Brief regering : Reactie op het verzoek van het lid Van der Lee, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 20 november 2018 en van 5 maart 2019, over versnelde bodemdaling in Nederland
35 000 J Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2019
Nr. 33
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 juni 2019
Najaar 2018 heeft de Kamer, naar aanleiding van berichten over de snelheid van de
bodemdaling in Nederland, op initiatief van het lid Van der Lee (GroenLinks) (Handelingen
II 2018/19, nr. 25, item 24) de Ministers van EZK, LNV en IenW verzocht om een integrale reactie te geven op
het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving over bodemdaling1. Op 5 maart 2019 heeft de Kamer de ministers van EZK, IenW en LNV verzocht ook de
Minister van BZK hierbij te betrekken. Ook heeft de Kamer eind 2018 met de motie Geurts
c.s. (Kamerstuk 35 000 J, nr. 10) de regering verzocht één coördinerende Minister met betrekking tot de veenbodemdalingsproblematiek
aan te wijzen en vervolgonderzoek te doen naar de ecologische, sociale en economische
gevolgen van veenbodemdaling en daarbij gemeenten, waterschappen en provincies te
betrekken.
Met deze Kamerbrief geef ik mede namens de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een reactie op dit verzoek vanuit uw Kamer
waarbij ik aangeef op welke wijze invulling wordt gegeven aan de genoemde motie. Daarbij
wordt tevens verwezen naar de kabinetsreacties op de initiatiefnota’s van Bromet (GL)
en De Groot (D66) «Veen red je niet alleen»(Kamerstuk 35 141) en «Droge Voeten: Voor een klimaatbestendig Nederland» (Kamerstuk 35 140), waarin bodemdaling door slappe bodems aan de orde wordt gesteld. Deze kabinetsreacties
worden separaat naar uw Kamer gezonden door respectievelijk de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit en door mij.
Via de in deze brief beschreven thematische invalshoeken werkt het kabinet aan een
Rijksbrede aanpak van bodemdaling als cross-sectoraal thema door een reeks aan maatschappelijke
opgaven. Om de samenhangende aanpak te bewaren en te versterken voeren de bewindslieden
hierover periodiek overleg.
Gezien de huidige Rijksbrede aanpak heeft een coördinerend bewindspersoon geen meerwaarde.
De Minister van BZK zal vanuit haar verantwoordelijkheid voor de realisatie van een
goede leefomgevingskwaliteit en de NOVI de samenhang in de aanpak bevorderen. De huidige
ministeriële verantwoordelijkheden blijven daarbij ongewijzigd. Deze zijn hieronder
beschreven.
Bodemdaling: een brede maatschappelijke opgave voor alle partijen
Bodemdaling van ondiepe, slappe bodems treedt op in veen- en kleigebieden en is een
fenomeen dat typisch is voor de Nederlandse delta als gevolg van het aanleggen van
dijken en het ontwateren van polders. We hebben er dus al zo’n 1.000 jaar mee te maken.
Door het aanleggen van dijken overstromen laaggelegen gebieden niet meer en wordt
er geen nieuw zand en slib meer afgezet. Door ontwatering en verlaging van grondwaterstanden
door peilbeheer en drainage klinkt de bodem in en wordt veen onder invloed van zuurstof
afgebroken. De inklinking van de bodem wordt daarnaast versterkt door belasting van
de bodem met zware (ophoog)materialen, infrastructuur en machines. De belasting van
de bodem en de gehanteerde grondwaterstanden in het stedelijk en landelijke gebied
hangen sterk samen met de keuzes over de ruimtelijke inrichting met functies als landbouw,
wonen en natuur. Door klimaatverandering neemt de kans op droge perioden toe en daarmee
ook het risico op en de snelheid van bodemdaling. De meetcijfers laten namelijk zien
dat de snelheid van de ondiepe bodemdaling toeneemt in extreem droge perioden zoals
in 2018. Daarmee wordt de kwetsbaarheid van de Nederlandse delta voor klimaatverandering
ook hier écht duidelijk en voelbaar.
Naast «ondiepe» bodemdaling door slappe bodems kan bodemdaling ook een gevolg zijn
van mijnbouwactiviteiten. Deze «diepe» bodemdaling wordt voornamelijk veroorzaakt
door de winning van gas en (zeer lokaal) ook van zout. Op de aanvaardbare mate van
bodemdaling en de snelheid waarmee dat optreedt wordt toegezien door het waterschap
en gestuurd vanuit de mijnbouwvergunningverlening, waarvoor het Ministerie van EZK
bevoegd gezag is.
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft eind 2016 met de beleidsstudie «Dalende bodems, stijgende kosten – Mogelijke maatregelen tegen veenbodemdaling in
het landelijk en stedelijk gebied» de maatschappelijke kosten van ondiepe bodemdaling van slappe bodems tot 2050 berekend
op € 22 miljard. Hiervan zit 72% (€ 16 miljard) bij funderingen, gebouwen en woningen
in het stedelijk gebied, 23% (€ 5,2 miljard) bij infrastructuur in het stedelijke
gebied, 4% (€ 1 miljard) bij infrastructuur en gebouwen in het landelijke gebied en
1% (ca. 0,2 miljard) bij waterbeheer.
Bodemdaling van slappe bodems vergroot maatschappelijke opgaven op het gebied van
vitaal platteland, landbouw, natuur en biodiversiteit, voor energie en klimaat, voor
woningbouw en inrichting en beheer van de openbare ruimte in het landelijke en in
het stedelijk gebied, voor waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterkwaliteit
en voor het behoud van cultuurhistorische waarden zoals archeologische en gebouwde
monumenten, beschermde stads-en dorpsgezichten, historisch groen en het historisch
landschap. Het omgaan met bodemdaling is daarmee een belangrijke cross-sectorale opgave
die raakt aan meerdere nationale belangen, verantwoordelijkheden en taken van meerdere
Rijksdepartementen (LNV, EZK, BZK, IenW, OCW), decentrale overheden en private partijen
(eigenaren van gebouwen en infrastructuur). Deze analyse en de urgentie van de problematiek
en daarmee samenhangende opgaven wordt door alle partijen gedeeld. Op allerlei terreinen
vinden initiatieven en ontwikkelingen plaats.
In het landelijke gebied bepalen lage (grond)waterpeilen ten behoeve van de landbouw
en drainage van landbouwpercelen in belangrijke mate de snelheid van veenafbraak en
bodemdaling. Jaarlijks emitteren de voor landbouw gebruikte veengronden in Nederland
ongeveer 4,2 miljoen ton CO2. In kleine plattelandsgemeenten en dorpskernen wordt de bodemdaling versterkt door
belasting van de bodem met zware (ophoog)materialen, infrastructuur en machines.
Bodemdaling in stedelijke gebieden wordt in belangrijke mate veroorzaakt door bodemzetting
als gevolg van druk van bebouwing, opgebrachte grond, bouwmaterialen en infrastructuur
en grondwaterstanden. Omdat stedelijke gebieden veelal eigen waterpeilvakken hebben
en grondwaterstanden samenhangen met drainage en riolering, worden deze slechts beperkt
beïnvloed door het grondwaterpeil in het aanpalende landelijke gebied. Bodemdalingsproblemen
in het stedelijk gebied worden daardoor niet of nauwelijks veroorzaakt door de landbouw.
Handelingsperspectieven
Het verhogen van grondwaterstanden en het verminderen van de belasting van de bodem
door gebruik te maken van lichtere ophoog- en bouwmaterialen en infrastructuur zijn
de belangrijkste maatregelen om bodemdaling van slappe bodems tegen te gaan.
Ruimtelijke ordening
De belasting van de bodem en de gehanteerde grondwaterstanden in het stedelijk en
landelijke gebied hangen sterk samen met de gewenste functies als wonen, landbouw
en natuur. Deze worden via de ruimtelijke ordening bepaald. Zoals door het PBL in
haar rapport terecht wordt benadrukt is een goede ruimtelijke ordening cruciaal om
(problemen met) bodemdaling zoveel mogelijk «aan de voorkant» te voorkomen. Dit kan
door functies als landbouw, wonen en (natte) natuur en de aanleg van infrastructuur
daar neer te leggen waar ze het best passen bij en ondersteund worden door de natuurlijke
en cultuurhistorische eigenschappen van het bodemwatersysteem, waaronder de draagkracht
van de bodem en het functioneren van het bodem- en grondwatersysteem.
Het toekennen van functies via de ruimtelijke ordening is primair de taak van provincies
en binnen gemeentelijke grenzen die van gemeenten. Voor de ruimtelijke ordening van
zaken die van nationaal belang zijn en op boven-provinciaal niveau spelen, heeft het
Rijk een rol en verantwoordelijkheid. Via de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stuurt
het Rijk op het ruimtelijk gebruik met het oog op het waarborgen van de nationale
belangen waarbij een efficiënte ruimtelijke ordening een belangrijk uitgangspunt is.
Omdat bodemdaling aan meerdere nationale belangen raakt, krijgt het als cross-sectorale
opgave aandacht in de NOVI.
In gebieden die gevoelig zijn voor bodemdaling is het zinvol om bij het opstellen
van omgevings- en gebiedsvisies en daarop gebaseerde uitvoeringsgerichte plannen hier
nadrukkelijk rekening mee te houden. Met het opnemen van een specifieke bodem- en
grondwaterparaaf en de uitvoering van de watertoets kan hier op een goede wijze invulling
aan worden gegeven.
Waterschappen en gemeenten hebben vervolgens de taak om met het vaststellen van (grond)waterpeilen
en stedelijk grondwater- en rioleringsbeheer de maatschappelijk gewenste functies
zo goed mogelijk én tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te accommoderen. Zij
hebben hierbij een zorgplicht om schade aan functies en private eigendommen zoveel
als redelijkerwijs mogelijk is te voorkomen. Het afwegen van en omgaan met tegengestelde
belangen maakt hier onderdeel van uit.
Met betrekking tot de ruimtelijke ordening is het Ministerie van BZK coördinerend
departement en voert voor het Rijk de regie in samenspraak met de decentrale overheden.
Als het gaat om bodemdaling in relatie tot de ruimtelijke ordening is de Minister
van BZK voor het Rijk het aanspreekpunt.
Stedelijk gebied
Voor wat betreft het stedelijk gebied ziet het PBL naast een zorgvuldige locatiekeuze
bij nieuwbouw vooral handelingsperspectieven via een technische aanpak. Een goede
voorbelasting van de bodem, het toepassen van lichtere ophoog- en bouwmaterialen bij
de aanleg van gebouwen en infrastructuur en bij de inrichting en het beheer van de
openbare ruimte en gericht stedelijk grondwater- en rioleringsbeheer zijn de belangrijkste
maatregelen om bodemdaling in het stedelijke gebied en schade aan funderingen en gebouwen
te voorkomen. Dit is vooral een opgave voor gemeenten, de bouwsector, eigenaren van
gebouwen en percelen en netbeheerders. Het spreekt voor zich dat deze opgave in historische
binnensteden een extra complexe is.
Private partijen – eigenaren van percelen, gebouwen en infrastructuur – zijn verantwoordelijk
voor hun eigendommen en ook zij hebben een zorgplicht om schade zoveel mogelijk te
voorkomen. Hieronder vallen het goed funderen en onderhouden van gebouwen en percelen
met inbegrip van daarin gelegen drainage- en rioleringssystemen en het operationeel
beheer daarvan om water af te voeren dan wel vast te houden in en onder hun eigen
percelen en terreinen. Ook het voldoende open houden van de bodem zodat neerslag de
bodem kan indringen en het grondwater kan worden aangevuld valt daaronder.
Kosten voor funderingsherstel kunnen ook volgens het PBL worden beperkt door de aanpak
van de funderingsproblematiek slim te plannen in combinatie met de ontwikkeling en
herstructurering van stedelijke gebieden en in synergie met benodigde aanpassingen
voor de energietransitie en klimaatadaptatie. Gemeenten kunnen hierbij de regie voeren
op een samenhangende aanpak. Het doen van een goede bodem- en wateranalyse voorafgaande
aan nieuwe plannen (met aandacht voor het loskoppelen van regenwater van de riolering
en het creëren van opvangfaciliteiten als wadi’s in woongebieden) kan hieraan bijdragen.
Op initiatief van de Minister van BZK is in 2017 is samenwerking met gemeenten en
private partijen het Fonds Duurzaam Funderingsherstel ingericht met een omvang van
€ 100 miljoen. Via dit fonds, dat door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse
gemeenten wordt beheerd, kunnen woningeigenaren van aangesloten gemeenten, die op
de reguliere hypotheekmarkt geen lening kunnen krijgen om hun fundering te herstellen,
in aanmerking komen voor een lening voor noodzakelijk funderingsherstel. Bij problemen
met funderingen zoals paalrot kunnen eigenaren van gebouwen en woningen voor ondersteuning
ook terecht bij het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF) dat hen bij
de aanpak op weg kan helpen. Zoals hierboven aangegeven kunnen gemeenten met gericht
grondwaterpeilbeheer een ondersteunende rol spelen om het uitzakken van grondwaterpeilen,
uitdroging en inklinking van de bodem en problemen met funderingen door uitzakkend
grondwater te voorkomen. Hiertoe is door het KCAF een «Handleiding funderingsproblematiek
voor gemeenten» opgesteld.
Voor wat betreft de betrokkenheid van het Rijk bij bodemdaling in het stedelijk gebied
in relatie tot wonen en (de financiering van) gemeentelijke taken op het gebied inrichting
en beheer van de openbare ruimte is de Minister van BZK het aanspreekpunt.
Landelijk gebied
Op landbouwgronden is vernatting door het verhogen van grondwaterstanden dé maatregel
om bodemdaling in het veenweidegebied tegen te gaan. Door grondwaterstanden te verhogen
tot enkele decimeters onder het maaiveld, met bijvoorbeeld innovatieve drainagetechnieken,
kan de snelheid van bodemdaling worden verminderd, maar niet tot staan worden gebracht.
Verdergaande vernatting met grondwaterstanden tot op of net onder het maaiveld en
herstel van het oude slotenpatroon, waardoor kavels niet te breed zijn en minder uitzakking
kennen in de zomer, is nodig om bodemdaling in veengebieden te stoppen. Van belang
hierbij is dat het veenpakket dat gevoelig is voor afbraak door zuurstof zich onder
de grondwaterspiegel bevindt. Dat geldt ook voor kleilagen die gevoelig zijn voor
krimp door uitdroging.
Als het gaat om handelingsperspectief met betrekking tot de problematiek in het veenweidegebied
gaat het in belangrijke mate om de vraag of er met een andere wijze van agrarisch
ondernemen toekomstperspectief kan worden geboden aan het melkveebedrijf: met innovatieve
(onderwater)drainagetechnieken, peilfixatie en peilverhoging/vernatting kan de afbraak
van veen en daarmee veenbodemdaling worden geremd en mogelijk zelfs (bij vergaande
vernatting) tot stilstand worden gebracht. Voor agrarische ondernemers kan dit neerkomen
op een meer extensieve vorm van melkveehouderij of andere (natte) teelten waarbij
het verdienmodel een cruciale factor is. Gekeken wordt hoe groene (natuur, biodiversiteit
en landschap) en blauwe (water) diensten en vasthouden en opslag van CO2 (in de bodem bij veengroei of vastlegging als vezelgewas in bijvoorbeeld isolatiepanelen)
onderdeel kunnen worden van een nieuw verdienmodel voor boeren. Maar ook technieken
en oplossingen uit het verleden kunnen een bijdrage leveren, zoals het teruggrijpen
op historische indelingsprincipes (kavel-sloot-systeem) of de benutting van oude waterkeringen
om water beter vast te kunnen houden in een gebied.
Volgens het PBL is met een pakket van maatregelen – passieve vernatting, onderwaterdrainage
en ander landgebruik – een reductie van 25 procent ten opzichte van de huidige situatie
haalbaar. Daarbij benadrukt het PBL dat alternatief beleid vaak neerkomt op het moeten
maken van ruimtelijke afwegingen: toekomstgerichte oplossingen hangen nauw samen met
keuzes rond gebruik en functies, en dus met beslissingen in de ruimtelijke ordening.
Veranderingen in de landbouw kunnen niet los worden gezien van een samenhangende aanpak
voor het landelijke gebied waarbij met het oog op het behoud en versterken van een
vitaal platteland oplossingen moeten worden gezocht om bodemdaling tegen te gaan,
een toekomstbestendige landbouw te bewerkstelligen, en klimaatwinst te boeken, in
relatie met ook opgaven voor natuur, landschap, cultureel erfgoed, recreatie, water,
woningbouw en bedrijfsvestigingen. Te nemen maatregelen zullen aan al deze doelen
moeten bijdragen en in samenwerking met alle partijen tot stand gebracht moeten worden:
provincies, waterschappen, gemeenten, boeren, banken en de NGO’s. Uitvoering vindt
plaats onder regie van de provincies via regionale gebiedsprocessen, zodat er maatwerk
plaats kan vinden, gekoppeld aan de verschillende gebiedskarakteristieken waaronder
veenbodemtypen en de waterhuishoudkundige situatie en de wensen en visie van boeren
en andere stakeholders. Hoewel het Rijk bij deze gebiedsprocessen niet de centrale
regisseur is, ondersteunt het Rijk dit proces via het Interbestuurlijk Programma Vitaal
Platteland en met het beschikbaar stellen van informatie en kennis en financiële middelen
voor onderzoek en uitvoering van maatregelen. Het Ministerie van LNV is hier namens
het Rijk een sterk betrokken partij.
Het beschikbaar komen van financiële middelen voor de uitvoering van maatregelen is
in belangrijke mate gekoppeld aan besluitvorming over het Klimaatakkoord en de uitvoering
daarvan, waarvoor de Minister van EZK eerste aanspreek punt is. Ook via Regiodeals
kunnen middelen beschikbaar komen die in relatie tot bodemdaling kunnen worden ingezet.
Met de kabinetsreactie op de Initiatiefnota «Veen red je niet alleen», die separaat
door de Minister van LNV naar uw Kamer wordt gezonden, wordt hier nader op ingaan.
Voor wat betreft de betrokkenheid van het Rijk bij bodemdaling in het landelijke gebied
in relatie tot landbouw, natuur en biodiversiteit en de vitaliteit van het platteland
in bredere zin en voor landbouw als onderdeel van het Klimaatakkoord is de Minister
van LNV het aanspreekpunt.
Klimaatadaptatie
Bodemdaling vergroot de wateropgaven met betrekking tot waterveiligheid, zoetwatervoorziening,
ruimtelijke adaptatie en waterkwaliteit. Via het Deltaprogramma werken Rijk, decentrale
overheden en private partijen aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting
van Nederland waarbij de wateropgaven waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke
adaptatie centraal staan. In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie
worden regionale en lokale stresstesten en risicodialogen uitgevoerd waarbij bodemdaling
wordt meegenomen. Op basis van de uitkomsten daarvan vindt een programmering van maatregelen
plaats. Begin 2019 zijn nieuwe bodemdalingskaarten op basis van recente satellietmetingen
opgenomen in de Klimaat Effect Atlas die decentrale overheden gebruiken bij de stresstesten.
Zoals eerder aangegeven nemen het risico en de snelheid van bodemdaling van slappe
bodems door klimaatverandering en in droge perioden toe. Recent heeft de Minister
van IenW uw Kamer geïnformeerd over de eerste resultaten van de Beleidstafel Droogte* waarbij specifiek aandacht is besteed aan het realiseren van een klimaatbestendig
grond- en oppervlaktewatersysteem en de governance rond grondwater. De uitkomsten
benadrukken het belang om meer aandacht te geven aan het actief beheer van grondwatervoorraden
en het watersysteem in te richten op het vasthouden en infiltreren van water, meer
dan nu het geval is. Op deze manier kan het grondwater tijdig worden aangevuld tijdens
neerslagoverschotten. Dat helpt ook problemen te voorkomen met bodemdaling door droogte.
Vanwege de samenhang tussen het water- en bodemsysteem is er vanuit de wateropgaven
en ruimtelijke adaptatie ook steeds meer aandacht voor duurzaam bodembeheer. Naast
het behouden en versterken van de sponswerking van de bodem gaat het hierbij ook om
toepassingsmogelijkheden van lichtere, circulaire ophoogmaterialen in relatie tot
de eisen die aan de bodem worden gesteld via het Besluit bodemkwaliteit. In het kader
van de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS) wordt ook aandacht besteed aan andere
maatschappelijke opgaven die door klimaatverandering worden vergroot. Dit is een breed
programma waaraan vrijwel elk departement met een eigen specifieke verantwoordelijkheid
deelneemt. Het uitvoeringsprogramma van de NAS (UP NAS 2018–2019) is aanvullend op
hetgeen in het Deltaprogramma gebeurt op het gebied van klimaatadaptatie. De Minister
van IenW voert namens het kabinet de regie op de uitvoering van de NAS.
Voor wat betreft de betrokkenheid van het Rijk bij bodemdaling in relatie tot de wateropgaven
en ruimtelijke adaptatie aan klimaatverandering is de Minister van IenW het aanspreekpunt.
Voor wat betreft de betrokkenheid van het Rijk bij bodemdaling in relatie tot circulariteit,
wet- en regelgeving voor afvalstoffen en het Besluit bodemkwaliteit is de Staatssecretaris
van IenW het aanspreekpunt.
Cultureel erfgoed
Op basis van de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving liggen er actuele
en concrete opdrachten voor gemeenten en provincies op het gebied van behoud en ontwikkeling
van het erfgoed. Overheden moeten in hun omgevingsvisies een beschrijving geven van
de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, voorgenomen ontwikkeling, gebruik, beheer,
bescherming en behoud van het grondgebied en het te voeren integrale beleid mede in
relatie tot aanwezig cultuur- en historisch erfgoed. Voor veel gemeenten is deze verbrede
erfgoedtaak nog een aandachtspunt.
Bodemdaling vergroot ook de opgaven op het gebied van het kunnen behouden en ontwikkelen
van cultureel erfgoed. In relatie tot bodemdaling gaat het hierbij onder meer om het
behoud van het karakteristieke veenweidelandschap en cultureel erfgoed zoals historisch
waardevolle gebouwen en beschermde stads- en dorpsgezichten.
Met de dit voorjaar overeengekomen Erfgoed Deal hebben het Rijk, decentrale overheden
en private partijen afspraken gemaakt over samenwerken aan een waardevolle leefomgeving
waarbij behoud, ontwikkeling en gebruik van cultureel erfgoed bij grote ruimtelijke
opgaven zoals de energietransitie en verduurzaming, klimaatadaptatie en stedelijke
groei en krimp centraal staat. Ook bodemdaling in relatie tot cultureel erfgoed heeft
hierbij aandacht. De Erfgoed Deal is een vorm van samenwerkingsafspraken tussen het
Rijk en medeoverheden die in lijn ligt met de uitgangspunten van de NOVI en het interbestuurlijk
programma (IBP).
Eigenaren van rijksmonumenten worden op diverse manieren door het rijk financieel
ondersteund bij het plegen van onderhoud aan hun monument. Funderingsherstel valt
hier ook onder.
Voor wat betreft de betrokkenheid van het Rijk bij bodemdaling in relatie tot cultureel
erfgoed is de Minister van OCW het aanspreekpunt. De ministers van OCW en BZK zijn
gezamenlijk verantwoordelijk voor de beschermde stads- en dorpsgezichten.
Informatie, kennis en onderzoek
De problematiek van bodemdaling verschilt sterk van gebied tot gebied. En daarmee
ook de zoektocht naar oplossingsrichtingen en de kosteneffectiviteit van mogelijke
maatregelen. Goede informatie over de omvang van de problematiek en snelheid van bodemdaling,
kennis over de regionale werking van het bodemwatersysteem en de kosteneffectiviteit
van maatregelen onder verschillende regionale omstandigheden is daarmee van groot
belang.
Veel maatschappelijke opgaven in de fysieke leefomgeving waarbij sprake is van een
systeemverantwoordelijkheid van het Rijk worden in belangrijke mate regionaal door
decentrale overheden en ook private partijen uitgevoerd. Het kunnen leveren van regionaal
maatwerk is daarbij een belangrijke premisse. Een goede ondersteuning van decentrale
overheden en andere partijen met informatie, kennis en onderzoek is daarbij van groot
belang. Gericht op de diverse maatschappelijke opgaven als de energietransitie, klimaatadaptatie,
circulaire economie, verduurzaming van de landbouw, water en cultureel erfgoed worden
via de daarvoor verantwoordelijke departementen onderzoeksprogramma’s bij de kennisinstellingen
ondersteund en uitgevoerd, vaak in nauwe samenwerking met de decentrale overheden
en private partijen. In veel van deze programma’s is vanuit de specifieke invalshoek
ook aandacht voor bodemdaling.
In algemene zin wordt informatie over de opbouw en eigenschappen van bodem, grondwater
en diepere ondergrond beschikbaar en toegankelijk gemaakt via de Basisregistratie
Ondergrond. De Minister van BZK voert hierop namens het Rijk de regie.
Via het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling werken overheden, kennisinstellingen
en bedrijfsleven aan de informatie- en kennisontwikkeling rond bodemdaling met bijzondere
aandacht voor de ontwikkeling van praktische, innovatieve en kosteneffectieve maatregelen
om bodemdaling tegen te gaan en met bodemdaling om te kunnen gaan. Met de inzet van
extra middelen uit de Regio Envelop via de Regiodeal Bodemdaling Groene Hart wil het
Rijk hieraan een impuls geven. Inhoudelijk richt deze regiodeal zich naast het beter
kunnen meten en modelleren van bodemdaling via vooral praktijkgericht onderzoek op
de ontwikkeling van kosteneffectieve maatregelen voor zowel het landelijke als het
stedelijke gebied. Informatievoorziening en kennisoverdracht ook naar gebieden en
partijen buiten het Groene Hart is een belangrijk onderdeel van deze regiodeal.
Naast praktijkgericht onderzoek wordt de komende jaren met het onderzoeksprogramma
«Living on Soft Soils, Subsidence and Society» door een groot wetenschappelijk team
onder leiding van de Universiteit Utrecht ook meer fundamenteel onderzoek uitgevoerd
naar de maatschappelijke en economische gevolgen van bodemdaling en hoe hier mee om
te gaan. Dit onderzoeksprogramma wordt mede met ondersteuning vanuit het Rijk vanuit
de Nationale Wetenschapsagenda mogelijk gemaakt.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat