Brief regering : Geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad van 16 en 17 mei 2019
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 1599
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 mei 2019
Hierbij zend ik u de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofinraad van 16 en
17 mei te Brussel.
Het is mogelijk dat nog punten worden toegevoegd aan de agenda of dat bepaalde onderwerpen
worden afgevoerd of worden uitgesteld tot de volgende vergadering.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
Geannoteerde agenda t.b.v. Eurogroep en Ecofinraad 16 en 17 mei 2019
Eurogroep
Reguliere samenstelling
Macro-economische situatie en beleidsuitdagingen
Document: N.v.t.
Aard bespreking: Gedachtewisseling
Besluitvormingsprocedure: N.v.t.
Toelichting:
De Eurogroep zal een discussie houden over de macro-economische ontwikkelingen en
de beleidsuitdagingen die daar bij horen. Aanleiding lijkt de vertraging van de economische
groei in het eurogebied sinds het midden van vorig jaar.
De afgelopen jaren is, met de oprichting van het ESM, de bankenunie en het aanscherpen
van de begrotingsregels, een aantal belangrijke voorwaarden voor economische en financiële
stabiliteit en duurzame economische groei op Europees niveau geschapen. Tijdens de
Eurotop van 14 december vorig jaar zijn belangrijke stappen gezet om de Economische
en Monetaire Unie (EMU) verder te versterken (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1412). Deze stappen worden momenteel uitgewerkt.
Het kabinet stelt zich derhalve op het standpunt dat de belangrijkste uitdaging van
de eurozone betrekking heeft op het versterken van nationale economieën. In de ogen
van het kabinet kunnen veel lidstaten nog belangrijke stappen zetten met het op orde
brengen van overheidsfinanciën. De overheidsschuld van veel lidstaten als percentage
van het bruto binnenlands product neemt weliswaar iets af, maar ligt nog steeds op
een hoger niveau dan in de jaren voor de crisis. Het is van belang dat lidstaten deze
goede economische tijden gebruiken om de overheidsschuld terug te dringen en begrotingsbuffers
op te bouwen. Het gebrek aan deze buffers kan de ruimte beperken om negatieve economische
schokken op te vangen via begrotingsbeleid. Om de macro-economische stabiliteit van
de eurozone te waarborgen is het daarom belangrijk dat alle lidstaten zich houden
aan de afspraken uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en dat de Commissie haar
instrumenten zal gebruiken om naleving af te dwingen.
Het kabinet onderschrijft tevens het belang van structurele hervormingen ter bevordering
van productiviteitsgroei en de dynamiek op arbeids- en productmarkten. Productiviteitsgroei
vormt de basis van concurrentievermogen en welvaart en is afgelopen decennium in een
aantal eurolanden achtergebleven bij andere ontwikkelde economieën. Goed functionerende
arbeids- en productmarkten ondersteunen het economisch herstel na een economische
neergang.
Inclusieve samenstelling
Begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen
Document: N.v.t.
Aard bespreking: Gedachtewisseling
Besluitvormingsprocedure: N.v.t.
Toelichting:
Tijdens de Eurotop van december 2018 hebben regeringsleiders besloten dat aan de kenmerken
van een begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen (BICC) zal
worden gewerkt. De Eurogroep heeft de afgelopen maanden veelvuldig over het BICC gesproken.
De focus heeft vooralsnog gelegen op de uitgavenkant en de governance van het instrument.
De Eurogroep zal nu spreken over de financiering van het instrument. Daarnaast zal
de Eurogroep zich buigen over de kenmerken van het instrument in brede zin, waarbij
– naast financiering – ook opnieuw zal worden stilgestaan bij de uitgavenkant en de
governance van het instrument. Er is op het moment van schrijven nog een achtergrondstuk met
de lidstaten gedeeld. Ook is nog onduidelijk hoe het Portugese Eurogroepvoorzitterschap
de discussie in de Eurogroep wil vormgeven.
De afgelopen maanden is verschillende keren gesproken over de inzet van het kabinet.
Volgens het kabinet ligt de belangrijkste uitdaging van de Economische en Monetaire
Unie (EMU) in het versterken van nationale economieën. Dat vraagt in de eerste plaats
om een verhoging van de productiviteitsgroei in het eurogebied, die de basis vormt
voor concurrentievermogen en welvaart en het afgelopen decennium in een aantal eurolanden
is achtergebleven bij andere ontwikkelde economieën. Daarnaast kan het bevorderen
van de dynamiek op arbeids- en productmarkten het aanpassingsvermogen van eurolanden
versterken.
Er is momenteel een belangrijke rol weggelegd voor het Europees Semester om landen
aan te sporen hervormingen door te voeren die hun nationale economieën versterken.
De hervormingen die worden geïdentificeerd in de landenspecifieke aanbevelingen in
het kader van het Semester wijzen in de ogen van het kabinet doorgaans in de goede
richting. Het kabinet denkt daarom constructief mee om het BICC zo vorm te geven dat
het de implementatie van aanbevelingen in het kader van het Semester bespoedigt. Het
BICC kan, onder de juiste voorwaarden vormgegeven, prikkels aan lidstaten geven om
hun economie te hervormen en toekomstbestendig te maken. Dit past bij de door het
kabinet eerder gecommuniceerde wens om de koppeling tussen de EU-begroting en het
Europees Semester te versterken en bij de positieve grondhouding van het kabinet ten
aanzien van het Commissievoorstel voor de reform delivery tool (RDT), zoals weergegeven in het betreffende BNC-fiche.
Volgens het kabinet kunnen nationale cofinancieringspercentages de betrokkenheid van
de lidstaten vergroten en zouden lidstaten zich moeten houden aan bestaande afspraken,
zoals de Europese begrotingsregels, om aanspraak te mogen maken op het instrument.
Een aantal landen heeft de afgelopen maanden duidelijk gemaakt additionele bijdragen
aan het instrument van eurolanden buiten de reguliere eigen middelen voor het Meerjarig
Financieel Kader (MFK) mogelijk te willen maken, door middel van bijvoorbeeld specifieke
belastingen. Het kabinet zet in op financiering van het instrument binnen de EU-begroting
en onder het MFK-plafond.
Het ligt voor de hand om het instrument dan ook toegankelijk te maken voor EU-lidstaten
buiten de eurozone. Er zou kunnen worden gewerkt met een loket voor eurolanden en
een loket voor niet-eurolanden, waarbij de laatste op vrijwillige basis zouden kunnen
deelnemen. Lidstaten die niet deelnemen zouden dan gecompenseerd kunnen worden. Om
actuele uitdagingen van eurolanden te addresseren kan aansluiting worden gezocht bij
de eurozone-aanbevelingen in het kader van het Europees Semester. Het kabinet zet
in op een grote rol voor de Raad bij besluitvorming over de inzet van het instrument.
Daarnaast hechten sommige landen aan een intergouvernementele overeenkomst (IGA) voor
de governance van het instrument en om additionele afdrachten van eurolanden mogelijk te maken.
Nederland heeft geen principiële bezwaren bij een IGA als instrument om tot afspraken
te komen, maar is vooralsnog niet overtuigd van de toegevoegde waarde.
Op 1 mei heeft Nederland, met zes gelijkgezinde lidstaten, Denemarken, Finland, Ierland,
Letland, Litouwen en Zweden, een naar de voorzitter van de Eurogroep gestuurd met
ideeën over de vormgeving van het instrument. De Kamer is op 30 april jl. geïnformeerd
over deze gezamenlijke verklaring. De verklaring sluit nauw aan bij bovengenoemde
inzet van het kabinet.
Ecofinraad
Accijns
Document: N.b.
Aard bespreking: Aanname richtlijnvoorstellen en verordening
Besluitvormingsprocedure: Unanimiteit
Toelichting:
Tijdens de Ecofin streeft het voorzitterschap er naar om aanpassingen van twee richtlijnvoorstellen
aan te nemen, te weten de Horizontale accijnsrichtlijn en de Alcoholaccijnsrichtlijn.
De Commissie heeft op 25 mei 2018 voorstellen gepubliceerd teneinde de aanpassing
van de Horizontale accijnsrichtlijn, naar aanleiding van het Douanewetboek van de
Unie die per 1 mei 2016 in werking is getreden. Oude verwijzingen naar het vervalen
Communautair douanewetboek worden gewijzigd naar Verwijzingen naar het Douanewetboek
van de Unie. Tevens wordt het Excise Movement and Control System (EMCS) uitgebreid om mogelijk te maken dat veraccijnsde goederen onder het systeem
gebracht kunnen worden, daar waar het nu nog alleen met papieren documenten mogelijk
is. De verordening administratieve samenwerking over de inhoud van het elektronische
register dient ook te worden aangepast, om mogelijk te maken dat vergunningen door
de uitbreiding van EMCS in het register kunnen worden opgenomen.
Voor de Alcoholaccijnsrichtlijn heeft de Europese Commissie ook op 25 mei 2018 voorstellen
gepubliceerd. Daarin heeft de Europese Commissie voorgesteld het meetmoment van het
aantal graden Plato dat wordt gebruikt om het accijnstarief te bepalen te verduidelijken.
Daarnaast wordt een certificeringssysteem geïntroduceerd voor kleine producenten van
verschillende alcoholische dranken. Nederland ziet niet de toegevoegde waarde hiervan.
De in dit kader relevante bepalingen moeten al worden nageleefd door kleine brouwerijen.
Inmiddels is in de compromisvoorstellen, naar tevredenheid van Nederland, een zelfcertificeringssysteem
als optie opgenomen voor de lidstaten om te kiezen.
De richtlijnvoorstellen zijn eerder behandeld op de Ecofin van 7 maart 2019. Hier
was het niet mogelijk tot een akkoord te komen en zijn de voorstellen terugverwezen
naar bespreking op technisch niveau. Tot op heden is tussen de lidstaten is nog geen
overeenstemming bereikt. Nederland kan instemmen met de laatste bekende versie van
de compromisvoorstellen. Daarom is het onzeker of de richtlijnen daadwerkelijk al
zullen worden aangenomen op deze Raad.
Hervormingsondersteuningsprogramma
Document: N.v.t.
Aard bespreking: Gedachtewisseling
Besluitvormingsprocedure: N.v.t.
Toelichting:
Het Roemeense EU-voorzitterschap heeft voor de Ecofin een gedachtewisseling geagendeerd
over het vervolg op het voorstel voor een het Hervormingsondersteuningsprogramma (Reform Support Programme; RSP), dat de Commissie op 31 mei 2018 presenteerde. Dit voorstel op grond van artikel
175 en artikel 197 TFEU bevat drie instrumenten: (1) een financieel ondersteuningsinstrument
of Reform Delivery Tool (RDT), (2) een instrument voor technische assistentie zijnde een voortzetting van
het huidige Structural Reform Support Programme (SRSP) en (3) een convergentiefaciliteit. De RDT en het instrument voor technische
assistentie staan daarbij open voor alle lidstaten, terwijl de convergentiefaciliteit
is bedoeld voor niet-eurolanden die willen toetreden tot de eurozone. Besluitvorming
over het voorstel vindt plaats op basis van gekwalificeerde meerderheid met medebeslissing
van het Europees Parlement.
Het Commissievoorstel is enkele keren besproken in Raadsverband maar daarna stil komen
te liggen, in afwachting van meer duidelijkheid over het begrotingsinstrument voor
convergentie en concurrentievermogen (BICC) voor de eurozone. Tijdens de Eurotop van
december 2018 hebben regeringsleiders besloten dat aan de kenmerken van een begrotingsinstrument
voor convergentie en concurrentievermogen (BICC) zal worden gewerkt. Hierover is in
de Eurogroep de afgelopen maanden veelvuldig gesproken, met nadruk op de uitgavenkant
en de governance van het instrument.
De Europese Commissie stelt zich op het standpunt dat haar voorstel voor het RSP,
en meer in het bijzonder de RDT, al dan niet in aangepaste vorm, een goede basis vormt
voor het vormgeven van het BICC. De inhoudelijke aspecten van het mogelijk aan te
passen RSP-voorstel kennen een overlap met de bespreking van het BICC in de Eurogroep.
In de Ecofin zal naar verwachting worden gesproken over de relatie met de discussie
over het BICC en het vervolgproces. Het kabinet kan zich vinden in voortbouwen op
het RDT-voorstel. Dit sluit aan bij de Nederlandse prioriteiten ten aanzien van het
BICC. Voor een uitgebreide inzet van het kabinet ten aanzien van het BICC wordt verwezen
naar de discussie in de Eurogroep in deze geannoteerde agenda.
Het kabinet staat in beginsel positief tegenover het instrument voor technische assistentie
als een voortzetting van het huidige SRSP. Het kabinet ziet de grote vrijwillige vraag
door lidstaten naar technische assistentie bij implementatie van structurele hervormingen
als positief, omdat lidstaten hiermee blijk geven van het belang van de hervormingen
en omdat implementatie bijdraagt aan de optimalisering van de kwaliteit van het openbaar
bestuur en de veerkracht van de economische structuren in lidstaten.
Ten aanzien van de voorgestelde convergentiefaciliteit voor lidstaten die tot de euro
willen toetreden is het kabinet van mening dat toetreding tot de eurozone plaats moet
vinden op basis van bestaande procedures, die vergen dat lidstaten op duurzame wijze
voldoen aan de convergentiecriteria. Ondersteuning van lidstaten om de benodigde hervormingen
door te voeren kan bijdragen aan het bereiken van de convergentiecriteria. Het kabinet
merkt echter op dat alle EU-lidstaten, zowel eurolanden als niet-eurolanden, reeds
toegang krijgen tot en kunnen profiteren van de eerste twee instrumenten van het programma,
namelijk de Reform Delivery Tool voor financiële assistentie en het instrument voor technische assistentie. Daarmee
is dit derde instrument, de convergentiefaciliteit, voor potentiële toetreders tot
de eurozone louter een extra budget bovenop de ondersteuningsmogelijkheden die deze
groep lidstaten reeds geniet onder de eerste twee instrumenten. Het kabinet plaatst
daarom vraagtekens bij de noodzaak van dit additionele instrument binnen het voorgestelde
programma.
Terugkoppeling G20 en IMF
Document: N.v.t.
Aard bespreking: Bespreking G20 en IMF
Besluitvormingsprocedure: N.v.t.
Toelichting:
Op 12-13 april jl. vond in Washington D.C. de voorjaarsvergadering van het Internationaal
Monetair Fonds (IMF) plaats. Daarnaast vond 11-12 april jl. onder Japans voorzitterschap
in Washington de G20-vergadering voor ministers van Financiën en centralebankpresidenten
plaats. In de Ecofinraad zullen de Europese Commissie, de ECB en het Roemeens voorzitterschap
een terugblik geven op de G20-vergadering en de IMF-voorjaarsvergadering in Washington
DC.
De inzet van de EU in de G20-vergadering is vooraf vastgesteld middels een Terms of Reference. De vergadering onder het voorzitterschap van Japan ging met name over de stand van
zaken op de verschillende werkstromen: mondiale economische samenwerking, mondiale
onevenwichtigheden, demografische ontwikkelingen en vergrijzing, de kwaliteit van
infrastructuur, internationale belastingen, schuldhoudbaarheid en de internationale
financiële architectuur. Tijdens het G20-diner over de mondiale economische situatie,
gaven de ministers en centralebankpresidenten aan dat de mondiale groei dit jaar iets
lager is dan eerder werd verwacht, maar dat de groei naar verwachting weer aantrekt
in 2020. De G20 heeft geen communiqué uitgebracht. De volgende vergadering van ministers
van Financiën en centralebankpresidenten zal 8–9 Juni plaatsvinden in Fukuoka.
De inzet van de EU in het International Monetary and Financial Committee (IMFC) van het IMF is eveneens vooraf vastgesteld middels het IMFC-statement van
de EU. De conclusies van het IMFC stonden in het teken van de economische situatie
en de belangrijkste beleidsuitdagingen voor de korte en middellange termijn. De IMFC-leden
hebben in hun openbaar communiqué het belang van multilateralisme en mondiale samenwerking
benadrukt. Het IMFC onderschrijft de noodzaak van het opbouwen van buffers en het
doorvoeren van structurele hervormingen om duurzame, inclusieve groei te bevorderen.
Het IMFC moedigt versterkte samenwerking tussen kredietverstrekkers en kredietvragers
om schuldentransparantie te bevorderen aan. Ook hebben de IMFC-leden in hun communiqué
steun uitgesproken voor het afronden van de 15e quota-herziening bij de jaarvergadering 2019, waarbij het uitgangspunt een sterk,
op quota gebaseerd en goed uitgerust IMF is.
Belastingheffing digitale economie
Document: N.v.t.
Aard bespreking: Gedachtewisseling
Besluitvormingsprocedure: N.v.t.
Toelichting:
Tijdens de Ecofin zal worden gesproken over mogelijkheden tot coördinatie van het
EU-standpunt ten aanzien van de discussies over de digitale economie in de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Het Roemeense voorzitterschap
en de Europese Commissie hebben aangegeven graag te zien dat EU-lidstaten gezamenlijk
optrekken bij de discussies over de digitale economie die in OESO-verband worden gevoerd.
De OESO streeft naar consensus hierover uiterlijk in 2020. Nederland vindt het nuttig
om in EU-verband te horen van andere EU-lidstaten hoe zij tegen deze OESO-discussie
aankijken. Waar lidstaten gedeelde standpunten hebben, kan het van toegevoegde waarde
zijn samen op te trekken in internationale discussies. Nederland zal zich daarom ook
constructief opstellen tijdens deze discussie. Een volledig gecoördineerd EU-standpunt
lijkt echter een brug te ver. Afgezien van het feit dat de OESO-discussie zich nog
niet in de afrondende fase bevindt, en veel lidstaten nog geen definitief standpunt
hebben ingenomen, vinden veel lidstaten, waaronder Nederland, het ook belangrijk om
zelfstandig deel te kunnen blijven nemen aan discussies in OESO-verband.
Het is nog niet duidelijk hoe de discussie precies zal verlopen. Hieronder ga ik daarom
meer in zijn algemeenheid in op het Nederlandse standpunt ten aanzien van de OESO-discussies
over de digitale economie. Waar dat aan de orde is, zal ik dat tijdens de Ecofin inbrengen.
Daarnaast ga ik in Bijlage 11 naar aanleiding van een toezegging aan het lid Aukje de Vries (VVD) tijdens het AO
Ecofin van 7 maart jl. (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1592) nader in op het impact assessment dat de Europese Commissie heeft opgesteld bij het richtlijnvoorstel voor een digitaledienstenbelasting.
De OESO-discussie bestaat uit twee onderdelen: Pijler 1 (revised profit allocation and nexus rules) gaat over het wijzigen van winstallocatieregels in het kader van de digitaliserende
economie, en
Pijler 2 (global anti-base erosion proposal) gaat over het waarborgen van een minimum vennootschapsbelastingniveau om belastingontwijking
verder te bestrijden.
Pijler 1: wijzigen van winstallocatieregels in het kader van de digitaliserende economie
Pijler 1 maakt onderdeel uit van voorstellen binnen de OESO om de belastingheffing
van de digitaliserende economie te adresseren. Pijler 1 focust daarbij op de verdeling
van heffingsrechten tussen landen. In dit kader zijn drie voorstellen gedaan: het
user participation-voorstel, het marketing intangibles-voorstel en het significant economic presence-voorstel. Op basis van ieder van deze voorstellen zou meer winst worden toegerekend
aan landen waar veel gebruikers of consumenten zitten. De reikwijdte van de voorstellen
verschilt (van alleen sterk gedigitaliseerde ondernemingen tot alle ondernemingen).
Ook zijn er verschillen in de methode op basis waarvan winst wordt verdeeld.
Nederland vindt het goed om te zien dat internationaal naar overeenstemming wordt
gezocht over regels voor winsttoerekening. De huidige winsttoerekeningsregels leiden
momenteel bijvoorbeeld tot veel discussies in onderlinge overlegprocedures. Nederland
heeft op dit moment nog geen voorkeur voor een specifieke variant binnen pijler 1.
Nederland heeft gevraagd of het mogelijk is dat de OESO de effecten in kaart brengt
van de verschillende varianten en heeft aangegeven dat het belangrijk is om uiteindelijk
te komen tot uitvoerbare afspraken die op een zo breed mogelijk draagvlak kunnen rekenen.2
Pijler 2: Minimum vennootschapsbelastingniveau
Naar aanleiding van de toezegging aan de heer Nijboer (PvdA) tijdens het AO Ecofin
van 3 april jl. (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1598), ga ik hieronder nader in op de positie van het kabinet ten aanzien van de voorstellen
om een minimum vennootschapsbelastingniveau te waarborgen. Op verzoek van de heer
Nijboer ga ik ook in op de kop van het persbericht dat naar buiten is gebracht naar
aanleiding van mijn recente bezoek aan de Duitse Minister van Financiën, Scholz.3 Op 27 maart jl. ben ik in Berlijn geweest om met Minister Scholz te praten over de
OESO-voorstellen.
In het kader van pijler 2 werkt de OESO momenteel aan een wereldwijde benadering om
een minimum vennootschapsbelastingniveau te waarborgen. In het recent naar buiten
gebrachte consultatiedocument4 geeft de OESO aan dat het feitelijk niet gaat om afspraken over een minimumtarief
en dat landen soeverein blijven om hun eigen tarief vast te stellen. Wel wil de OESO
komen tot een mondiale benadering voor maatregelen die landen kunnen nemen indien
betalingen of winsten uiteindelijk onvoldoende, dat wil zeggen, niet tegen een bepaald
minimum vennootschapsbelastingniveau, worden belast.
Conceptueel sluit deze OESO-discussie, om maatregelen te nemen indien betalingen of
winsten onvoldoende worden belast, aan bij de door dit kabinet aangekondigde conditionele
bronbelasting op rente en royalty’s. Deze conditionele bronbelasting zal worden geheven
indien een rente- of royaltybetaling wordt gedaan aan een vennootschap gevestigd in
een land met een belastingtarief dat lager is dan 9% (of indien een land op de lijst
van de Europese Unie met non-coöperatieve jurisdicties voor belastingdoeleinden staat).
De facto leidt dit ertoe dat rente en royalty’s niet langer onbelast vanuit Nederland
aan deze jurisdicties kunnen worden betaald.
Duitsland is samen met Frankrijk een belangrijke aanjager van deze discussie in OESO-verband.
Omdat Nederland een maatregel heeft aangekondigd die conceptueel aansluit bij de richting
waarover binnen de OESO nu ook wordt gesproken en het probleem van internationale
belastingontwijking het meest effectief kan worden aangepakt door middel van mondiale
afspraken, vind ik het belangrijk om samen op te trekken met Duitsland.
Ik heb toegelicht aan Minister Scholz waarom Nederland heeft gekozen voor een conditionele
bronbelasting en waarom Nederland daarbij heeft gekozen voor een statutair tarief.
Daarbij is benadrukt dat een effectief tarief de uitvoerbaarheid van deze maatregel
kan compliceren en uiteindelijk een mondiale benadering zou kunnen verhinderen. Daarom
blijft dit kabinet de mogelijkheid om met een statutair tarief te werken ook in OESO-verband
inbrengen.
Na afloop van de bijeenkomst op 27 maart jl. is een gemeenschappelijke verklaring
uitgebracht5 en een persbericht. De kop van het persbericht luidt: Nederland en Duitsland spreken af samen op te trekken bij minimumbelasting. Deze kop vat kort samen wat ik met Minister Scholz heb besproken: Nederland en Duitsland
willen dat we in de OESO vooruitgang boeken om afspraken te maken over maatregelen
die zorgen dat betalingen of winsten voldoende worden belast. Daarbij bestaan verschillen
in de gedachten van Duitsland en Nederland over de precieze uitwerking van deze maatregelen.
Deze verschillen zouden ons er uiteindelijk niet van moeten weerhouden om te proberen
tot overeenstemming in OESO-verband te komen over een mondiale benadering.
Coalitie ministers van Financiën voor klimaatactie
Document: ST 9077 2019 INIT, ST 9019 2019 INIT
Aard bespreking: Gedachtenwisseling
Besluitvormingsprocedure: N.v.t.
Toelichting:
Tijdens de Ecofin zal gesproken worden over de lancering van de coalitie voor ministers
van Financiën voor klimaatactie. Niet alle EU landen zijn aangesloten bij de coalitie
en tijdens deze Ecofin zal Finland, als initiator van de coalitie, een terugkoppeling
geven van de eerste bijeenkomst.
En marge van de voorjaarsvergadering van het IMF en de Wereldbank in april 2019 is
deze coalitie opgericht en heeft Nederland zich daarbij aangesloten. Ministers van
Financiën kunnen een belangrijke bijdrage leveren, omdat zij beschikken over verschillende
instrumenten en omdat internationale coördinatie op dit onderwerp gewenst is.
Naast Nederland hebben 25 andere landen zich aangesloten bij de coalitie, die is gevormd
onder de hoede van de Wereldbank. Het gaat zowel om ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden.
Andere landen zijn: Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Finland, Ierland, IJsland, Luxemburg,
Noorwegen, Oostenrijk, Spanje, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Chili, Colombia, Costa
Rica, Ivoorkust, Ecuador, Fiji, Filipijnen, Guatemala, Kenia, Marshall Eilanden, Mexico,
Nigeria en Oeganda. De Europese Commissie heeft de coalitie onderschreven, maar is
zelf geen lid.
De coalitie heeft na de lancering 6 principes opgesteld6. Deze principes zijn niet bindend. De coalitie dient een platform te bieden voor
het delen van informatie en ervaringen, en kan functioneren als een forum waarin wordt
gesproken over best-practices en standaarden op het gebied van klimaatactie. De komende periode zal verder gesproken
worden over de uitwerking van de principes en een meerjarig actieplan van de coalitie,
dat gepresenteerd zal worden op de COP25.
Het kabinet hecht een grote waarde aan het halen van de klimaatdoelen, vermeld in
het Parijsakkoord, zoals beschreven in het regeerakkoord. Nederland neemt daarom deel
aan deze coalitie om meer internationale bewustwording te creëren van de doelen vanuit
het Parijsakkoord en bij te dragen aan het verhogen van de ambities.
Europees Semester: Diepteonderzoeken en implementatie van aanbevelingen
Document: De diepteonderzoeken zijn te vinden op:
https://ec.europa.eu/info/publications/2019-european-semester-communica…, ST 9023 2019 INIT, ST 9021 2019 INIT
Aard bespreking: Aanname Raadsconclusies
Besluitvormingsprocedure: Consensus
Toelichting:
Op 27 februari 2019 publiceerde de Europese Commissie de landenrapporten met daarin
de diepteonderzoeken in het kader van de macro-economische onevenwichtighedenprocedure
(MEOP) en een overzicht van implementatie van landenspecifieke aanbevelingen.7 Tijdens de Ecofin van 12 maart 2019 heeft de Europese Commissie een presentatie gegeven
over de landenrapporten, en is gesproken over de implementatie van landenspecifieke
aanbevelingen.8 De Ecofinraad van mei zal conclusies aannemen over de diepteonderzoeken en de implementatie
van landenspecifieke aanbevelingen.
Op basis van de diepteonderzoeken heeft de Europese Commissie besloten om drie lidstaten
in de MEOP-categorie «buitensporige onevenwichtigheden» te plaatsen (Cyprus, Griekenland
en Italië), en nog eens tien lidstaten in de categorie «onevenwichtigheden» (Bulgarije,
Frankrijk, Duitsland, Ierland, Kroatië, Nederland, Portugal, Roemenië, Spanje en Zweden).
Over een langere termijn oordeelt de Europese Commissie dat voor tweederde van de
aanbevelingen ten minste sprake is van enige voortgang met implementatie.9 Er is met name voortgang geboekt ten aanzien van het reduceren van private schulden
en het hervormen van insolventieraamwerken. Op het gebied van het verbeteren van regelgeving
en het verbreden van de belastinggrondslag is minder progressie gemaakt.
Nederland kan zich vinden in belangrijkste conclusies in de landenrapporten. Aangezien
de landenrapporten al tijdens de Ecofin van maart door de Europese Commissie gepresenteerd
zijn, wordt in de Ecofin weinig discussie verwacht. Nederland zal zich inzetten voor
Raadsconclusies waarin de uitkomsten van de diepteonderzoeken worden ondersteund.
Prioriteiten volgende institutionele cyclus
Document: Brief Roemeense voorzitterschap, nog niet beschikbaar op moment van schrijven
Aard bespreking: Gedachtewisseling
Besluitvormingsprocedure: N.v.t.
Toelichting:
Als vervolg op de initiële discussie die heeft plaatsgevonden tijdens de informele
Ecofinraad op 5 en 6 april jl. zal in de Ecofin nogmaals worden gesproken over de
prioriteiten voor de komende vijf jaar. Naar verwachting zal het Roemeense voorzitterschap
voorafgaande aan de bijeenkomst een brief sturen, deze is op moment van schrijven
nog niet beschikbaar.
Voor Nederland zijn de onderwerpen die genoemd zijn in de geannoteerde agenda van
april de voornaamste prioriteiten.10 Het gaat daarbij kort gezegd om verdere ontwikkeling van maatregelen betreffende
de financiële sector (voltooien Bankenunie, verdiepen Kapitaalmarktenunie, verbeteren
anti-witwasregelgeving) de hervorming van het SGP en de strijd tegen belastingontwijking.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.