Brief regering : Voortgang Zorg voor de Jeugd
34 880 Evaluatie Jeugdwet
Nr. 16 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 november 2019
Hierbij ontvangt u de derde voortgangsrapportage van het Actieprogramma Zorg voor
de Jeugd1. Met de start van het programma op 16 april 2018 hebben Rijk, gemeenten, jeugdhulpbranches,
professionals en cliëntorganisaties op zes actielijnen aangegeven hoe we concreet
de jeugdhulp merkbaar en meetbaar beter gaan maken voor kinderen, ouders en professionals.
Hoofdpunten van deze brief:
• De voortgangsrapportage laat zien dat de uitvoering van het Actieprogramma grotendeels
op schema ligt. Tegelijkertijd constateert de stuurgroep Zorg voor de Jeugd2 dat een betere ordening van het jeugdhulpstelsel nodig is3.
• De voorlopige halfjaarcijfers van het CBS laten enkele hoopgevende ontwikkelingen
zien (daling gesloten jeugdhulp, stijging pleegzorg), maar ook minder positieve ontwikkelingen
(daling gezinsgerichte opvang)4.
• We bieden de voortgang van de drie aanpakken van actielijn 2 («Meer kinderen zo thuis
mogelijk laten opgroeien») aan zoals eerder aan uw Kamer is toegezegd5: de aanpakken pleegzorg, gezinshuizen en gesloten jeugdhulp.
• We informeren u over lopende moties en toezeggingen, waaronder de motie van het lid
Voordewind c.s.6 over de inspanningen rond pleegzorg, gezinshuizen en gesloten jeugdhulp.
• We gaan in op het verzoek van uw Kamer om te reageren op diverse stukken ten behoeve
van een nog te plannen Algemeen Overleg over jongeren met chronische en langdurige
beperkingen7.
De voortgangsrapportage brengt per actielijn de inspanningen en mijlpalen van de afgelopen
vijf maanden in beeld. We zien dat de uitvoering van het programma grotendeels op
schema ligt. In de voortgangsrapportage van mei 2020 zoomen we in op de meetbare impact
met de effectmonitor op basis van de meest recente jaarcijfers van het CBS.
Tegelijkertijd signaleert de stuurgroep Zorg voor de Jeugd terecht dat de impact van
het programma nog onvoldoende merkbaar is voor kinderen en professionals. Kinderen
en gezinnen ontvangen nog niet altijd tijdige en passende (specialistische) zorg en
ondersteuning op de juiste plek, en de hulp aan kinderen met levenslange en levensbrede
ondersteuningsvragen moet beter. Bovendien is werk- en regeldruk nog (te) hoog, ervaren
aanbieders knelpunten in hun bedrijfsvoering, staat de arbeidsmarkt onder druk en
is het voor gemeenten lastig om regie te nemen en regionaal samen te werken.
De bij het Actieprogramma betrokken partijen bepleiten daarom de noodzaak van een
betere organisatie van het jeugdhulpstelsel, zodat ze optimaal kunnen werken aan de
transformatiedoelen die alle partijen ondersteunen. Dat is ook mijn insteek. Wij richten
ons de komende tijd – naast de uitvoering van het programma – met alle betrokken partijen
op een betere en efficiëntere inrichting van het stelsel. Uw Kamer ontvangt hierover
separaat een brief.
1. Duiding voorlopige halfjaarcijfers CBS
Het CBS heeft op 31 oktober 2019 de voorlopige halfjaarcijfers gepubliceerd. In de
eerste helft van 2019 hebben gemeenten 352.790 jongeren geholpen, wat een stijging
van 1,5% is ten opzichte van definitieve cijfers over de 1e helft van 2018. In een eerste duiding van deze cijfers zien we dat deze stijging
vooral bij de ambulante vormen van jeugdhulp zit (+1,5%). Deze stijging zien we terug
bij jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige (+4%) en ambulante jeugdhulp aangeboden
door aanbieders (+3%). Tegelijkertijd zien we een daling bij jeugdhulp uitgevoerd
door wijkteams (-6%).
Jeugdhulp met verblijf blijft vrijwel gelijk. Eerder gaven we in juni 2019 aan8 dat de eerste hoopgevende signalen van de beoogde transformatie wat betreft «zo thuis
mogelijk» zichtbaar werden. Toen bleek dat meer kinderen in het eigen netwerk geholpen
werden, dat meer jongeren gezinsgericht werden opgevangen en dat minder jongeren in
residentiële of gesloten instellingen geplaatst werden. De nieuwste halfjaarcijfers
over de eerste helft van 2019 laten zien dat deze trend zich voorzichtig doorzet:
• Het aantal jongeren in een gesloten jeugdinstelling daalt verder (–7% van 1.925 naar
1.790). Het aantal jongeren in residentiële opvang is echter licht gestegen (+1% van
14.535 naar 14.645 jongeren).
• Het aantal jongeren dat in een pleeggezin wordt opgevangen stijgt (+1,6%, van 19.140
naar 19.445 jongeren), maar er worden minder jongeren opgevangen in een gezinsgerichte
opvang (–17%, van 5.190 naar 4.315 jongeren).
Bron: CBS Beleidsinformatie Jeugd1
1 (1) Personen van 0 tot en met 22 jaar. Jongeren met meerdere hulpvormen komen meerdere
malen in de figuur voor.
(2) Verblijf bij een jeugdhulpaanbieder anders dan pleegzorg, gezinsgerichte jeugdhulp
of gesloten plaatsing.
De voorlopige halfjaarcijfers van 2019 laten zich lastig duiden. We zien enkele hoopgevende
ontwikkelingen, zoals minder gesloten jeugdhulp en meer pleegzorg, maar ook minder
positieve ontwikkelingen, zoals de daling van gezinsgerichte jeugdhulp. We willen
benadrukken dat deze cijfers nog niet definitief zijn. Het CBS komt in het voorjaar
van 2020 met definitieve halfjaarcijfers die in eerdere jaren tot wel 5–6 procentpunt
hoger uitvielen. De cijfers geven dus vooral een eerste indicatie.
Achter de landelijke cijfers gaan daarnaast grote regionale en lokale verschillen
schuil. Onderstaande landkaarten laten een grote spreiding zien van het aandeel gezinsgerichte
opvang en pleegzorg. Het aandeel jongeren in gezinsgerichte opvang als percentage
van jeugdhulp met verblijf varieert van 4% in Midden Brabant tot 20% in Holland Rijnland.
Bij pleegzorg zien we een variatie tussen 30% in Drenthe en 61% in West Brabant West.
Deze regionale verschillen laten zien dat de duiding vooral in de regio en bij gemeentes
moet gebeuren, bijvoorbeeld door middel van benchmarking.
Op landelijk niveau kunnen we bij opvallende verschillen gericht een nader onderzoek
uitzetten:
– Op verzoek van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) zijn onlangs de verschillen
in de inkoop van de logeerfunctie bij vier gemeenten onderzocht. Dit onderzoek vindt
u als bijlage bij deze brief. Logeren maakte 10 tot 40 procent uit van jeugdhulp met
verblijf anders. Het zijn met name jongeren tussen de 4 en 18 jaar die hier gebruik
van maken. Logeren vindt vooral plaats in de weekenden en in vakanties. De verwijzing
vindt veelal plaats via de gemeentelijke toegang.
– Voor de komende periode gaan we nader onderzoek doen naar de behandelduur van jongeren
bij ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder. De afgelopen vier jaar (2015–2018)
zien we een stijging van ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder (+4,6%),
waarbij de behandelduur stijgt met 38%.
Bron: CBS Beleidsinformatie Jeugd
De voorlopige halfjaarcijfers signaleren in ieder geval dat er nog veel werk te verzetten
is en dat er geen one-size-fits-all aanpak past op alle regio’s. Jeugdhulpaanbieders,
professionals, pleegouders, gemeenten en Rijk moeten nu – samen met de cliëntenorganisaties –
doorpakken om de afgesproken aanpakken pleegzorg, gezinshuizen en gesloten jeugdhulp
verder uit te voeren.
2. Pleegzorg, gezinshuizen en gesloten jeugdhulp (actielijn 2)
Kinderen groeien «zo thuis mogelijk» op. Dat is een van de ambities die we hebben
uitgesproken met het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd. Om dit te bewerkstelligen
staan in actielijn 2 van dit programma verschillende maatregelen om uithuisplaatsingen
te voorkomen, pleegzorg te versterken, meer te investeren in kleinschalige gezinsgerichte
voorzieningen, alternatieven te ontwikkelen voor gesloten jeugdhulp en de huidige
vormen van gesloten jeugdhulp af- en om te bouwen.
2.1 Samenhang
Over doel en aanpak van actielijn 2 hebben wij de Kamer geïnformeerd in brieven van
25 maart 2019 (gesloten jeugdhulp)9, 4 april 2019 (pleegzorg)10 en 14 mei 2019 (gezinshuizen)11. Zoals toegezegd aan uw Kamer ontvangt u bijgevoegd een overzicht van de uitwerking
van de aanpakken pleegzorg, gezinshuizen en gesloten jeugdhulp. Hieronder beschrijven
we de samenhang van de plannen, zoals de motie van het lid Voordewind c.s.12 vraagt. In navolging van de motie van de leden Westerveld en Kuiken13 gaan we in op de wijze waarop partijen deze plannen uitvoeren en VWS deze plannen
(financieel) ondersteunt. De sector zet belangrijke stappen om de jeugdhulp voor kinderen,
(pleeg)ouders en professionals te verbeteren. De uitvoering van de plannen in samenhang
zorgt ervoor dat we:
1) De leefwereld van jongeren in jeugdinstellingen verbeteren
De sector zet hard in op het verbeteren van de leefwereld van jongeren geplaatst in
jeugdinstellingen. Dat gebeurt onder meer door het verminderen van gedwongen afzonderen,
het aanbieden van suïcidetrainingen voor professionals en gerichte acties om het leef-
en werkklimaat structureel te verbeteren. Ook ontwikkelt de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ), op basis van de factsheets terugdringen vrijheidsbeperking gesloten
jeugdhulp, jeugd-ggz en jeugd-lvb, voor de zomer van 2020 een nieuw toetsingskader.
Het Rijk werkt daarnaast aan een wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdinstellingen
waarin de huidige verschillen in rechtsposities tussen jongeren in de gesloten jeugdhulp
en justitiële jeugdinrichtingen zoveel mogelijk geharmoniseerd worden. Dat moet leiden
tot een verbetering van de rechtspositie, waar ook de motie van het lid Westerveld
over het versterken van rechten voor jongeren in jeugdzorginstellingen14 om vraagt.
2) Kleinschalig hulpaanbod voor kinderen en jongeren verbreden
De sector werkt aan het vergroten van het kleinschalig hulpaanbod, onder meer via
een nieuwe wervingscampagne voor pleegouders conform de motie van de leden Raemakers
en Dijksma15, het benutten van leegstaande panden voor (startende) gezinshuizen en het ontwikkelen
van gecombineerde kleinschalige voorzieningen. Samen met de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) en Jeugdzorg Nederland laten we daarnaast een quick scan naar vastgoed
uitvoeren, die in het voorjaar van 2020 gereed is. Op basis van de bevindingen van
deze quick scan gaan we met gemeenten en de sector in gesprek. De partijen die het
koersdocument gezinshuizen16 hebben opgesteld, werken aan een uitvoeringsagenda waarin opleiden van bestaande en nieuwe gezinshuisprofessionals één van de vier uitvoeringslijnen is, conform de motie van het lid Voordewind17. Dit najaar brengen zij in beeld wat er nodig is en welk (nieuw) scholingsaanbod
daarbij hoort. Hierbij gaat het om scholing voor nieuwe gezinshuisouders maar ook
om bij- en omscholing. Op basis van de bevindingen worden afspraken gemaakt over te
ontwikkelen aanbod en wie waar voor verantwoordelijk is.
3) Beter luisteren naar kinderen en jongeren
Om beter te luisteren naar kinderen en jongeren en hun inspraak te vergroten, organiseert
JongWijs een pleegkinderparlement. Ook gaan we met JongWijs in gesprek hoe de inspraak
van pleegkinderen structureel te versterken. De IGJ ontwikkelt voor het toezicht op
de jeugdhulp een toetsingskader met meer aandacht voor regie van jongeren in hun behandeltraject.
VWS heeft daarnaast de subsidie in 2019 voor het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg
(AKJ) verhoogd voor het afleggen van extra groepsbezoeken in de gesloten jeugdhulp
en de open residentiële jeugdhulp. Daarbij worden jongeren geïnformeerd over procedures
en hun rechten in de jeugdhulp en worden ze geholpen bij klachten om door de instanties
gehoord te worden. Verder bezoekt de Nationale Jeugdraad (NJR) gesloten jeugdinstellingen,
waar ze jongeren presentatie- en debattrainingen geven om hun stem te laten horen
over hun behandeling en de instelling waar ze verblijven. Ook de motie van het lid
Westerveld over participatie van pleegjongeren18 en de motie van de leden Westerveld en Kuiken over de inspraak van jongeren in hun
behandeltraject19 vragen aandacht voor deze thema’s.
4) Stabiliteit in het leven van jongeren verbeteren
We moeten voorkomen dat kinderen en jongeren die niet meer thuis kunnen wonen, te
maken krijgen met abrupte veranderingen. Ook de motie van het lid Kuiken over een
doorgroeimodel20 vraagt hier aandacht voor. Het uitgangspunt van iedere zorgaanbieder is het bieden
van een stabiele omgeving voor kinderen en jongeren. Een verandering in de leefgroep
– bijvoorbeeld op basis van leeftijd – is soms nodig, omdat dit beter aan kan sluiten
bij de behoeftes en het ontwikkelpad van jongeren. Ook maakt de sector zich sterk
voor het verminderen van overplaatsingen binnen de JeugdzorgPlus, het versoepelen
van de overgang naar volwassenheid en het verminderen van vroegtijdige beëindigingen
van pleegzorgrelaties en uitval van pleegouders.
In opvolging van een eerdere toezegging van Minister Dekker21, hebben de Ministeries van VWS en JenV daarnaast het CBS gevraagd om het aantal overplaatsingen
en gescheiden plaatsingen van broertjes en zusjes te inventariseren. De beschikbare
gegevens kunnen geen accuraat en volledig beeld geven. Het Ministerie van JenV heeft
in opvolging van de motie van de leden Van Nispen en Hijink22 het WODC verzocht nader onderzoek te doen naar de aard en omvang van gescheiden plaatsingen
van broertjes en zusjes en in hoeverre een wettelijke verankering van het beginsel
van samen plaatsen wenselijk is.
Daarnaast ondersteunt het Ministerie van VWS, mede ter uitvoering van de motie van
het lid Kuiken23, de uitvoering van pilots High Intensive Care & High Safety. Drie aanbieders ontwikkelen via deze pilots alternatieven voor gesloten plaatsingen
en gaan na welke alternatieven wel en niet werken.
5) Pleegouders beter ondersteunen
Om pleegouders beter te ondersteunen, ontwikkelt de sector onder meer nieuw leer-
en ontwikkelaanbod, komt er een centraal online platform voor pleegouders en gaan
de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP) en Jeugdzorg Nederland de samenwerking
tussen jeugdbeschermers, pleegzorgbegeleiders en pleegouders versterken door via dialogen
werkzame elementen van goede samenwerking te achterhalen. VWS gaat samen met de VNG,
de NVP en Jeugdzorg Nederland na hoe we de handreiking pleegvergoeding24 kunnen herzien, zodat het voor alle betrokken partijen duidelijker is welke vergoedingen
voor welke kosten van pleegouders ingezet kunnen worden. De motie van het lid Westerveld25 vraagt hier ook aandacht voor.
6) Kwaliteit van hulp en toezicht daarop verbeteren
Gezinsgerichte hulp dient van goede kwaliteit te zijn en het toezicht op deze hulp
dient passend te zijn, waar ook de motie van het lid Agema om vraagt26. In dit kader implementeren gezinshuizen de door de sector opgestelde kwaliteitscriteria27. De IGJ stelt momenteel een toetsingskader gezinshuizen op dat aansluit op deze kwaliteitscriteria
en onderzoekt daarnaast of er een lichtere vorm van toezicht voor gezinshuizen ontwikkeld
kan worden waarbij een keurmerk of certificaat een rol speelt.
Voor een uitgebreide beschrijving van alle acties die de sector in gang zet rond actielijn
2 verwijzen wij u naar het bijgevoegde overzicht en de bijgevoegde brief van de Branches
Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ)28.
2.2 Aanpak
Een brede coalitie van partijen29, onder regie van de BGZJ, voert bovenstaande acties uit. De BGZJ heeft ons in de
bijgevoegde brief geïnformeerd over de aanpak en voortgang op de verschillende thema’s.
We zien dat de betrokken partijen niet alleen hoge ambities hebben, maar ook belangrijke
stappen zetten om kinderen zo thuis mogelijk te laten opgroeien. Tegelijkertijd maakt
de sector in bijgevoegde brief duidelijk dat het geen gemakkelijke opgave is om de
gewenste transformatie snel van de grond te krijgen. De jeugdsector heeft te maken
met personeelstekorten, hoge administratieve lasten, vastgoedvraagstukken en een hoge
werkdruk. De sector vraagt daarom tijd en ruimte voor het uitvoeren van bovenstaande
plannen.
Voor een goede uitvoering van de plannen moeten de randvoorwaarden zijn ingevuld en
moeten de betrokken partijen (financieel) in staat zijn om uitvoering te geven aan
de acties. Ook de motie van de leden Westerveld en Kuiken over de financiële doorrekening
van de plannen30 vraagt hier aandacht voor. Hiertoe heeft VWS het volgende met de sector afgesproken:
– De BGZJ ontvangt van VWS een subsidie van € 4,5 mln. ter uitvoering van deze acties.
Deze subsidie zet de BGZJ onder andere in voor het aantrekken van personele ondersteuning
binnen hun organisatie, de monitoring van op- en afbouw van instellingen, projectleiding
en de ontwikkelkosten van suïcidepreventie en het verminderen van gedwongen afzonderen.
– VWS zet financiële middelen uit het Regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) (€ 2,1 mln. in 2020 en 2021 en € 1,6 mln. in 2022) in voor de acties rond pleegzorg.
In het verlengde hiervan zetten we in 2020 en 2021 een deel van deze middelen in voor
gezinshuizen, waarmee we onder meer een projectleider gezinsgericht financieren.
We merken dat, met name voor specialistische vormen van jeugdhulp zoals gesloten jeugdhulp,
de sector in de knel komt door gebrekkige regionale of bovenregionale samenwerking.
De BGZJ geeft in haar brief ook nadrukkelijk aan dat dit van invloed is op de slagkracht
van de sector. Onze voorstellen in de eerder genoemde brief over een betere organisatie
van het jeugdhulpstelsel zijn gericht op meer stabiliteit en slagkracht van aanbieders
en gemeenten. We gaan daarom de regionale samenwerking van gemeenten rond specifieke
vormen van jeugdhulp wettelijk verankeren. Op deze manier voorzien we er ook in dat
er betere samenwerkingsafspraken gemaakt worden tussen gemeenten en aanbieders over
de beschikbaarheid en inhoudelijke transformatie van de JeugdzorgPlus.
3. Overige moties en toezeggingen
– Reactie op het rapport «Levenslange en levensbrede zorg- en ondersteuningsvragen
van jeugdigen en jongvolwassenen»
Zoals verzocht door uw Kamer, reageren we in deze brief ook op diverse stukken ten
behoeve van een nog te plannen algemeen overleg over jongeren met chronische en langdurige
beperkingen31. In 2019 hebben we onderzoeksbureau Significant, mede in opvolging van de motie van
het lid Bergkamp over kortdurende beschikkingen32, opdracht gegeven om onderzoek te doen naar levenslange en levensbrede zorg- en ondersteuningsvragen
van jeugdigen en jongvolwassenen. Aanleiding hiervoor waren de signalen die via verschillende
brieven en bronnen aan het licht zijn gekomen33. Het rapport van Significant treft u als bijlage bij deze brief.
De onderzoekers hebben – samen met zorgprofessionals, gemeenten, jeugdigen en jongvolwassenen
met een levenslange en levensbrede zorgvraag, hun ouders en verzorgers, en hun belangenbehartigers
– knelpunten nader onderzocht en voorzien van een oplossingsrichting. De knelpunten
gaan onder andere over het vergroten van het vakmanschap, deskundigheidsbevordering,
het verbeteren van de toegang en inzet van cliëntondersteuning Een overkoepelende
uitdaging is dat gemeenten tijdig herkennen en erkennen dat er sprake is van een levenslange
en levensbrede zorgvraag, omdat deze om een andere benadering en aanpak vraagt. Bij
zorgvragen die niet levenslang en levensbreed zijn, ligt de focus op inschakelen,
herstellen en versterken van het eigen probleemoplossend vermogen. Levenslange en
levensbrede zorgvragen zijn echter meer gericht op het ondersteunen en handhaven van
de balans in het gezin en op kwaliteit van leven.
De aanbevelingen die uit het rapport voortkomen nemen we over. We benutten deze de
komende maanden voor het formuleren van verbeteracties door cliëntorganisaties samen
met het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ), de VNG, de beroepsgroepen en
de BGZJ. Een aantal aanbevelingen loopt mee in de diverse actielijnen van het programma
Zorg voor de Jeugd, met name in actielijn 1. De overige aanbevelingen zullen in andere
trajecten worden meegenomen. De brief van 28 oktober 2019 over langdurig beschikken
op basis van de Wmo 2015 gaat nader in op het verbeteren van de toegang34.
– Motie Kuiken over de effectiviteit van initiatieven zoals meeleefgezinnen
Naar aanleiding van de motie van het lid Kuiken over de effectiviteit van initiatieven
zoals meeleefgezinnen35, heeft zowel het Ministerie van VWS als het OZJ met een afvaardiging van verschillende
initiatieven gesproken. Dit collectief heeft bij ZonMw een aanvraag ingediend voor
onderzoek naar de effectiviteit. Daarnaast gaan VWS en de VNG gezamenlijk met deze
afvaardiging na hoe het Rijk en gemeenten dergelijke initiatieven kunnen stimuleren.
Wij houden u via de reguliere voortgangsrapportages Zorg voor de Jeugd op de hoogte
van de vorderingen.
– Evaluatie wet Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de wet Verwijsindex
risicojongeren
Zoals eerder toegezegd wordt op dit moment een wetsevaluatie uitgevoerd van de wet
Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de wet Verwijsindex risicojongeren.
In verband met het vergroten van de kwaliteit van de uitkomsten van de evaluaties
hebben de onderzoekers om meer tijd gevraagd. In de voortgangsrapportage van Geweld
Hoort Nergens Thuis, die uw Kamer voor de zomer 2020 ontvangt, informeren we u over
de uitkomsten van de wetsevaluaties.
– Onderzoek vrijgevestigden
Naar aanleiding van de motie van het lid Kooiman36 en als aanvulling op het onderzoeksrapport «Verkenning arbeidsmarkt jeugdsector»,
heeft onderzoeksbureau Significant een kwantitatieve analyse uitgevoerd naar het aanbod
van vrijgevestigde SKJ- en BIG-geregistreerde jeugdhulpaanbieders werkzaam op grond
van de Jeugdwet in de jaren 2016–2018. Het rapport van Significant vindt u bij deze
brief37. Het onderzoek is tot stand gekomen in nauw overleg met de beroepsverenigingen. De
onderzoeksresultaten zijn opgenomen in een interactief dashboard en geven een beeld
op landelijk, provinciaal, gemeentelijk en jeugdzorg niveau.
Uit dit verkennend onderzoek blijkt dat in het jaar 2016 in totaal 1775 BIG- en SKJ-vrijgevestigde
jeugdhulpaanbieders werkzaam waren op grond van de Jeugdwet. In 2017 waren dat er
1715 en in 2018 waren dat er 1635. Dit betekent een afname van 140 vrijgevestigde
jeugdhulpaanbieders (-8%) over deze jaren. Het dashboard toont per beroepsregistratie
of er sprake is van een groei of afname. Er is sprake van een wisselend beeld per
beroepsregistratie. De onderzoeksresultaten zijn input voor de arbeidsmarktaanpak
waar de Ministeries van VWS en JenV in samenwerking met gemeenten, aanbieders, vakbonden
en beroepsorganisaties aan werken.
– Verkenning beleidsinformatie
In het Algemeen Overleg van 13 juni 2019 is toegezegd om de Kamer te informeren over
hoe de beleidsinformatie verbeterd kan worden met het oog op een betere sturing in
het jeugdhulpstelsel (Kamerstuk 31 839, nr. 691). Daartoe is de afgelopen periode een verkenning uitgevoerd in vier stappen:
1. Welke keuzes zijn gemaakt bij de decentralisatie in 2015?
2. Welke informatie is nu beschikbaar?
3. Welke wensen t.a.v. sturingsinformatie zijn kenbaar gemaakt?
4. Hoe wordt de sturingsinformatie stapsgewijs verbeterd?
In de bijlage bij deze brief wordt u geïnformeerd over de uitkomsten van de verkenning
en de vervolgstappen38.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming