Brief regering : Sociale veiligheid onderwijspersoneel
29 240 Veiligheid op school
Nr. 108 HERDRUK1
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET
ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juli 2019
Afgelopen voorjaar hebben wij met uw Kamer gesproken over veiligheid op scholen en
onderwijsinstellingen.2 Wij hebben toegezegd een aantal zaken op dit terrein uit te werken of uit te zoeken
en u over de voortgang te informeren. Afgelopen periode zijn gesprekken gevoerd met
de raden, de bonden, de Inspectie van het Onderwijs, de Inspectie SZW en andere betrokkenen.
In deze brief geven we een overzicht van de stand van zaken aangaande de moties (over
incidentenregistratie, filmpjes van klassensituaties op internet, transgender leerlingen
in onze monitoring en LHBTI-acceptatie in de lerarenopleidingen) en toezeggingen (over
de aangifteverlegenheid, de evaluatie van de Wet veiligheid op school en de vacature
voor een techniekdocent in Hoofddorp) die in ons debat van 27 maart en 2 april naar
voren kwamen. Aanvullend gaan we tenslotte ook in op de veiligheid van het personeel
in het hoger onderwijs.
Leren van incidenten
We hebben in de Kamer uitgebreid gesproken over de veiligheid van het onderwijspersoneel
en over een aantal specifieke incidenten. Elk incident is er één te veel, maar tegelijkertijd
is het zo dat incidenten tussen leerlingen en onderwijspersoneel nooit helemaal voorkomen
kunnen worden. Het is daarom belangrijk dat instellingen en scholen weten hoe ze moeten
reageren en dat zij leren van ieder incident.
Leren van incidenten kan als scholen ze systematisch registreren, analyseren en evalueren.
De motie van lid Westerveld (GL) verzoekt de regering met scholen afspraken te maken
over het registreren van incidenten die van invloed zijn op de (sociale) veiligheid
van leerlingen.3 In het overleg met uw Kamer is al gemeld dat de Arbocatalogi voor het voortgezet
onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs handvatten bevatten ten aanzien van registratie
van incidenten. In de Arbocatalogus voor het primair onderwijs is dit onderwerp nog
niet opgenomen. We zijn met de Redactieraad van de Arbocatalogus PO, waarin de sociale
partners zijn vertegenwoordigd, in gesprek over een aanvulling van de Arbocatalogus
PO op dit vlak. Deze aanvulling kan in principe nog dit jaar gerealiseerd. Het is
vervolgens aan individuele scholen om de registratiesystemen te implementeren. Ook
vanuit de raden zal het nut van deze registraties op schoolniveau in de communicatie
worden benadrukt.
Incidenten met filmpjes
Het ongevraagd maken (en verspreiden) van filmpjes tijdens de les is onwenselijk en
kan incidenten veroorzaken. De leden Westerveld (GL) en Van den Hul (PvdA) hebben
ons verzocht in kaart te brengen in hoeverre het ongevraagd en zonder toestemming
filmen en delen van fragmenten van lessen en uitspraken van docenten toelaatbaar is
volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) en overige wetgeving.4
Volgens de AVG is beeldmateriaal een persoonsgegeven als de identiteit van de gefilmde
zonder onevenredige inspanning, kan worden vastgesteld.5 De AVG is niet van toepassing wanneer een filmpje is bedoeld voor privédoelen. Deze
uitzondering geldt niet wanneer gegevens op internet voor een onbepaald aantal personen
toegankelijk worden gemaakt en/of wanneer gegevens geïndexeerd kunnen worden door
een zoekmachine. Als de leerling een filmpje maakt en dit in zeer beperkte kring deelt,
kan de uitzondering wel van toepassing zijn.
De motie vraagt ook naar de toepassing van overige wetgeving. De Minister voor Rechtsbescherming
heeft op vragen van uw Kamer hierover eerder geschreven dat er de volgende strafrechtelijke
mogelijkheden zijn6: «Onrechtmatig vastgelegde beelden, bijvoorbeeld beelden die heimelijk zijn vastgelegd,
mogen uiteraard niet worden verspreid. Hiertegen kan worden opgetreden op grond van
artikel 139g in samenhang met 139f Wetboek van Strafrecht (WvS). Daarnaast is het
mogelijk dat beelden die op zichzelf rechtmatig zijn, op een strafbare wijze gepubliceerd
worden. Bijvoorbeeld wanneer de beelden zodanig worden gepresenteerd dat sprake is
van bedreiging (artikel 285 WvS), smaad of laster (artikel 261/262 WvS) of belediging
(artikel 266 WvS). In deze gevallen kan aangifte worden gedaan bij de politie. Wanneer
er sprake is van een strafbaar feit zoals online bedreiging of belediging, kan er
contact met het betreffende social media bedrijf worden opgenomen.« Op grond van het
portretrecht kan een geportretteerde zich tegen openbaarmaking verzetten wanneer hij
hier een redelijk belang bij heeft.7 Het privacybelang van de geportretteerde moet worden afgewogen tegen andere belangen,
zoals vrijheid van meningsuiting.
Samenvattend: het onbeperkt delen van beelden waarop iemand duidelijk te herkennen
is, mag niet. Ook is het niet toegestaan om beelden te delen die een bedreiging kunnen
vormen, of die beledigend zijn voor de persoon in kwestie. Hier raakt de sociale veiligheid
het thema mediawijsheid. Het is goed als scholen in de lessen en in bijvoorbeeld een
schoolplan of leerlingenstatuut hierover duidelijk maken wat binnen de school de grenzen
zijn, maar ook wat juridisch gezien de consequenties kunnen zijn als leerlingen dergelijke
strafbare feiten plegen.
Tevens hebben de leden Westerveld (Groen Links) en Van den Hul (PvdA) ons bij dezelfde
motie verzocht scholen op de hoogte te brengen van wat wel of niet mag en hen desgevraagd
te ondersteunen bij situaties waarin beeldmateriaal online wordt gezet. Scholen kunnen
informatie hierover vinden op de websites van de Stichting School en Veiligheid (SSV),
de VO-raad en Kennisnet. SSV bekijkt de komende tijd of dit informatieaanbod dekkend
is of dat het nog aanvulling behoeft. Wanneer er een concreet incident plaatsvindt
(bijvoorbeeld naar aanleiding van een filmpje) kunnen scholen indien gewenst voor
advies terecht bij het calamiteitenteam van SSV.
Blijven monitoren
Naast de monitoring op schoolniveau laat het Ministerie van OCW elke twee of drie
jaar een monitoronderzoek uitvoeren om een landelijk, representatief beeld te krijgen
van de sociale veiligheidssituatie op scholen (po, vo en mbo) te krijgen. In de motie
van Westerveld (GL) en Van den Hul (PvdA) wordt de regering verzocht om de ervaringen
van transgenderscholieren bij gebrek aan een toereikende steekproef voortaan toch
mee te nemen in de sociale veiligheidsmonitor.8
In de huidige sociale veiligheidsmonitor po/vo wordt specifiek gekeken naar de ervaren
veiligheid van lhbt-leerlingen (en leraren). De motie van Westerveld (GL) en Van den
Hul (PvdA) lijkt te veronderstellen dat deze groep in het geheel niet is opgenomen.
Ze maken echter wel degelijk deel uit van de periodieke monitor. Het aantal transgenderleerlingen
in de steekproef is vaak alleen te klein om een verdere uitsplitsing te maken. Volgende
monitoren zullen aandacht blijven geven aan deze groep leerlingen zodat de deelnemende
scholen de uitkomsten kunnen gebruiken om hun transgenderleerlingen beter te ondersteunen.
Om naast de gegevens uit de monitor meer (kwalitatieve) gegevens over transgenderjongeren
te krijgen, is het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) bereid om in het komende onderzoek
«Jongeren en seksuele oriëntatie» waarin uitgebreider wordt gekeken naar leefsituatie,
schoolbeleving, sociale netwerken en dergelijke voor het eerst ook transgenderjongeren
mee te nemen. De uitkomsten uit dit onderzoek kunnen aanknopingspunten bieden voor
beleidsmaatregelen om de positie van transgenderjongeren te verbeteren. Het SCP LHBT-jongerenrapport
zal naar verwachting dit najaar naar de Kamer worden gestuurd.
De laatste jaren zien we een teruglopende deelname aan onze landelijke monitoren sociale
veiligheid. Er ontstaan daardoor problemen ten aanzien van de representativiteit.
Daarom wordt voor het po en het vo onderzocht hoe de veiligheidsmonitor in de toekomst
kan worden vormgegeven. De motie van lid Westerveld (GL) waarin zij verzoekt om in
de monitor sociale veiligheid een beeld te geven van het aantal incidenten op scholen
en de aard hiervan zullen we meenemen in de opzet van de volgende monitoren.9 Ook bij de Monitor Sociale Veiligheid in het mbo onderzoeken we hoe de monitor representatiever
kan worden, zodat onder andere trendanalyses mogelijk zijn. Hierover zijn we in gesprek
met het Netwerk Integrale Veiligheid van de MBO Raad.
Lhbti-acceptatie in lerarenopleidingen
In een motie verzoeken Van den Hul/Westerveld (PvdA en GL) de regering zich ervoor
in te spannen dat lhbti-acceptatie ook een verplicht onderdeel wordt binnen de universitaire
en eerstegraadslerarenopleidingen, alsook binnen de bijscholingsprogramma’s.10 Voor de pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen is de kennisbasis vorig jaar herzien.
Acceptatie van seksuele en genderdiversiteit is daarin opgenomen. De Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: Minister van OCW) is in gesprek met de Vereniging
van Universiteiten en Vereniging Hogescholen over wat universiteiten en hogescholen
op dit terrein kunnen doen. Met SSV bespreken we op dit moment hoe de handreiking
seksuele integriteit die ontwikkeld wordt voor pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen,
kan worden ingezet voor universitaire lerarenopleidingen en eerstegraadslerarenopleidingen.
Het betreft een training die gebruikt kan worden als bijscholing, maar ook in docentenopleidingen.
Op deze manier kan lhbti-acceptatie ook onderdeel worden van deze opleidingen. Daarmee
is dit niet verplicht, hoger onderwijsinstellingen bepalen zelf de inhoud van het
curriculum.
Na- en bijscholing voor docenten is niet verplicht. Voorstellen hierover in het kader
van het lerarenregister heeft uw Kamer afgewezen. Dat betekent dat ook lhbti-acceptatie
niet verplicht kan worden opgenomen in bijscholing. In het kader van deze motie vermelden
we dat de lerarenconferentie Met alle respect! die SSV ieder jaar organiseert, in 2020 specifiek aandacht zal geven aan (trainingen
op het gebied van) seksuele integriteit, waaronder acceptatie van seksuele en genderdiversiteit.
Veilige werkomgeving voor onderwijspersoneel
Scholen in het po, vo en mbo zijn zich bewust van de relatie tussen een sociaal veilige
leeromgeving en de onderwijskwaliteit. Ook een veilige werkomgeving draagt bij aan
deze kwaliteit. Docenten die zich sociaal veilig en ondersteund voelen, kunnen beter
en effectiever les geven en zich beter ontwikkelen. Scholen schenken niet altijd voldoende
aandacht aan alle aspecten van het arbobeleid. Dit blijkt ook uit de ervaringen die
de Inspectie van SZW heeft opgedaan bij de onderzoeken naar de aandacht voor psychosociale
arbeidsbelasting (PSA) in het arbobeleid van werkgevers in onder andere de sector
onderwijs.11 Er zijn momenteel al veel instrumenten beschikbaar voor scholen om hieraan te werken.
Op de sites van het Opleidingsfonds Voortgezet Onderwijs (hierna: VOION), het Vervangingsfonds
PO en de Stichting Onderwijsarbeidsmarktfonds MBO kunnen scholen hier informatie over
vinden.
Eerder heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (hierna: Minister
voor BVOM) uw Kamer al gemeld dat de sociale partners, verenigd in VOION een instrument
maken waarmee een vo-school kan werken aan de sociale veiligheid voor het personeel.
De uitdaging bij de ontwikkeling van dit instrument ligt in de bijzondere positie
die de docent inneemt binnen de organisatie. De docent is enerzijds werknemer die
zelf bescherming verdient maar heeft anderzijds ook een rol bij het creëren van een
sociale veilige omgeving voor de leerling. Door deze dubbele rol zijn bestaande interventies
(slechts gericht op één van deze aspecten) niet eenvoudig te vertalen naar de onderwijscontext.
Het VOION zal op basis van een combinatie van bestaande tools een nieuw instrument
voor de VO-context ontwerpen en uittesten in een pilot. De verwachting is dat deze
pilot in 2020 start. Na de pilotfase kan het instrument wellicht ook bruikbaar zijn
in het po en het mbo.
Werknemers, leden van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en vakbonden
of derden kunnen optreden wanneer zij overtredingen signaleren en/of na meldingen
geen verbeteringen waarnemen. Zij kunnen dan een klacht indienen bij de Inspectie
SZW. Wanneer een melding afkomstig is van de ondernemingsraad of een personeelsvertegenwoordiger
stelt de Inspectie SZW altijd een onderzoek in.
Wij zien hierbij ook het belang van een goede samenwerking en uitwisseling tussen
de Inspectie SZW en de Inspectie van het Onderwijs. Het is nodig dat deze inspecties
elkaar weten te vinden en in dat kader hebben wij nogmaals aandacht gevraagd voor
goede werkafspraken tussen deze toezichthouders. De Inspectie SZW en de Inspectie
van het Onderwijs wisselen signalen uit die van belang zijn voor een goede uitoefening
van het toezicht. Dit betreft onder meer situaties waarin sprake is van risico’s of
misstanden. Daarnaast is er waar dat zinvol is, afstemming van activiteiten, zowel
gericht op de effectiviteit van het toezicht als de beperking van de toezichtlast.
Op deze manier wordt gewerkt aan een goede aansluiting van het toezicht van beide
inspecties (dat op verschillende velden betrekking heeft).
Aangifteverlegenheid bij incidenten van strafbare aard
We hebben toegezegd met de Inspectie van het Onderwijs en ook met de PO-Raad en de
VO-raad in gesprek te gaan over de aangifteverlegenheid bij slachtoffers van strafbare
feiten. Toegezegd is uw Kamer vóór de zomer van 2019 over de uitkomst van die gesprekken
te informeren.12
Zoals ook tijdens het debat in het voorjaar aan de orde kwam is het goed om de aangiftebereidheid
in het onderwijs in een bredere context te plaatsen. Onderzoek uit 2016 laat zien
dat de aangiftebereidheid in Nederland in het algemeen niet erg hoog is. Bij het doen
van aangifte spelen diverse overwegingen mee. Slachtoffers maken een kosten-batenanalyse
(benodigde (reis)tijd om aangifte te doen, angst voor represailles, ernst van de schade),
maar ook schaamte kan een rol spelen. Tevens hangt de bereidheid aangifte te doen
samen met kenmerken van het delict. Vooral als het gaat om geweldsdelicten, cybercriminaliteit
(waaronder ook cyberpesten) en zedendelicten is de lat om aangifte te doen hoog en
de bereidheid laag. Het is bekend dat goed contact van scholen en instellingen met
hun wijkagent drempelverlagend werkt.
Bij de Inspectie van het onderwijs komen (van ouders, docenten en bestuurders) meldingen
binnen over uiteenlopende incidenten waarbij sprake kan zijn van strafbare feiten.
Een deel van deze meldingen komt binnen bij de vertrouwensinspecteurs. Voor wat betreft
de rol van vertrouwensinspecteurs geldt dat, waar sprake is van situaties van seksueel
misbruik (van een leerling), een wettelijke verplichting met betrekking tot melding,
overleg en aangifte van toepassing is. Afhankelijk van de aard van het incident dat
wordt gemeld, wordt gekeken of aangifte mogelijk en wenselijk is. In de situaties
waarin aangifte niet verplicht is, is de wens van het slachtoffer doorslaggevend.
De Inspectie van het Onderwijs houdt geen totaalcijfers bij over aangiften in het
onderwijs. Waar het gaat om misdragingen van leerlingen heeft de Inspectie van het
Onderwijs de indruk dat scholen niet vaak overgaan tot aangifte en de afweging overlaten
aan de direct betrokkenen en de politie. In veel gevallen is wel sprake van contact
tussen school en de politie. Dit beeld sluit aan op dat van de VO-raad. De raad geeft
aan dat zij niet denkt dat er sprake is van aangifteverlegenheid. Het gaat er vooral
om dat in veel gevallen scholen vanwege hun pedagogische opdracht geneigd zijn pas
dan aangifte te doen wanneer zij denken aan het eind te zijn gekomen van hun repertoire
van pedagogisch handelen. Dit geldt waarschijnlijk ook voor het po en het mbo.
Het is goed als scholen intern gezamenlijk proactief bepalen waar voor hen hier de
grenzen liggen. In dat kader heeft SSV voor scholen een infoblad over het doen van
aangifte opgesteld. Dit is een goed startpunt voor zo’n gesprek. Als scholen dit helder
hebben uitgewerkt en ook in de praktijk hanteren, verloopt de afhandeling van incidenten
beter. Bovendien heeft dit een positief effect op de verwerking van de negatieve gebeurtenis
door de betrokkene(n).
Ook met de bonden is gesproken over de mogelijke aangifteverlegenheid. De bonden geven
aan dat er een precaire balans is tussen de wenselijkheid van aangifte en de persoonlijke
afweging van een betrokkene om dat wel of niet te doen. Een school of het schoolbestuur
kan overigens aangifte doen namens een slachtoffer. Op die manier kan het slachtoffer
deels uit de wind gehouden worden. De bonden zouden graag zien dat er vaker van deze
mogelijkheid gebruik wordt gemaakt.
Om personeel en leerlingen/studenten te kunnen ondersteunen bij of na incidenten,
is het belangrijk dat iedereen op de hoogte is van meldingsmogelijkheden en dat men
zich ook veilig genoeg voelt om hier gebruik van te maken. Zo bleek uit de Monitor
Sociale Veiligheid van het mbo dat hoewel bijna alle mbo-instellingen vertrouwenspersonen
en meldpunten hebben, de bekendheid en vindbaarheid een aandachtspunt is. Dit geldt
voor zowel studenten als personeel. Binnen het Netwerk Integrale veiligheid besteden
de mbo-instellingen hier daarom extra aandacht aan.
Evaluatie Wet veiligheid
Tijdens het debat dit voorjaar is gesproken over de mogelijkheid om personeel ook
onder de zorgplicht van de Wet veiligheid op school te scharen. Deze wet legt sinds
2015 een duidelijke zorgplicht voor de (sociale) veiligheid van de leerlingen bij
de school en daarmee het bevoegd gezag.13 De Minister voor BVOM heeft aangegeven in gesprek te gaan met de bonden en de wens
te verbreden te betrekken bij de evaluatie van de Wet veiligheid op school die in
2020 zal worden afgerond. In de gesprekken met de bonden komt naar voren dat de Arbowetgeving,
het Arbeidsomstandighedenbesluit, de Arbocatalogi en de collectieve arbeidsovereenkomsten
een raamwerk bieden om ook voor het personeel een sociaal veilig schoolklimaat te
realiseren. In de praktijk blijken sommige scholen in het primair en voortgezet onderwijs
er echter onvoldoende prioriteit aan te geven om het personeelsbeleid op dit punt
zodanig uit te werken als is omschreven in de wet en de uitwerkingen daarvan. In de
gesprekken met de bonden zijn overigens geen nieuwe inzichten over meldingen, incidenten
en vragen van de leden naar voren gekomen.
Bij de evaluatie van de Wet veiligheid op school zal worden gekeken naar de noodzaak,
en de eventuele juridische mogelijkheden, van aanvullende maatregelen om de veiligheid
van onderwijspersoneel te bevorderen. Naast de bonden zullen ook de Inspectie van
SZW, de Inspectie van het Onderwijs en de raden worden betrokken bij deze evaluatie.
Vacature in Hoofddorp
Kort voor het overleg met uw Kamer was er een incident naar aanleiding van de uitlatingen
van een techniek docent op het Hoofdvaart College in Hoofddorp. Tijdens het debat
werd opgemerkt door lid Kwint (SP) dat er al een vacature geplaatst zou zijn voor
de functie van deze docent. Navraag leert het volgende: Dunamare Onderwijsgroep waarvan
het Hoofdvaart College deel uitmaakt, heeft subsidie ontvangen voor Sterk Techniek
Onderwijs. Inzet van dit 4-jarig traject is om zoveel mogelijk leerlingen te interesseren
voor leren en werken in de techniek. Deze inzet betekent dat er behoefte is aan extra
docenten techniek. Het betrof dus niet de functie van de betreffende techniekdocent.
Veilig werken in het hoger onderwijs
Hoewel het in het debat van 27 maart jl. niet ging over de veiligheid op de universiteiten
moeten ook deze instellingen er naar streven een veilige haven te zijn waar personeel
en studenten hun werk of studie kunnen doen zonder last te hebben van onwenselijk
gedrag en intimidatie. Dat is in de praktijk nog vaak niet het geval zoals de op 6 mei
verschenen onderzoeksrapporten «Harassment in Dutch academia» van het Landelijk Netwerk
Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH) en «Sociale veiligheid medewerkers universiteiten»
van vakbonden FNV en VAWO laten zien. Wangedrag en intimidatie komen in verschillende
vormen voor binnen de gehele academie. De hiërarchische verhoudingen en afhankelijkheidsrelaties
die gelden binnen de wetenschap vormen volgens de onderzoekers een voedingsbodem voor
dit soort praktijken. Universiteiten en kennisinstellingen moeten continu aandacht
houden voor het thema sociale veiligheid en de benodigde cultuurverandering teweeg
brengen. In de wetenschapsbrief heeft de Minister van OCW aangekondigd dat zij in
overleg met het veld zal treden over de acties die ondernomen moeten worden.14 Zij zal samen met het LNVH en de VSNU bekijken welke stappen er verder genomen kunnen
worden, zoals zij ook in reactie op de motie Van Meenen tijdens het VAO wetenschapsbeleid
van 5 juni jl. heeft toegezegd aan de Kamer.15 De Minister van OCW neemt daarbij de aanbevelingen uit de rapporten, zoals het instellen
van een landelijke ombudsfunctie, ter overweging mee. Dit zal ook onderwerp van aandacht
zijn tijdens de Europese Gender Summit die Nederland op 3 en 4 oktober organiseert.
Op basis daarvan presenteert de Minister van OCW medio 2020 samen met de veldpartijen
een nationaal actieplan op gebied van diversiteit in de wetenschap, waarin een veilige
en inclusieve cultuur één van de elementen zal zijn.
Veiligheid vraagt blijvende aandacht
Veiligheid is belangrijk. Alleen als je je veilig voelt kun je leren én kun je goed
je werk doen. We vinden dat scholen en instellingen meer aandacht moeten besteden
aan de aspecten waar zij als werkgever verantwoordelijk voor zijn. We zullen het onderwerp
dan ook nadrukkelijk agenderen voor bestuurlijk overleg met de raden. Daarnaast zal
bij de conferentie Met alle respect!, die SSV in 2020 weer organiseert, aan de veiligheidsbeleving van het personeel expliciet aandacht
worden besteed. Ook op die manier willen wij zelf blijven uitdragen dat de veiligheid
van personeel bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Indieners
-
Indiener
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Medeindiener
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.