Brief regering : Beleidsreactie CTIVD rapport nr. 63 over de toepassing van filters bij OOG-interceptie door de AIVD en de MIVD
29 924 Toezichtsverslagen AIVD en MIVD
Nr. 188
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 september 2019
Hierbij bieden wij u het toezichtsrapport nr. 63 van de Commissie van Toezicht op
de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) aan over de toepassing van filters
bij OOG-interceptie door de AIVD en MIVD1.
Wij zijn de CTIVD erkentelijk voor het gedegen onderzoek naar dit technisch complexe
onderwerp, dat betrekking heeft op de periode van 1 mei 2018 (de datum van inwerkingtreding
van de Wiv 2017) tot 1 januari 2019. Met een enkele kanttekening onderschrijven wij
de conclusies uit het rapport en nemen wij de aanbevelingen over. In deze brief aan
uw Kamer geven wij enige relevante achtergrond bij filtering als onderdeel van het
interceptieproces, gaan wij in op de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van
de CTIVD, en beschrijven wij de stappen die door de diensten dientengevolge reeds
zijn gezet.
Algemeen
Filtering is een belangrijk onderdeel van het interceptieproces. Zoals de CTIVD ook
concludeert is filtering «staande praktijk» bij de diensten. Met filtering wordt de
hoeveelheid geïntercepteerde data gereduceerd tot enkel de gegevens die voor verder
onderzoek relevant kunnen zijn.
Al vroeg in de interceptieketen wordt de eerste filtering toegepast. Zodra er gekozen
is voor een bepaalde interceptielocatie – zoals een satelliet of – bij toekomstige
kabelinterceptie – één zogenaamde access-locatie – wordt er gefilterd. Zo wordt bij
satellietinterceptie alleen verkeer van gespecificeerde frequentiebanden doorgelaten
en bij een kabelinterceptie verkeer van vooraf bepaalde fibers. Alles wat niet door deze filter komt, wordt vernietigd.
Na deze filtering wordt de data verder gereduceerd aan de hand van negatieve en positieve
filters. Een negatief filter betekent dat gegevens niet worden opgeslagen. Hierbij kan gedacht worden aan Netflix-verkeer. Een positief filter
geeft aan welke gegevens juist wel moeten worden opgeslagen, aan de hand van bijvoorbeeld technische kenmerken zoals
een telefoonnummer. Zo wordt bijvoorbeeld het gesprek van een uitgereisde strijder
naar Syrië met dat telefoonnummer doorgelaten voor opslag.
Filtering is overigens niet het enige onderdeel van de interceptieketen wat bijdraagt
aan de gerichtheid van interceptie. Nog voordat er wordt overgegaan tot interceptie
moet de desbetreffende Minister toestemming geven en wordt deze toestemming getoetst
door de TIB. Hierbij moeten de diensten aangeven waarom interceptie noodzakelijk,
proportioneel en subsidiair is én moeten de diensten motiveren hoe invulling wordt
gegeven aan het gerichtheidscriterium bij de keuze voor de interceptielocatie.
Gegevens die door alle filters zijn gekomen en aan het einde van de interceptieketen
overblijven, worden bovendien niet zomaar beschikbaar voor het inlichtingenonderzoek.
Gegevens die inhoud bevatten (zoals een telefoongesprek) moeten eerst worden geselecteerd
op basis van specifieke selectiecriteria zoals een telefoonnummer. De Minister moet
toestemming geven voor deze selectie, wat getoetst wordt door de TIB. Pas als de inhoud
overeenkomt met één van de selectiecriteria, kan deze worden gebruikt in het onderzoek
van de diensten. Voor metadata geldt dat eerst toestemming nodig is van de Minister
– getoetst door de TIB – in geval deze data gebruikt gaat worden voor het identificeren
van personen of organisaties.
Conclusies en aanbevelingen
In het toezichtsrapport concludeert de CTIVD dat het «zo gericht mogelijk» vereiste,
dat met de inwerkingtreding van de Wiv 2017 zijn intrede deed, geen uitwerking heeft
gekregen in het filterproces. Het is juist dat er nog geen specifieke werkinstructies
voorhanden zijn voor filtering waarbij het «zo gericht mogelijk» vereiste wordt betrokken.
Wel benadrukken wij dat de diensten beschikken over beleid voor de gehele OOG-interceptieketen,
waar filtering een onderdeel van uitmaakt. Zoals wordt geconcludeerd door de CTIVD
in de Tweede Voortgangsrapportage (juni 2019) is dit beleid verbeterd, ook ten aanzien
van de toepassing van het criterium «zo gericht mogelijk». In dit beleid wordt specifiek
aandacht besteed aan de toepassing van filters in relatie tot dit criterium. Afgelopen
periode lag de focus van de diensten bij het opstellen en verbeteren van dit beleid.
Komende tijd zal prioriteit worden gegeven aan de daaruit voortvloeiende werkinstructies
voor filtering. Voor 1 november aanstaande stellen de diensten nadere werkinstructies
vast voor de onderdelen van het filteringsproces waarvoor dit van toepassing is. Tot
die tijd zal – conform onze eerdere toezegging van 7 februari 2019 (Kamerstuk 34 588, nr. 81) – kabelinterceptie niet daadwerkelijk plaatsvinden.
In het toezichtsrapport besteedt de CTIVD aandacht aan het voornemen van de diensten
tot kabelinterceptie. Hierbij stelt de CTIVD dat de voorgenomen toepassing van filters
bij kabelinterceptie (en toekomstige Super High Frequency (SHF) interceptie) zou leiden
tot een onrechtmatigheid vanwege ontbrekende verantwoording voor filtering op metadata.
De diensten hebben inmiddels een start mee gemaakt met deze verantwoording. Het is
belangrijk om te benadrukken dat dit oordeel van de CTIVD gebaseerd is op de voorgenomen toepassing van filters, immers vindt kabelinterceptie nog niet daadwerkelijk plaats.
De inrichting van kabelinterceptie is nog in ontwikkeling en is van invloed op de
feitelijke toepassing van filters. De vastlegging en verantwoording van filters bij
zowel kabelinterceptie als (toekomstige) SHF-interceptie zal uiterlijk 1 november
2019 zijn voltooid.
De CTIVD heeft daarnaast ook de huidige toepassing van filters bij SHF-interceptie onderzocht. De conclusie luidt dat de toepassing
van filtering bij bepaalde verwerkingssystemen onrechtmatig is. Van deze systemen
zijn de systemen waarvan de AIVD gebruik maakt inmiddels door de dienst uit gefaseerd.
Voor de MIVD is dit niet het geval.
Bij High Frequency (HF) interceptie beveelt de CTIVD aan om terstond gegevens te vernietigen
die niet aan actuele onderzoeksopdrachten of lopende onderzoeken gerelateerd kunnen
worden. Deze aanbeveling nemen wij over met dien verstande dat de diensten bij deze
relevantiebeoordeling rekening moeten houden met de op hen rustende wettelijke taak
tot het onderkennen van ook onbekende dreigingen.
De door de CTIVD onderzochte gegevens die als niet-relevant zijn beoordeeld, zijn
reeds vernietigd. Structureel zal de relevantiebeoordeling en de vernietiging van
evident niet-relevante gegevens als onderdeel van het proces van filtering worden
vastgelegd in werkinstructies.
Overkoepelend voor alle vormen van OOG-interceptie heeft de CTIVD aanbevolen om periodieke
interne controle in te richten voor filters binnen OOG-interceptie. De diensten hebben
hier al stappen in gezet, hetgeen de CTIVD zelf ook in het toezichtsrapport benoemt.
Zoals gemeld in onze reactie op de tweede voortgangsrapportage van de CTIVD in juni
2019 (Kamerstuk 34 588, nr. 83), hebben de diensten de controlestructuur verder ingericht. Ook is nadrukkelijk aandacht
besteed aan mogelijkheden om te voorzien in periodieke controle van samenstelling,
werking en bijstelling van de filters. Zo heeft de AIVD reeds meetpunten gerealiseerd
waarmee de datastroming van de interceptieketen wordt gemonitord. Hiermee kan bijvoorbeeld
bekeken worden wat de uiteindelijke opbrengst van interceptie na filtering is, wat
weer als input dient voor het bijstellen van de filters. De duiding van de metingen
draagt tevens bij aan de door de CTIVD aanbevolen kwalitatieve feedback tussen medewerkers
uit het inlichtingenproces enerzijds en de betrokkenen bij verwerving en filtering.
Komende tijd zal deze kwalitatieve feedback verder worden ingericht.
Ten aanzien van de aanbeveling van de CTIVD over het kennisniveau van JSCU- medewerkers,
willen we benadrukken dat we de kennis van JSCU-medewerkers van het beleid en de wettelijke
kaders als adequaat beschouwen. Dit neemt niet weg dat hier ook in de toekomst blijvende
aandacht voor zal zijn.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
De Minister van Defensie,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede ondertekenaar
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie