Brief regering : Overleg gemeenten en abortusklinieken over demonstraties
32 279 Zorg rond zwangerschap en geboorte
Nr. 162 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2019
In mijn eerdere antwoorden op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nrs. 1651 en 2571) en mijn eerdere commissiebrieven over anti-abortus demonstraties bij abortusklinieken
(Kamerstuk 32 279, nrs. 150 en 158) heb ik aangegeven het zeer kwalijk te vinden als vrouwen die op het punt staan een
abortuskliniek te bezoeken worden lastiggevallen. Vrouwen hoeven zich bij de entree
van de kliniek mijns inziens niet tegenover een wildvreemde te verantwoorden over
de keuzes die zij zelf maken. Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking
kunnen overwegen en toegang hebben tot abortuszorg.
Zolang demonstranten zich echter niet gewelddadig gedragen, de toegang niet blokkeren
of zich op een andere manier strafbaar uiten, geldt de vrijheid van demonstreren.
Dat de boodschap als storend of choquerend wordt ervaren is op zichzelf geen grond
om een demonstratie te beperken. De burgemeester kan binnen de kaders van de Wet openbare
manifestaties (Wom) wel voorschriften en beperkingen stellen om de betoging ordelijk
en vreedzaam te laten verlopen. Het is primair aan gemeenten om binnen deze kaders
demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden en daarbij het belang
van bescherming van deze vrouwen mee te wegen. Als een burgemeester in die afweging
tot de conclusie komt dat het noodzakelijk is voorschriften mee te geven over de plek
van de demonstratie dan steun ik dat, evenals andere oplossingen die denkbaar zijn.
Ik heb toegezegd om het gesprek tussen betrokken gemeenten en de abortusklinieken
te faciliteren, om kennis uit te wisselen over elkaars behoeftes, mogelijkheden, ervaringen
en goede voorbeelden en u over de uitkomsten nader te informeren. De gesprekken met
de abortusklinieken en met de gemeenten hebben respectievelijk in april en juni plaatsgevonden.
Ook heb ik in maart de organisaties Schreeuw om Leven en Stirezo gesproken, waarbij
de grootste groep van demonstranten is aangesloten. Zij gaven beide aan dat zij het
geschetste beeld in de media van hun demonstraties bij abortusklinieken niet herkennen
en dat ze zich aan de gestelde voorwaarden houden.
Op 3 april jl. sprak ik de bestuurders van de abortusklinieken. Van alle veertien
abortusklinieken was de bestuurder uitgenodigd, vanuit zeven abortusklinieken was
een bestuurder aanwezig op het overleg. Alle abortusklinieken hadden eerder al schriftelijk
gereageerd op een inventarisatie omtrent de demonstraties bij abortusklinieken. In
het overleg gaven ze aan dat er niet bij alle abortusklinieken demonstranten staan.
Als er wel demonstranten staan dan wisselt de frequentie van maximaal twee uur per
maand tot meerdere dagdelen per week, dit komt overeen met het beeld uit de eerdere
inventarisatie. Een deel van de bestuurders geeft aan dat de demonstraties of de hinder
van de demonstraties lijkt toe te nemen. Bestuurders vertelden dat als er demonstranten
bij de abortuskliniek staan, er cliënten zijn die daar hinder van ondervinden. Zij
komen dan boos, aangeslagen of huilend binnen. Hoewel cliënten vaak vooraf geïnformeerd
worden als er demonstranten aanwezig zijn, lijkt hinder niet te voorkomen.
De abortusklinieken geven aan dat de gemeenten verschillend omgaan met demonstranten.
Zoals een standaard aangewezen plek voor de demonstraties op afstand van de kliniek
en/of het toestaan van demonstranten zolang de demonstraties geen opruiend karakter
hebben. De abortusklinieken willen in ieder geval graag vooraf geïnformeerd worden
over de demonstraties zodat zij hun cliënten kunnen inlichten. Zij begrijpen in het
algemeen dat er gedemonstreerd moet kunnen worden, maar zouden graag willen dat hun
cliënten er geen hinder van ondervinden.
Op 3 juni jl. sprak ik samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
de gemeenten over de demonstraties die plaatsvinden bij abortusklinieken. Uitgenodigd
waren de bij demonstraties en openbare orde en veiligheid betrokken medewerkers bij
de gemeenten waarbinnen een abortuskliniek gevestigd is. Negen van de dertien uitgenodigde
gemeenten waren aanwezig en twee van de vier gemeenten die niet aanwezig konden zijn,
hebben op schriftelijke wijze input gegeven. Het doel van het overleg was om te zorgen
dat de betrokkenen bij de gemeenten onderling kennis konden uitwisselen over elkaars
behoeftes, mogelijkheden, ervaringen en goede voorbeelden. Vanuit VWS konden wij delen
wat de behoefte en ervaringen waren vanuit de twee grotere organisaties van demonstranten
en van de abortusklinieken.
Iedere gemeente heeft de ruimte gehad en genomen om te delen wat de lokale situatie
is en zo konden onderling ervaringen en (on)mogelijkheden uitgewisseld worden. De
situatie bleek overal verschillend, zowel in de frequentie en vorm van de demonstraties,
als in de ligging en omgeving van de abortuskliniek. Hierdoor verschilt ook de noodzaak
én de mogelijkheid voor gemeenten om beperkingen op te leggen aan demonstranten. Er
was daarom geen eenduidige werkwijze aan te merken als goed voorbeeld. Wel bood de
bijeenkomst gemeenten verdere inspiratie en vonden ze het waardevol om met elkaar
kennis te maken en ervaringen te kunnen blijven uitwisselen.
Mijn beeld uit de bijeenkomst is dat gemeenten zorgvuldig omgaan met de demonstraties,
veelvuldig in gesprek zijn met de demonstranten en de abortusklinieken en de plaatselijke
situatie nauwlettend in de gaten houden. Een aantal gemeenten heeft het contact met
de kliniek en/of demonstranten geïntensiveerd naar aanleiding van de berichtgeving
eerder dit jaar over anti-abortus demonstranten. Gemeenten geven ook aan dat er de
afgelopen jaren weinig klachten of incidenten bij hen en bij de politie gemeld zijn
rondom demonstraties bij abortusklinieken. Dat neemt niet weg dat vrouwen, klinieken
en omwonenden nog steeds hinder kunnen ondervinden van de demonstranten.
Gemeenten treffen, als daar aanleiding voor is, maatregelen op basis van de Wom en
geven aan voldoende uit de voeten te kunnen met de mogelijkheden die er zijn.
Demonstraties bij abortusklinieken moeten overal vooraf gemeld worden (kennisgevingsplicht).
De meeste gemeenten geven deze meldingen door aan de abortusklinieken en besproken
werd dat het raadzaam is om dit in alle gevallen te doen, zodat klinieken hun cliënten
kunnen voorbereiden en demonstranten desgewenst kunnen aanspreken. Het eventueel treffen
van voorschriften en beperkingen (ter bescherming van de gezondheid, in het belang
van het verkeer en om wanordelijkheden te bestrijden of te voorkomen) is lokaal maatwerk
en ook mede afhankelijk van de ligging van de kliniek en het privéterrein van de kliniek.
Beperkingen worden bijvoorbeeld vaak gemotiveerd in het belang van de verkeersveiligheid.
De eventuele beperkingen die gemeenten opleggen moeten proportioneel zijn. Gemeenten
stellen ook voorschriften aan demonstraties bijvoorbeeld ten aanzien van de locatie
van de demonstratie. Daarnaast maken de meeste gemeenten op vrijwillige basis afspraken
met bijvoorbeeld Schreeuw om leven en Stirezo om de demonstraties in goede banen te
leiden Een enkele gemeente motiveert beperkingen ook mede onder verwijzing naar de
memorie van toelichting op de Wom1 waarin staat dat de voorkoming en bestrijding van wanordelijkheden in de nabijheid
van bijvoorbeeld ziekenhuizen het stellen van zwaardere eisen met zich kan meebrengen
dan op andere openbare plaatsen.
Gedeeld werd dat het helpt om goed contact te houden met alle betrokkenen en bijvoorbeeld
demonstranten erop aan te spreken als zij zich niet houden aan de voorschriften met
betrekking tot onder meer het vooraf melden van (de plaats van) de demonstratie. Ook
het houden van lokaal toezicht door handhavers en politie kan helpen. Gemeenten geven
aan dat zij op basis van hun eigen toezicht en van meldingen van klinieken indien
nodig kunnen handhaven of aanvullende voorschriften kunnen stellen.
De gezamenlijke conclusie is dat het onderwerp nu erg actueel is. De gemeenten stelden
het zeer op prijs om onderling en met het Ministerie van VWS en het Ministerie van
BZK contact te houden over wat er speelt. Op basis van de ontwikkelingen de komende
maanden kan in het najaar een vervolggesprek plaatsvinden.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport