werkgever, tussen mevrouw Post en de Europese Commissie. Deze verhouding wordt
geregeld in de procedures uit de verordening voor het statuut voor Europese ambtenaren.
Het kabinet is van mening dat het aan de Europese Commissie is om in overleg met mevrouw
Post een passende oplossing te vinden.
Desalniettemin heeft het kabinet de situatie van mevrouw Post meermaals bij de Europese
Commissie onder de aandacht gebracht. Ook na het verzoek van de heer Omtzigt tijdens
het Algemeen Overleg Raad Algemene Zaken van 8 oktober jl. zijn de zorgen van de Tweede
Kamer opnieuw overgebracht aan de Commissie. De Commissie benadrukte nogmaals geen
informatie te kunnen delen over personeelsvertrouwelijke kwesties.
Het kabinet kent de personeelsvertrouwelijke details van deze casus niet en kan daarom
geen oordeel vellen of deze kwestie als een klokkenluiderskwestie of als een arbeidsgeschil
kan worden gezien. Hieronder zet het kabinet het theoretische kader voor de verschillende
opties uiteen.
De bestaande routes die mogelijke klokkenluiders binnen de Europese instellingen kunnen
bewandelen om eventuele misstanden te rapporteren zijn uiteengezet in de mededeling
aan de Europese Commissie over richtlijnen voor klokkenluiders3 en opgenomen in artikel 22bis en verder van het Statuut van de ambtenaren van de
Europese Unie («Ambtenarenstatuut»). Allereerst bestaat de mogelijkheid voor een ambtenaar
om eventuele misstanden binnen een Europese instantie te rapporteren aan zijn directe
chef of aan een directeur-generaal, of als hij dat nuttig acht aan de secretaris-generaal
of een persoon in een vergelijkbaar functie, of rechtstreeks aan het Europees Bureau
voor fraudebestrijding (OLAF). Daarnaast kan de Europees ambtenaar extern de klok
luiden, zonder daar nadelige gevolgen van te ondervinden, indien hij er naar eer en
geweten van overtuigd is dat de bekendgemaakte informatie en aantijgingen die ze eventueel
bevat, in essentie waar zijn, en na verstrijking van de door de betrokken instelling
of OLAF zelf vastgestelde termijn om gepaste maatregelen te nemen. Zoals beschreven
in artikel 22bis van het Ambtenarenstatuut, kan de mogelijke klokkenluider eventuele
misstanden extern onder de aandacht brengen bij de Voorzitter van de Europese Commissie,
Voorzitter van de Rekenkamer, Voorzitter van de Raad, Voorzitter van het Europees
parlement of bij de Europese Ombudsman.
De Europese Ombudsman verricht onderzoek naar gevallen van wanbeheer bij instellingen,
organen, of instanties van de Europese Unie en kan dat ook doen op basis van klachten
die door EU-burgers zijn voorgelegd. De Europese Ombudsman heeft ook in vele personeelszaken
met betrokkenheid van o.a. de Europese Commissie onderzoek gedaan en naar aanleiding
daarvan verslagen met aanbevelingen ingediend en heeft een grote autoriteit op dit
gebied. Uit de uitzending van Argos (d.d. 5 mei 2018) over de zaak van mevrouw Post
begrijpt het kabinet dat de zaak van mevrouw Post aan de Europese ombudsman is voorgelegd.
Een eventueel rapport over deze zaak is alleen bekend bij betrokkenen.
In de zaak van mevrouw Post is, zoals ook in de debatten met Uw Kamer naar voren is
gekomen, bekend dat zij de voorzitter van het Europees parlement in 2016 een brief
over haar zaak heeft gestuurd in lijn met artikel 22bis van het Statuut van de Ambtenaren
van de Europese Unie. Hiermee zou het Europees parlement, conform de genoemde richtsnoeren,
fungeren als het door mevrouw Post gekozen externe kanaal. Mevrouw Post heeft een
kopie van deze brief ter kennisgeving aan Minister-President Rutte gestuurd ten tijde
van het Nederlandse EU-voorzitterschap van de Raad (eerste helft 2016) (zie ook de
ter zake beantwoorde Kamervragen4). Het kabinet stelt vast dat er in het Europees parlement, als controleur van de
Europese Commissie, aandacht is geweest voor deze zaak, en kan zich voorstellen dat
het opnieuw onder de aandacht brengen van deze zaak bij het Europees parlement bevorderlijk
kan zijn voor een goede afwikkeling – hoewel dit natuurlijk een afweging van het parlement
zelf is.
Zoals het kabinet eerder aangaf kunnen ambtenaren, zoals mevrouw Post, zich ook wenden
tot het Gerecht van het EU Hof van Justitie, dat bevoegd is om uitspraken te doen
in geschillen tussen de Europese Unie en haar personeelsleden Hiervoor is vereist
dat de ambtenaar op grond van artikel 90, lid 2 van het Ambtenarenstatuut binnen een
termijn van drie maanden een klacht indient bij de betrokken instelling waarover deze
binnen vier maanden een redenen omkleed besluit dient te nemen. De ambtenaar kan vervolgens
op grond van art. 91 van het Ambtenarenstatuut binnen een termijn van drie maanden
beroep instellen tegen een (stilzwijgend of uitdrukkelijk) besluit tot afwijzing van
de klacht. Het is het kabinet niet bekend of mevrouw Post destijds van deze mogelijkheid
gebruik heeft gemaakt.
Het kabinet is van mening dat het door het herhaaldelijk onder de aandacht brengen
van de zaak van Mw. Post bij de relevante diensten van de Commissie het uiterste heeft
gedaan dat binnen de kaders van de regelingen mogelijk en wenselijk is. Het kabinet
spreekt de hoop uit dat er spoedig een passende oplossing voor beide partijen wordt
gevonden, nu de zorgen van uw Kamer wederom zijn gedeeld met de Europese Commissie.
Met deze brief reageert het kabinet ook op het verzoek uit de procedurevergadering
van de vaste kamercommissie Europese Zaken van 7 november jl. Het kabinet heeft geen
toegang tot personeelsvertrouwelijke gegevens in deze casus.
Het tweede deel van de motie over de problematiek van interlandelijke adoptie valt
onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor rechtsbescherming. Deze heeft laten
weten dat hij uw Kamer voorafgaand aan het AO Personen- en Familierecht dat gepland
staat voor begin december, per brief nader zal informeren over de uitvoering van de
motie ten aanzien van het probleem van kinderhandel bij interlandelijke adoptie.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken