Brief regering : Reactie op meerdere verzoeken over pensioenonderwerpen
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 500
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 oktober 2019
Tijdens het dertigledendebat van donderdag 5 september jl. heeft het lid Van Brenk
(50Plus) een tweetal documenten uitgereikt met daarbij het verzoek om een reflectie
van de Minister op de documenten (Handelingen II 2018/19, nr. 105, item 11). Met deze brief kom ik tegemoet aan dit verzoek van het lid Van Brenk (50Plus).
Daarnaast geef ik invulling aan mijn toezegging uit het AO Pensioenonderwerpen d.d.
6 februari 2019 om de omvang van de zogenoemde Witte vlek nader te onderzoeken (Kamerstuk
32 043, nr. 444). Voorts ga ik in op de toezegging die ik heb gedaan in het debat van 5 september
jl. om met sociale partners te spreken over de mogelijkheid van vrijwillig doorwerken
tot de oorspronkelijke AOW-datum. Tenslotte geef ik in deze brief een reactie op de
vragen van het lid Van Brenk (50Plus) over het bericht «ABP-topvrouw: pensioenkortingen
zijn te voorkomen» en de vragen van het lid Mulder (PVV) over het bericht «Stapelkorting
treft gepensioneerden» (Handelingen II 2019/20, nr. 7, item 25).
Document 50Plus: Analyse scenario verlagingen en sheet
In mijn brief van 5 juni 2019 heb ik aangekondigd om in het licht van de overgang
naar het nieuwe stelsel de huidige kortingsregels tijdelijk te bezien. Daarnaast heb
ik in het dertigledendebat van 5 september jl. aangekondigd om met de sociale partners,
de sector en de toezichthouders in gesprek te gaan, mede naar aanleiding van de motie
van het lid Gijs van Dijk.1 Voor de begrotingsbehandeling informeer ik u over de handelsperspectieven voor het
voorkomen van onnodige kortingen.
In het eerste document van 50Plus wordt een mogelijk scenario genoemd waarin een fonds
de komende jaren te maken krijgt met een stapeling van verschillende kortingen. In
een situatie waarin geen economisch herstel optreedt, in combinatie met de invoering
van de nieuwe UFR-rentecurve en de overstap op een nieuwe rentebenchmark, kan het
voorkomen dat een fonds meerdere jaren achter elkaar pensioenverlagingen moet toepassen.
In het voorbeeld gaat het om twee VEV-kortingen en twee MVEV-kortingen. Onder de in
het voorbeeld gehanteerde voorwaarden kan dit inderdaad het geval zijn.
Ik vind het van belang om op te merken dat de afspraak uit het pensioenakkoord geen
verplichting voor pensioenfondsen oplevert om hiervan gebruik te maken. Van een pensioenfondsbestuur
wordt verwacht dat het een evenwichtige beslissing neemt ten aanzien van de door te
voeren verlaging en verschillende scenario’s doorneemt waarin een pensioenfonds terecht
kan komen. De in het voorbeeld gehanteerde situatie is vanwege de diversiteit van
pensioenfondsen niet zondermeer op elk fonds toe te passen. Zoals u weet, ga ik de
komende maanden in overleg met onder andere de Pensioenfederatie en DNB om meer zicht
te krijgen op de financiële situatie van de pensioenfondsen, juist ook om bijzondere
gevallen in beeld te krijgen.
Document 50Plus: Naar een alternatief pensioenstelsel
In het tweede document wordt het voorstel gedaan het huidige kapitaaldekkingsstelsel
om te zetten in een hybride stelsel waarbij het rendement uit het kapitaal en de premies
in een gegeven jaar worden gebruikt voor de pensioenuitkeringen in dat gegeven jaar.
Impliciet komt naar voren dat het bestaande pensioenkapitaal belegd zal blijven worden
en dat de (verwachte) rendementen kunnen worden ingezet om de pensioenuitkeringen
voor nu en voor de toekomst te financieren. Het lid Van Brenk (50Plus) kenschetste
dit alternatieve pensioenstelsel als een «hybride» stelsel.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het stelsel van oudedagvoorziening reeds een hybride
stelsel is. De AOW wordt immers via omslag gefinancierd, en het aanvullende ouderdomspensioen
via kapitaaldekking. Daarmee wordt gebruik gemaakt van de sterke punten van zowel
omslag- als kapitaaldekking. Bij kapitaaldekking zijn er minder grote demografische
risico’s, terwijl bij omslagdekking de financiële markten een minder groot risico
vormen.
Het lid Van Brenk (50Plus) plaatste dit voorstel in de context van de lage rente.
Ik ben, mede naar aanleiding van een verzoek van het lid Omtzigt (CDA), van plan een
onderzoek uit te voeren naar de consequenties van een langdurig lage rente voor een
kapitaal gedekt pensioenstelsel. Daarbij wordt ook naar de samenhang met een omslagstelsel
en de verhouding tussen omslag en kapitaal gekeken. Dit onderzoek wil ik laten uitvoeren
door onafhankelijke experts. Ik wil daarom dat onderzoek afwachtende nog niet ingaan
op het document van het lid Van Brenk (50Plus).
Witte vlek uitzendsector
Tijdens het AO van 6 februari 2019 heb ik met uw Kamer gesproken over een specifieke
groep werknemers waarvan een substantieel deel geen pensioen opbouwt, namelijk werknemers
in de uitzendsector. Uit onderzoek van het CBS bleek eerder dat de omvang van de zogenaamde
witte vlek, de groep werknemers die geen aanvullend pensioen opbouwt, in de uitzendsector
bestaat uit circa 136.000 personen. Inmiddels is het verdiepende onderzoek door het
CBS, waarover ik u tijdens het AO berichtte, uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek
zijn op de website van het CBS gepubliceerd.2 Uit het aanvullende onderzoek blijkt dat ongeveer 31.000 medewerkers pensioen meer
opbouwen dan in het onderzoek uit november. Dit zijn personen behorend tot de witte
werknemers volgens het eerdere onderzoek maar die volgens de pensioenfondsen StiPP
of Flexsecurity wel, met eventuele vertraging, aangemeld zijn en pensioen opbouwen.
De reden hiervoor is dat het proces van pensioenaanmelding in de uitzendsector soms
door uiteenlopende redenen vertraging oploopt, waardoor het in de praktijk vaak enkele
maanden duurt voor de aanmelding van een nieuwe deelnemer daadwerkelijk door de pensioenadministratie
is verwerkt. Premies worden bijvoorbeeld pas achteraf geregistreerd en in de uitzendsector
is sprake van grote aantallen in- en uitdiensttredingen. De toezegging die ik tijdens
het AO deed om u hierover te informeren, heb ik hiermee gestand gedaan.
Naast dit verdiepende onderzoek van het CBS is in opdracht van sociale partners in
de uitzendsector en het pensioenfonds StiPP opdracht gegeven voor een onderzoek naar
de effecten van een verkorting van de wachttijd voor werknemers, werkgevers en het
pensioenfonds StiPP. Het gaat daarbij om effecten op de pensioenopbouw, de kosten
en de administratie. Sociale partners werken in dit onderzoek samen met StiPP en laten
het onderzoek uitvoeren door een externe partij. Dat zal ook de basis vormen voor
onderhandelingen over de regeling. Zoals ik tijdens het debat over het pensioenakkoord
van 19 juni jl. heb toegezegd zal ik u hierover later separaat informeren (Handelingen
II 2018/19, nr. 95, item 10). Ik zal u gelijktijdig informeren over de uitvoering van de motie van de leden Klaver
en Asscher over een voorstel voor de wachttijd in de uitzendsector.3
Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd
In het dertigledendebat op 5 september jl. over de dreigende kortingen op pensioenen
heb ik naar aanleiding van vragen van het lid Van der Linde (VVD) aan uw Kamer toegezegd
om met sociale partners te spreken over het werken na de AOW-gerechtigde leeftijd
in verband met de temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd. Voor veel werknemers
geldt, veelal op basis van een cao, een pensioenontslagbeding waardoor hun arbeidsovereenkomst
eindigt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Door de temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd vanaf 1 januari
2020 eindigt de overeenkomst dan eerder. Hoewel in de meeste cao’s een pensioenontslagbeding
is opgenomen, bieden veel cao’s tegelijkertijd de mogelijkheid dat werknemer en werkgever
afspraken maken om na een pensioenontslag door te werken. Ook wanneer dit niet in
de cao is geregeld kunnen werknemer en werkgever dit, wanneer zij dit beiden wensen,
uiteraard overeenkomen.
Zoals reeds geconstateerd ten tijde van de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd
zijn er ook groepen die nadeel ondervinden van het besluit om de AOW-leeftijd minder
snel te laten stijgen. Een van die groepen zijn werknemers die te maken krijgen met
een eerdere beëindiging van hun arbeidsovereenkomst terwijl zij willen werken tot
de oorspronkelijke AOW-datum. Wanneer zij niet werken tot de oorspronkelijke AOW-datum,
al dan niet bij dezelfde werkgever, missen zij pensioenopbouw.
Ik heb sociale partners, verenigd in de Stichting van de Arbeid (hierna: de Stichting),
hierover gesproken. Werkgevers en werknemers in de Stichting stellen dat het wel of
niet kunnen doorwerken tot de oorspronkelijke AOW-datum de verantwoordelijkheid is
van cao-partijen dan wel individuele werkgevers en werknemers. Juist omdat dit een
decentrale beoordeling vergt zal de Stichting dan ook geen (algemene) aanbeveling
doen om in cao’s te regelen dat werknemers die dat willen mogen doorwerken tot de
oorspronkelijke AOW-datum. De Stichting van de Arbeid constateert overigens dat in
veel cao’s afspraken zijn gemaakt over de mogelijkheid om door te werken na AOW-leeftijd.
Er is geen wettelijk recht op het mogen (door)werken na de AOW-gerechtigde leeftijd.
Ik onderschrijf dan ook dat het wel of niet mogen doorwerken tot de oorspronkelijke
AOW-datum een zaak is van cao-partijen, waar ook de Stichting niet over gaat. Dat
in veel cao’s een pensioenontslagbeding is opgenomen en een wettelijk recht op doorwerken
ontbreekt, is begrijpelijk om een natuurlijk moment te behouden waarop de arbeidsovereenkomst
eindigt. Het is vervolgens aan partijen om afspraken te maken over het werken na de
AOW-gerechtigde leeftijd. Niet elke werkgever zal de mogelijkheid hebben om de werknemer
te laten doorwerken. De noodzaak voor het opnemen van een pensioenontslagbeding in
de cao is sinds de inwerkingtreding van het nieuwe ontslagrecht in de Wet werk en
zekerheid per 1 januari 2015 overigens minder groot geworden. Daarin is namelijk geregeld
dat de werkgever de arbeidsovereenkomst zonder preventieve toets kan opzeggen in verband
met of na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.4 Hierdoor is het aantrekkelijker geworden om pas tegen het moment dat de werknemer
de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt te overwegen of er wordt doorgewerkt na deze leeftijd.
Overigens hoeft er niet in alle gevallen sprake te zijn van nadelige gevolgen. Zoals
ik eerder met uw Kamer heb gedeeld hoeft het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd
geen belemmering te zijn om nog pensioen op te bouwen, dit kan ook na de AOW-gerechtigde
leeftijd. Wanneer een pensioenontslagbeding geldt en de werknemer niet bij de oude
werkgever kan doorwerken, zou pensioenopbouw bij een andere werkgever kunnen plaatsvinden
waar wel na de AOW-gerechtigde leeftijd gewerkt kan worden. De fiscale facilitering
van pensioenopbouw (omkeerregel) stopt niet op de AOW-gerechtigde leeftijd. Er kan
tot maximaal 5 jaar na de AOW-gerechtigde leeftijd pensioen worden opgebouwd.
In de tijdens het debat aangehouden motie van het lid Van der Linde c.s.5 wordt verzocht om ofwel via overleg met sociale partners ofwel via overgangsrecht
te bewerkstelligen dat werknemers die dat willen kunnen doorwerken tot de oorspronkelijke
AOW-datum. Ingaande op het laatst punt, zet ik tot slot uiteen welke bezwaren er zijn
tegen het wettelijk regelen hiervan, en waarom ik daar dus niet toe wil overgaan.
Ten eerste is bij de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd, slechts een aantal
maanden geleden, reeds onderkend dat de temporisering voor veel groepen voordelen
heeft, maar dat er ook groepen zijn die nadeel kunnen ondervinden van het besluit
om de AOW-leeftijd minder snel te laten stijgen. Dit is nadrukkelijk tijdens de parlementaire
behandeling van genoemde wet aan de orde geweest.6 Dit gevolg is derhalve in beide kamers meegewogen en geaccepteerd. Werknemers en
werkgevers gaan hier nu vanuit. Werkgevers zullen hier hun personeelsbeleid op gebaseerd
hebben. Vanuit het oogpunt van een betrouwbare overheid is het niet wenselijk om dit
nu, kort voor de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2020, te wijzigen (als dat gezien
de complexiteit van de benodigde wetgeving al mogelijk zou zijn). Het zou dat betekenen
dat ingegrepen wordt in collectieve of individuele arbeidsovereenkomsten, op een onverantwoord
korte termijn. Het is sterk de vraag of dat wel te rechtvaardigen is.
Ten tweede zijn er meerdere groepen van werknemers/uitkeringsgerechtigden te onderscheiden7 die nadeel kunnen ondervinden van de temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd,
waar geen overgangsrecht voor zou worden gemaakt.
Ten slotte is het mijns inziens, vanuit gelijke behandelingsperspectief, moeilijk
te rechtvaardigen om een tijdelijke overgangsregeling te maken voor de groep werknemers
die vanaf 1 januari 2020 te maken krijgt met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd
en mogelijk niet voor groepen die in latere jaren met genoemde wet te maken krijgen.
Reactie op vragen inzake berichten over korten van pensioenfondsen
In het dertigledendebat op 5 september jl. over de dreigende kortingen op pensioenen
heb ik toegezegd om met de pensioensector en de toezichthouder in gesprek te gaan
over de actuele financiële situatie van pensioenfondsen. Daarbij heb ik aangegeven
om voor de begrotingsbehandeling van eind november een brief naar uw Kamer te sturen
met daarin handelingsperspectieven voor pensioenfondsen. Deze brief zal een integraal
beeld schetsen van de huidige situatie van pensioenfondsen en de wettelijke regels
over spreidingstermijnen en soorten kortingen. Hiermee voldoe ik dan tevens aan de
verzoeken van de leden Van Brenk (50Plus) en Mulder (PVV) over de dreigende kortingen,
gesteld tijdens de regeling van werkzaamheden d.d. 1 oktober 2019 (Handelingen II
2019/20, nr. 7, item 25).
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid