Brief regering : Achterlating van minderjarigen in het buitenland
32 175 Huwelijks- en gezinsmigratie
Nr. 67
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 mei 2019
Tijdens het Algemeen Overleg Personen- en Familierecht van 24 januari 2019 (Kamerstuk
33 836, nr. 34) heb ik aan het lid Buitenweg (GroenLinks) toegezegd om terug te komen op de (juridische)
mogelijkheden bij achterlating van minderjarigen in het buitenland. Dit doe ik mede
naar aanleiding van een artikel in de Telegraaf dat op 20 maart jl. verscheen, waar
uw Kamer ook verschillende vragen over heeft gesteld.1 Naar aanleiding hiervan heeft uw Kamer tijdens de regeling van werkzaamheden op 21 maart
2019 aangegeven een brief te willen ontvangen hoe er met gevallen van (dreigende)
achterlating wordt omgegaan en wat er wordt gedaan om achterlating te voorkomen. Met
deze brief informeer ik, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, uw Kamer
hier nader over.
Met achterlating wordt gedoeld op de situatie waarin een echtgenoot of familie een
of meerdere gezinsleden tegen hun zin terugstuurt naar het land van herkomst of hen
daar achterlaat voor een langere periode. Terugkeer naar Nederland van degene die
is achtergelaten wordt vaak extra bemoeilijkt door het afnemen van paspoort en/of
verblijfsvergunning. Gezien de aard van de vragen van uw Kamer en de inhoud van het
bericht uit de Telegraaf in het achterhoofd, beperk ik mij in deze brief tot de situatie
van achterlating van minderjarigen.
Bescherming tegen achterlating
Achterlating is op zichzelf geen strafbaar feit, hoewel zich bij situaties van achterlating
wel strafbare feiten kunnen voordoen.2 Ouders met gezag hebben het recht om allerlei zaken voor hun minderjarige kind te
beslissen, zoals waar het naar school gaat. Achterlating waarbij een ernstige ontwikkelingsbedreiging
aan de orde is of kan zijn, is echter een onacceptabel fenomeen. Hiervan kan sprake
zijn als een kind de taal niet spreekt, geen toegang heeft tot onderwijs of gedwongen
wordt te trouwen. Dit is bovendien een vorm van kindermishandeling en kan leiden tot
(ernstige) psychische en/of fysieke klachten. Minderjarigen hebben het recht om hiertegen
beschermd te worden.
Voor de aanpak van achterlating is er in 2015 een convenant gesloten tussen de betrokken
partijen bij de aanpak van achterlating, zoals het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang
en Achterlating (LKHA), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), de politie en het
Ministerie van Buitenlandse Zaken. Aan de hand van casuïstiek wordt gewerkt aan de
verbetering van de aanpak.
Het voorkomen van uitreizen
Om achterlating te voorkomen, is het van belang dat de voorbereiding daarvan tijdig
wordt gesignaleerd en wordt gemeld bij Veilig Thuis. Op grond van de Wet verplichte
meldcode zijn verschillende sectoren, waaronder onderwijs, kinderopvang en zorg, wettelijk
gehouden om een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vast te stellen voor
hun professionals en de kennis en het gebruik hiervan te bevorderen. Veilig Thuis
kan op basis van dergelijke meldingen beoordelen of er sprake is van potentiële achterlating.
Afhankelijk van de casus kunnen vervolgstappen worden genomen. Als eerste wordt gekeken
of een gesprek met de ouders of hulp bij de opvoeding uitkomst biedt. Wanneer ingrijpen
in het gezag van de ouders nodig is om ervoor te zorgen dat het kind niet naar het
buitenland vertrekt, schakelt Veilig Thuis de RvdK in voor onderzoek met het oog op
het indienen van een verzoek aan de kinderrechter om een kinderbeschermingsmaatregel.
Waar mogelijke strafbare feiten aan de orde zijn, wordt ook samengewerkt met politie
en het Openbaar Ministerie.
Indien er een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken door de rechter, heeft de jeugdbeschermer
van de Gecertificeerde Instelling (GI) meerdere instrumenten tot zijn beschikking.
Naast het aangaan van het gesprek met de ouders kan de jeugdbeschermer een schriftelijke
aanwijzing geven en/of een verzoek indienen bij de kinderrechter voor een machtiging
tot uithuisplaatsing. Daarnaast heeft de jeugdbeschermer de mogelijkheid om een geschil
voor te leggen aan de kinderrechter als hij er niet met de ouders uitkomt. De jeugdbeschermer
kan bijvoorbeeld de kinderrechter verzoeken om een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
Dit kan ook in combinatie met het verzoek tot het opleggen van een drukmiddel, zoals
een dwangsom bij niet nakoming door de ouders.
Indien de kinderrechter ten aanzien van de ouders een gezagsbeëindigende maatregel
neemt, dan kan het gezag bij een voogd van de GI komen te liggen. De voogd is verantwoordelijk
om ervoor te zorgen dat een kind veilig kan opgroeien. Onderdeel hiervan is dat de
voogd besluit of de minderjarige al dan niet naar het buitenland mag reizen.
Mocht er een spoedeisende zaak zijn, dan kan een spoedondertoezichtstelling of een
voorlopige voogdijmaatregel worden verzocht door de RvdK bij de kinderrechter. Mocht
er ondanks het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel een acuut gevaar dreigen
voor achterlating, kan er contact opgenomen worden met de politie. De politie kan
dan in samenwerking met de Koninklijke Marechaussee uitreizen voorkomen. Als het gezin
er toch in slaagt om naar het buitenland te reizen, kan de GI een melding of aangifte
doen van onttrekking aan het gezag. Er kan dan strafrechtelijk worden opgetreden.
Vanuit Nederland achtergelaten minderjarigen
Als een minderjarige is achtergelaten in het buitenland, is het Ministerie van Buitenlandse
Zaken verantwoordelijk voor de verlening van consulaire bijstand aan de slachtoffers
van achterlating in het buitenland. Consulaire bijstand wordt in beginsel verleend
aan iedereen die recht heeft op legaal verblijf in Nederland. Dit houdt in dat consulair
medewerkers in Den Haag en op de post in het land in kwestie zich, samen met het LKHA,
inzetten om terugkeer van het slachtoffer naar Nederland mogelijk te maken.
Het verlenen van consulaire bijstand is in deze situaties vaak een uiterst complex
proces. Zo kunnen bij het verlenen van consulaire bijstand aan slachtoffers van achterlating
belemmeringen ontstaan doordat veel slachtoffers naast de Nederlandse nog een andere
nationaliteit bezitten (bipatride status) en de geldende lokale wet- en regelgeving
sterk afwijkt van de Nederlandse wet- en regelgeving. Autoriteiten in het land van
herkomst staan niet in alle gevallen toe dat bijstand wordt verleend. Daarnaast kunnen
er praktische en juridische belemmeringen zijn voor het uitreizen van het slachtoffer,
zoals bijvoorbeeld een juridisch vereiste dat beide ouders toestemming moeten geven
voor het terugreizen van het kind. Indien in dergelijke zaken de ouders met het gezag
die toestemming niet geven, kan de RvdK worden ingeschakeld. Als de casus bij de RvdK
niet eerder in beeld was, dan doet de RvdK hiervoor eerst eigenstandig onderzoek.
Vervolgens kan de RvdK de zaak voorleggen aan de kinderrechter met het verzoek om
toekenning van een voorlopige voogdijmaatregel. Indien deze wordt toegekend door de
rechter, kan de aangewezen GI bijvoorbeeld de rechter toestemming vragen voor afgifte
van een noodreisdocument aan het minderjarige kind. Ondanks deze moeilijkheden, is
het in 2018 in alle vijftien gevallen waarin achterlating is vastgesteld, gelukt om
de slachtoffers veilig naar Nederland te laten terugkeren met ondersteuning van Buitenlandse
Zaken en het LKHA.
Vervolg
Het bovenstaande laat zien dat er momenteel al verschillende (juridische) mogelijkheden
zijn om (potentiële) slachtoffers van achterlating te beschermen. Het Ministerie van
BZ en het LKHA lanceren komende zomer – net zoals vorig jaar – een campagne die erop
is gericht om minderjarigen, omstanders en betrokken professionals te informeren over
de concrete handelingsopties bij huwelijksdwang en achterlating. Volgend jaar zal
er vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis worden ingezet op het informeren
van minderjarigen die risico lopen om achtgelaten te worden.
Daarnaast kijk ik – samen met mijn collega’s van andere departementen van VWS, BZ,
OCW en SZW – welke aanvullende maatregelen getroffen kunnen worden om bescherming
aan slachtoffers van achterlating te bieden. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, worden
op dit moment de acties nader uitgewerkt. De suggesties die vanuit uw Kamer zijn gedaan,
worden hierin meegenomen. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd in de voortgangsrapportage
van Geweld hoort nergens thuis die medio juni 2019 aan uw Kamer wordt verzonden.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.