Brief regering : Kabinetsreactie op het advies ‘Prikken voor elkaar’
32 793 Preventief gezondheidsbeleid
31 322
Kinderopvang
Nr. 450
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN SOCIALE
ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 oktober 2019
Op 1 juli jl. presenteerde de commissie kinderopvang en vaccinatie haar advies «Prikken
voor elkaar» aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en
de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). In deze brief geeft
het kabinet een reactie op het advies.
Inhoud van het advies
De commissie onder leiding van mevr. drs. R. Vermeij heeft zich de eerste helft van
2019 gebogen over de volgende onderzoeksopdracht: «de commissie onderzoekt oplossingsrichtingen
waarin ook de zorgen van ouders over de veiligheid van kinderopvang in relatie tot
de gedaalde vaccinatiegraad een plek krijgen. Voor zover de oplossingsrichtingen bij
de kinderopvang liggen, moeten deze praktisch werkbaar zijn voor een kindercentrum
en een voorziening voor gastouderopvang.»
De commissie hanteert in haar advies «Prikken voor elkaar» een aantal uitgangspunten,
waartegen ze het vraagstuk en de handelingsperspectieven kan wegen. De uitgangspunten
zijn:
– De overheid is aan zet;
– Het belang van het kind weegt zwaar mee;
– Achter de zorgen van de ouders schuilen vele waarden;
– Zorgen alleen zijn onvoldoende grond voor overheidsingrijpen;
– De vele belangen, rechten en plichten maken juridische inbedding belangrijk;
– Van ouders mag wat worden verwacht;
– Van medewerkers mag wat worden verwacht;
– De hoogte van de vaccinatiegraad doet ertoe.
De commissie introduceert in haar advies een drietal scenario’s in relatie tot de
vaccinatiegraad van mazelen, namelijk een groen, oranje en rood scenario. Afhankelijk
van het scenario beveelt zij een aantal handelingsopties aan.
De commissie beperkt zich in haar onderzoek tot de ziekte mazelen, omdat het een zeer
besmettelijke ziekte is die ernstige gevolgen kan hebben, de BMR-vaccinatie pas met
14 maanden wordt gegeven en de zorgen van ouders met kinderen op de kinderopvang over
mazelen het grootst zijn. De commissie stelt dat de vaccinatiegraad voor mazelen sinds
een aantal jaren is gedaald tot onder de gewenste norm van 95%, de door de WHO gestelde
minimale norm nodig voor groepsbescherming. Daarom vindt de commissie dat er momenteel
een oranje scenario van toepassing is. De commissie adviseert om een ondergrens voor
de vaccinatiegraad vast te stellen die aangeeft wanneer het rode scenario van kracht
wordt. Voor alle scenario’s geldt dat de commissie van mening is dat de overheid moet
uitdragen dat vaccineren de norm en een collectief goed is. Vaccineren betreft een
publiek belang waarvoor iedereen dus een eigen verantwoordelijkheid draagt.
In het oranje scenario is het advies om vooral in te zetten op communicatie en informatieverstrekking,
om ouders met vragen of zorgen beter te voorzien in hun informatiebehoeften. Ook adviseert
de commissie om in dit scenario ouders die hun kind (nog) niet vaccineren uit te nodigen
voor een gesprek met een deskundige zorgprofessional.
In het groene scenario, waarin de vaccinatiegraad voor mazelen stabiel is en minimaal
95% is, adviseert de commissie eveneens om in te blijven zetten op voldoende informatie
en mogelijkheden tot communicatie. Daarmee worden de positieve effecten van deze stabiele
situatie uitgedragen. Dit kan de hoge opkomst van het Rijksvaccinatieprogramma in
dit scenario bestendigen.
Het rode scenario komt in beeld als de vaccinatiegraad voor mazelen op of onder een
nader in te stellen ondergrens komt. De commissie vindt het van belang dat de overheid
een norm vaststelt en uitdraagt, omdat de overheid daarmee een duidelijk standpunt
inneemt wanneer de vaccinatiegraad onder een niet meer te accepteren niveau komt.
De commissie geeft aan dat in dit scenario een wettelijke plicht tot deelname aan
het Rijksvaccinatieprogramma als voorwaarde voor toegang tot kinderopvang moet komen
en beveelt aan om de wetgeving die hiervoor nodig is alvast in voorbereiding te nemen.
Indien deze maatregel onvoldoende effectief blijkt, komt volgens de commissie ook
een in de wet vastgelegde algemene vaccinatieplicht in beeld. De commissie vindt dit
echter vooralsnog een te vergaande maatregel.
Ten slotte geeft de commissie aan dat in alle scenario’s mazelenbesmettingen mogelijk
zijn en geeft daarom het advies om kinderopvangorganisaties toe te rusten met informatie
over de mogelijkheid van vervroegde mazelenvaccinatie vanaf 6 maanden. Vervroegde
mazelenvaccinatie wordt soms geadviseerd als er een acuut en groot risico is op besmetting.
Omdat op langere termijn mazelenvaccinatie na de leeftijd van 1 jaar een betere bescherming
biedt, wordt vervroegd vaccineren alleen geadviseerd indien het belang van onmiddellijke
bescherming groter is dan het belang van een goede bescherming op langere termijn.
Bijvoorbeeld in geval van mazelenbesmetting in de omgeving of bij reizen naar landen
waar mazelen veel voorkomt.1 Kinderopvangorganisaties zouden de mogelijkheid van vervroegd vaccineren onder de
aandacht van ouders kunnen brengen en hiervoor kunnen doorverwijzen naar de GGD.
Reactie op het advies
Het kabinet wil de commissie hartelijk danken voor haar gedegen werk. Het is goed
dat zij de tijd heeft genomen om zich over het lastige vraagstuk van de zorgen van
ouders over de veiligheid in de kinderopvang in relatie tot de dalende vaccinatiegraad
te buigen. Dit vraagstuk raakt niet alleen de kinderopvang en ouders en kinderen die
hiervan gebruikmaken, maar de hele samenleving. Hierbij zet de Staatssecretaris van
VWS zich in voor het beschermen van de gezondheid van Nederlanders door een succesvol
vaccinatiebeleid en zet de Staatssecretaris van SZW zich in voor een gezonde en veilige
kinderopvang.
De commissie geeft aan dat de overheid aan zet is en dat de verantwoordelijkheid in
dit geval niet bij individuele kinderopvangorganisaties kan worden gelegd, omdat het
treffen van maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid een grondwettelijke
taak van de overheid is. Het maatschappelijke probleem komt weliswaar tot uiting in
de kinderopvang, maar betreft in de kern een publieke taak. Kinderen kunnen zelf nog
niet beslissen over hun gezondheid en de keuze om al dan niet te vaccineren is niet
alleen een individuele keuze, maar raakt ook anderen. Het kabinet onderschrijft dit
uitgangspunt. Het kabinet is, net als de commissie, van mening dat de rol van ouders
ook van groot belang is. Elke ouder wil het beste voor zijn of haar kind. Het kabinet
hoopt dat ouders de keuze om hun kind wel of niet te vaccineren niet alleen baseren
op wat zij het beste vinden voor hun eigen kind, maar daarbij ook de gezondheid van
andere kinderen in acht nemen.
Ook de andere uitgangspunten uit het advies vindt het kabinet zeer herkenbaar en belangrijk.
Het kabinet omarmt de genoemde uitgangspunten uit het advies dan ook in zijn inzet.
De commissie heeft ervoor gekozen om zich, naast de zorgen van ouders, ook te richten
op de hoogte van de vaccinatiegraad, omdat zij van mening is dat passende maatregelen
afhankelijk zijn van de hoogte van de vaccinatiegraad. Hierop is door de Staatssecretaris
van VWS al het nodige in gang gezet. Een overzicht van de maatregelen en de stand
van zaken daarop is te vinden in de brieven «Verder met vaccineren» van 19 november
20182 en «Aanbieding vaccinatiegraadrapport 2018 en voortgang «Verder met vaccineren» van
24 juni jl.3 van de staatsecretaris van VWS. Conform de motie van het lid Veldman4 voert het Nivel onderzoek uit naar andere, verdergaande maatregelen die ingezet kunnen
worden als de vaccinatiegraad onder een bepaalde grens is gezakt. Ook mogelijkheden
rondom verplichting worden hierin meegenomen.
Hieronder volgt een reactie op de genoemde handelingsperspectieven uit het advies.
Communicatie
De commissie adviseert om in de huidige situatie in te zetten op minder vrijblijvende
en meer normstellende communicatie. Het publieke belang van een hoge vaccinatiegraad
én de belangen van het kind rechtvaardigen hierbij het aanspreken van ouders op hun
keuze om hun kind niet te vaccineren. Het kabinet onderschrijft dit advies en constateert
dat deze adviezen overeenstemmen met de al eerder aangekondigde inzet van de Staatssecretaris
van VWS. Het kabinet kan de aanbevelingen van de commissie dan ook ten volle omarmen
en zegt de Kamer toe om deze aanbevelingen mee te nemen in de al lopende inzet gericht
op het verbeteren van de communicatie over vaccineren.
In eerdere brieven heeft de Staatssecretaris van VWS aangegeven dat de communicatie
over vaccineren wordt verbeterd. Zo zal de communicatie meer ingaan op vragen of twijfels
rondom vaccinatie. Ook zal in de communicatie meer stelling genomen worden over het
belang van vaccineren, en wordt hierbij uitgedragen dat we vaccineren belangrijk vinden
voor de bescherming, veiligheid en gezondheid van onze kinderen. Ten slotte zal de
communicatie meer ingaan op emoties die kunnen leven bij ouders, door het gebruik
van ervaringsverhalen.
De commissie geeft ook aan dat het goed zou zijn om ouders die hun kind (nog) niet
vaccineren uit te nodigen voor een gesprek met een deskundige zorgprofessional. In
eerdergenoemde brieven heeft de Staatssecretaris van VWS op dit vlak de nodige maatregelen
aangekondigd en ingezet. Daarmee krijgt dit advies volop invulling. Zo is er op dit
moment al veel ruimte voor professionals om actief het gesprek over twijfels rondom
vaccinatie met ouders te voeren. Vrijwel alle ouders gaan naar het consultatiebureau
met hun kind om de groei en ontwikkeling te volgen, ongeacht of ze vaccineren. Ze
spreken dan jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen. Deze consulten zijn zeer frequent.
Alle ouders in Nederland zien een zorgprofessional als hun kind respectievelijk 2
weken, 1 maand, 2 maanden, 3 maanden, 4 maanden, 6 maanden, 7,5 maanden, 9 maanden,
11 maanden, 14 maanden, 18 maanden, 2 jaar, 3 jaar en 4 jaar oud is.5 Deze consulten bieden volop ruimte om iedere keer weer actief het gesprek met ouders
te voeren als zij vragen over vaccineren hebben. Daarnaast is er ook de mogelijkheid
om op verzoek van ouders nog een extra consult in te plannen om het uitgebreider hierover
te hebben. De groep ouders die helemaal niet naar het consultatiebureau komt, is zeer
klein en is in algemene zin slecht te bereiken.6 JGZ-organisaties geven op verschillende manieren extra aandacht aan de gesprekken
met ouders over vaccinatie, door trainingen, door extra inzet van capaciteit en door
te differentiëren naar doelgroep.
Om meer tijd te hebben voor het gesprek over vaccinatie en om vragen daarover te beantwoorden,
is door de Staatssecretaris van VWS vanaf januari 2018 structureel aanvullend budget
beschikbaar gesteld. Ook heeft de Staatssecretaris van VWS in zijn brief van 24 juni
jl. aangekondigd extra middelen beschikbaar te stellen voor aanvullende gesprekstraining
van professionals, om hen met kennis en vaardigheden nóg beter te ondersteunen bij
het goede gesprek met over vaccinatie twijfelende ouders. In aanvulling hierop wordt
wetenschappelijk onderzoek gefinancierd naar de invloed van verschillende gesprekstechnieken
op de bereidheid tot vaccineren bij ouders. De uitkomsten van dit onderzoek worden
waar mogelijk in de tussentijd meteen verwerkt in de praktijk. Al met al stelt de
Staatssecretaris van VWS vast dat er al volop ruimte is om het gesprek over twijfels
rondom vaccinatie met zorgprofessionals te voeren, en dat er flinke inzet is om zorgprofessionals
zo goed mogelijk uit te rusten voor dit gesprek.
Ook als de vaccinatiegraad stijgt, vindt de commissie het van belang om in te blijven
zetten op voldoende informatieverstrekking en mogelijkheden tot communicatie. Dit
onderschrijft het kabinet volledig en daarom zal de inzet op het gebied van communicatie
dan ook de komende jaren voortgezet worden, ook als de vaccinatiegraad voor mazelen
boven de 95% is. Bij een hoge vaccinatiegraad komen infectieziekten minder voor en
ook dan is het belangrijk om het Rijksvaccinatieprogramma te bestendigen.
Mazelenbesmetting
Ongeacht de hoogte van de vaccinatiegraad, kan er altijd een mazelenbesmetting optreden.
De commissie adviseert om kinderopvangorganisaties toe te rusten met informatiemateriaal
over de mogelijkheid van vervroegde mazelenvaccinatie in geval van een reis naar een
land waar veel mazelen voorkomt.
Het kabinet wil benadrukken dat de GGD een wettelijke taak heeft in het bestrijden
van mazelenbesmettingen en het adviseren over vervroegde mazelenvaccinatie en dus
ook in de informatievoorziening hierover. Het kabinet is, net als de commissie, zeer
te spreken over de snelle en adequate wijze waarop de GGD deze taak uitvoert en wil
in overleg met brancheorganisaties van de kinderopvang, het RIVM en de GGD bezien
of een doorverwijzende rol van de kinderopvang meerwaarde kan hebben als het gaat
om informatievoorziening over vervroegde mazelenvaccinatie richting ouders en hoe
deze goed ingevuld zou kunnen worden.
Voorwaardelijke toegang tot de kinderopvang
Het is van belang dat kinderen zich in een kwalitatief goede, gezonde en veilige omgeving
kunnen ontwikkelen. Hier maakt het kabinet zich sterk voor, bijvoorbeeld door eisen
te stellen aan de kinderopvangorganisaties ten aanzien van de kwaliteit, veiligheid
en gezondheid.
Het kabinet is, net als de commissie, van mening dat, als er sprake is van een risico
voor de gezondheid van kinderen op de kinderopvang door een dalende vaccinatiegraad,
het de verantwoordelijkheid en rol van de overheid is om tijdig maatregelen te treffen.
In het geval van een rood scenario adviseert de commissie om deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma
als voorwaarde te stellen voor de toegang tot kinderopvang. Door deze maatregel is
de overheid normstellend en krijgen kinderopvangorganisaties de gewenste en noodzakelijke
duidelijkheid over wanneer de vaccinatiegraad bij kinderen tot een onaanvaardbaar
niveau is gedaald.
Het kabinet staat positief tegenover het advies van de commissie en buigt zich over
een verdere uitwerking hiervan. Bij deze uitwerking komen diverse complexe vraagstukken
aan de orde. Onderstaand worden enkele vraagstukken uitgelicht, die een beeld geven
van de juridische en praktische complexiteit van de uitwerking van het voorstel van
de commissie.
Juridische vraagstukken
Het kabinet zal zorgvuldig onderzoeken of en hoe wettelijke borging ingericht kan
worden, waarbij het de Raad van State zal vragen om voorlichting op vraagstukken die
daarbij spelen. Bij deze voorlichting wordt de Raad van State tenminste gevraagd om
proportionaliteit en bescherming van de persoonlijke levenssfeer mee te nemen.
Onderzoeken Nivel en RIVM
Bij de verdere uitwerking zullen ook de uitkomsten van het Nivel onderzoek worden
meegenomen. Naar aanleiding van de motie Veldman voert het Nivel onderzoek uit naar
andere, verdergaande maatregelen die ingezet kunnen worden als de vaccinatiegraad
onder een bepaalde grens is gezakt, het rode scenario. Mogelijk zijn andere, of een
combinatie van maatregelen, van meerwaarde in dit scenario.
Ook zal het kabinet afwegen wat de uitkomsten van het recente RIVM-onderzoek naar
de ondergrens betekenen, nu het RIVM concludeert dat er geen wetenschappelijke basis
is voor een harde ondergrens aan de landelijke vaccinatiegraad. De Commissie stelt
dat dan de overheid een grens vast moet stellen, ook dat vergt een zorgvuldige afweging.
Op de conclusies van het RIVM wordt op pagina 8 nader ingegaan.
Effecten van de maatregel voor volksgezondheid en vaccinatiegraad
Met de maatregel van voorwaardelijke toegang tot de kinderopvang wordt geen volledige veiligheid gecreëerd, terwijl mogelijk wel deze verwachting kan worden
gewekt bij ouders. Kinderen onder de 14 maanden, die nog niet zijn ingeënt tegen mazelen,
kunnen immers de ziekte niet alleen oplopen op de kinderopvang, maar zij kunnen deze
ook op de kinderopvang introduceren. Daarnaast kunnen kinderen ook op andere plekken
dan op de kinderopvang in aanraking komen met het mazelenvirus, bijvoorbeeld via familie,
vrienden, buren, in de speeltuin, op vakantie, enz.
De maatregel van voorwaardelijke kinderopvang is erop gericht om zorgen van ouders
over de veiligheid van kinderopvang weg te nemen. De maatregel beoogt bij te dragen
aan een zo gezond en veilig mogelijke kinderopvang en biedt daarnaast duidelijkheid
aan kinderopvangorganisaties en ouders. Daarnaast kan de maatregel helpen om het gesprek
aan te gaan met ouders die vragen hebben. Het is niet bekend wat een maatregel van
voorwaardelijke toegang doet met het vertrouwen van ouders in het Rijksvaccinatieprogramma.
Het kabinet zou het niet wenselijk vinden als invoering van de maatregel van voorwaardelijke
toegang tot de kinderopvang zou leiden tot een daling van het vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma.
Het RIVM gaat daarom het vertrouwen in vaccinaties onder ouders, jongeren, ouderen
en professionals monitoren.
Zoals al aangekondigd, zal het Nivel onderzoek ingaan op de effecten van de maatregel
van voorwaardelijke toegang tot de kinderopvang op de vaccinatiegraad.
Alle soorten kinderopvang?
De commissie adviseert uit te gaan van kinderen op de kinderopvang van nul tot vier
jaar (dagopvang). Van nul tot veertien maanden wordt het grootste aantal vaccinaties
uit het Rijksvaccinatieprogramma gegeven en op de dagopvang zijn dus het grootst aantal
(nog) niet gevaccineerde kinderen aanwezig. Dit is ook de plek waar de jongste, meest
kwetsbare kinderen (die onder de veertien maanden) het meest in contact komen met
andere kinderen.
Er zijn diverse vormen van dagopvang; zoals kinderdagverblijven, gastouderopvang,
ouderparticipatiecrèches (OPC’s) en integrale kindcentra (IKC’s). In al deze opvangvormen
worden jonge, kwetsbare kinderen opgevangen die zich in een veilige, gezonde omgeving
moeten kunnen ontwikkelen. Ook hebben al deze kinderopvangorganisaties behoefte aan
duidelijke normstelling door de overheid. Het kabinet is daarom voornemens bij de
uitwerking geen onderscheid te maken tussen deze opvangvormen, en wil daarmee ook
de situatie voorkomen dat er een concentratie van bewust niet-gevaccineerde kinderen
ontstaat bij één van deze opvangvormen. Het kabinet bekijkt bij de uitwerking of er
voor al deze opvangvormen consequenties zijn en of er eventueel aanvullende maatregelen
nodig zijn.
Pedagogisch medewerkers en gastouders?
Ook pedagogisch medewerkers van een kinderdagverblijf of IKC, medewerkers van een
OPC en gastouders kunnen ziektes overbrengen. Over deze groep medewerkers en gastouders
zegt de commissie dat zij een extra verantwoordelijkheid hebben aangezien zij werken
met kwetsbare (jonge) kinderen. De commissie vindt dus dat het proportioneel is om
ook van hen te vragen zich te laten vaccineren. Als medewerkers of gastouders dit
weigeren, vindt de commissie dat zij – bij overschrijding van de ondergrens – niet
meer zouden mogen werken op een dagopvang of als gastouder die dagopvang aanbiedt.
Het kabinet onderschrijft de motivering van de commissie, maar wil deze aanbeveling
verder onderzoeken op juridische en overige implicaties.
Uitzonderingen?
Ook kijkt het kabinet of er gevallen denkbaar zijn, waarbij uitzondering op deze maatregel
billijk is. Er is in ieder geval een uitzondering nodig voor kinderen die om medische
redenen niet gevaccineerd kunnen worden.
Mazelen of Rijksvaccinatieprogramma breed?
Het onderzoek van de commissie is specifiek gericht op mazelen, maar de commissie
heeft de aanbeveling voor de maatregel van deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma
als voorwaarde voor toegang tot kinderopvang vervolgens breed geformuleerd, namelijk
voor alle vaccinaties in het Rijksvaccinatieprogramma. Het kabinet is voornemens de
komende tijd uit te zoeken welke medische en juridische argumenten ten grondslag liggen
aan een keuze voor een bredere of juist gerichtere inzet van de maatregel.
Uitvoering
Het kabinet onderzoekt de uitvoeringsopties van de maatregel die de commissie voorstelt.
Daarbij is het van belang dat de administratieve lasten voor kinderopvangorganisaties
zo beperkt mogelijk blijven. Ook moet de uitvoering goed werken voor het systeem van
gastouderopvang. Bovendien dient de uitvoering zo te zijn ingericht dat toezicht en
handhaving op deze maatregel goed mogelijk zijn. Hierbij spelen ook aspecten op het
gebied van privacy en de (on)mogelijkheden bij het inzien van medische gegevens. Ten
slotte is het ook van belang te bepalen op welk moment de maatregel weer wordt ingetrokken.
Ondergrens en vaccinatiegraad
De commissie geeft aan dat er een kritieke ondergrens van de vaccinatiegraad vastgesteld
dient te worden. De Staatssecretaris van VWS heeft het RIVM naar aanleiding van het
plenaire debat van 14 februari jl. gevraagd om te onderzoeken of het mogelijk is om
een ondergrens op basis van medisch-wetenschappelijke informatie vast te stellen (Handelingen
II 2018/19, nr. 54, item 5). Hierbij is aan het RIVM gevraagd om dit voor alle vaccinaties in het Rijksvaccinatieprogramma
te doen. U vindt dit rapport als bijlage bij deze brief7. Het RIVM concludeert in het rapport dat er geen wetenschappelijke basis is voor
een harde ondergrens.
Wel zijn er volgens RIVM mogelijkheden om op basis van andere gegevens te bepalen
of landelijk of lokaal aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Het kabinet gaat
dit advies bestuderen in samenhang met de uitkomsten van het Nivel onderzoek en zal
uw Kamer nader informeren.
Privacy
Voor het vaststellen van een integrale vaccinatiegraad en een ondergrens is inzage
in vaccinatiegegevens van kinderen nodig. De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer
in relatie tot de laatste wijziging van de Wet publieke gezondheid en het onderliggende
besluit én in antwoord op Kamervragen eerder al geïnformeerd over de invoering van
de informed consent op het delen van vaccinatiegegevens met het RIVM.* Als ouders geen toestemming geven, dan ontvangt het RIVM geen informatie over de
vaccinatiestatus van het betreffende kind. Het kabinet zal de komende periode onderzoeken
welke privacyaspecten een rol spelen en wat deze betekenen voor het voorstel. Deze
privacyvraagstukken zijn ook relevant bij de uitvoering van een voorwaardelijke kinderopvang
zoals de commissie voorstelt.
Lokale of landelijke vaccinatiegraad?
De commissie adviseert uit te gaan van de landelijke vaccinatiegraad. De lokale vaccinatiegraad
kan (behoorlijk) afwijken van de landelijke vaccinatiegraad.
Overige noties
Het kabinet wil benadrukken dat ouders met het voorstel van de commissie de vrijheid
behouden om hun kind niet te laten vaccineren. Als ouders ervoor kiezen hun kind niet
te laten vaccineren, aanvaarden zij de consequentie dat hun kind niet naar de kinderopvang
kan. Het kabinet ziet dit voorstel daarom ook niet als een maatregel om de vaccinatiegraad
te verhogen. Het is een voorstel waarmee er een voorwaarde wordt gesteld aan de toegang
tot kinderopvang, namelijk deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma, met als doel
bij te dragen aan de gezondheid en veiligheid van kinderen op de kinderopvang.
Het kabinet onderschrijft het doel dat de commissie aan dit voorstel verbindt; bijdragen
aan een zo gezond en veilig mogelijke kinderopvang terwijl tegelijkertijd de keuzevrijheid
en het zelfbeschikkingsrecht van ouders geborgd zijn.
Tot slot
Er is momenteel volop discussie over de dalende vaccinatiegraad en de gevolgen hiervan
voor de veiligheid en gezondheid van kinderen op de kinderopvang. Uit het bovenstaande
blijkt dat dit een complexe discussie is. Het kabinet constateert dat de commissie
een algemene vaccinatieverplichting op dit moment in de context van haar onderzoeksopdracht
niet aan de orde vindt en ziet dit als een bevestiging van zijn eigen inzet. Als de
vaccinatiegraad verder daalt, is een gesprek over verdergaande, algemeen verplichtende
maatregelen wel aan de orde. Maar voor nu volstaat het om verder in te zetten op communicatie
en het goede gesprek met ouders over vaccineren.
De Staatssecretaris van VWS laat bovendien naar aanleiding van de motie Veldman een
onderzoek doen naar andere verdergaande maatregelen die ingezet kunnen worden wanneer
de vaccinatiegraad verder daalt.
De Staatssecretaris van SZW onderzoekt daarnaast – conform de aanbeveling van de commissie
om in geval van het rode scenario nu alvast wetgeving voor te bereiden – of het mogelijk
is deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma als voorwaarde te stellen voor toegang
tot de kinderopvang in het geval van het rode scenario. Het kabinet neemt de komende
periode de tijd om alle juridische, financiële en praktische consequenties goed uit
te zoeken. Gezien de complexiteit kan het zijn dat het kabinet bij de verdere uitwerking
van dit voorstel nog andere dilemma’s tegenkomt, dan nu voorzien. Dit kan van invloed
zijn op de te maken afweging. Het kabinet zal uw Kamer informeren over de uitkomsten
van het voorgaande en de planning van de mogelijke vervolgstappen.
Het kabinet zet in op verhoging van de vaccinatiegraad en roept ouders in Nederland
op om hun kinderen te vaccineren. Dit is van groot belang voor de bescherming, gezondheid
en veiligheid van onze kinderen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark
Indieners
-
Indiener
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Medeindiener
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid