Brief regering : Blootstellingsonderzoek gewasbeschermingsmiddelen
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 450 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN DE MINISTER VAN
LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 april 2019
Hierbijbieden wij u, mede namens de Minister voor Medische Zorg, de resultaten van
het «blootstellingsonderzoek bestrijdingsmiddelen en omwonenden» aan.
Het streven was om uw Kamer gelijktijdig de antwoorden te sturen op de reeds gestelde
vragen naar aanleiding van de publiciteit over het onderzoek «Meten=weten» aan de
Minister van LNV en de Minister voor Medische Zorg. Gezien de voortijdige publicatie
van dit rapport hebben wij er voor gekozen u direct hierover te berichten. De antwoorden
op de gestelde vragen worden verzonden voor het AO Gewasbescherming.
Het blootstellingsonderzoek betreft een meerjarig intensief onderzoek, dat niet tot
stand had kunnen komen zonder de actieve betrokkenheid van alle personen die bereid
waren testen te laten uitvoeren in en rond hun woning, en daarvoor ook urinemonsters
beschikbaar hebben willen stellen. Wij willen daarom beginnen met het uitspreken van
bijzondere dank en waardering aan de omwonenden en de telers die hebben meegewerkt
om dit onderzoek mogelijk te maken.
Het is belangrijk dat de leefomgeving van omwonenden gezond en veilig is en ook als
zodanig wordt ervaren. Gezien de zorgen die er waren, heeft het kabinet in 2011 de
Gezondheidsraad verzocht advies uit te brengen over de vraag of omwonenden van landbouwpercelen
gezondheidsrisico’s lopen door toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. De Gezondheidsraad
heeft in 2014 geadviseerd om de mate van blootstelling in de praktijk te onderzoeken.
Het kabinet heeft vervolgens het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) gevraagd dit onderzoek te coördineren, gericht
op omwonenden van de bollenteelt.
Het onderzoek heeft veel meetgegevens opgeleverd, en inzicht in de mate waarin omwonenden
worden blootgesteld aan gewasbeschermingsmiddelen van nabije velden. Geconstateerd
is dat omwonenden daar via de lucht en huisstof aan worden blootgesteld. Op basis
van de nu beschikbaar gekomen onderzoeken naar blootstellingsgegevens aan gewasbeschermingsmiddelen
constateren de onderzoekers dat er geen onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid
naar voren zijn gekomen. Er zijn geen grenswaarden overschreden en in de huidige toelatingsmethodiek
wordt de blootstelling volgens het Ctgb ook niet onderschat. Tegelijkertijd signaleren
de onderzoekers lacunes in de beschikbare kennis, bijvoorbeeld in verband met de risico’s
gerelateerd aan de blootstelling van kwetsbare groepen zoals jonge kinderen en combinaties
van stoffen. Dit beschouwen wij als een belangrijk signaal. Deze zorgen zijn ook geuit
in een recent gesprek dat wij gevoerd hebben met bewoners. We zijn daarom van mening
dat op genoemde punten nader onderzoek nodig is.
Leeswijzer
In deze brief worden achtereenvolgens de aanleiding, het blootstellingsonderzoek en
de duidingen van het RIVM en het Ctgb (College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden) beschreven. Tenslotte volgt de beleidsreactie.
In de rapportage van het onderzoeksconsortium1 (bijlage 1) vindt u de precieze beschrijving van het onderzoek naar de blootstelling
van omwonenden aan gewasbeschermingsmiddelen die worden gebruikt in de bollenteelt.
Het RIVM heeft in het samenvattend rapport2 (bijlage 2) de onderzoeksopzet en de resultaten samengevat en voorzien van een duiding
en aanbevelingen. Omdat een belangrijke vraag is hoe de resultaten zich verhouden
tot de huidige toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen, heeft het Ctgb
op verzoek van het kabinet het rapport beoordeeld3 (bijlage 3). Ten slotte heeft het RIVM een rapport4 opgesteld met een overzicht van modellen voor het berekenen van de blootstelling
aan gewasbeschermingsmiddelen (bijlage 4).
Al deze documenten zijn ook publiek gemaakt op de website van het RIVM.
Aanleiding voor dit onderzoek; het advies van de Gezondheidsraad
In de brief van 18 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 230) bent u geïnformeerd over het advies van de Gezondheidsraad over de volgende vragen
die het kabinet heeft gesteld:
– Lopen omwonenden van landbouwpercelen gezondheidsrisico’s door toepassing van gewasbeschermingsmiddelen?
– Zou een nieuwe beoordelingsmethodiek voor omwonenden de mogelijke risico’s kunnen
verminderen?
– Wat is de opinie van de Gezondheidsraad over het nut en de mogelijke opzet van een
bevolkingsonderzoek?
De Gezondheidsraad bleek voldoende reden te zien te adviseren om eerst een blootstellingsonderzoek
uit te voeren en op basis van de uitkomsten daarvan te bepalen of een gezondheidsonderzoek
zinvol is. Aanleiding daarvoor waren de zorgen van omwonenden en de constatering dat
in Nederland nauwelijks onderzoek was verricht naar blootstelling en gezondheidseffecten.
Uit voornamelijk buitenlands onderzoek kwamen aanwijzingen dat omwonenden gezondheidsrisico’s
kunnen lopen en dat bij agrariërs gezondheidseffecten waren waargenomen. Het nu voorliggende
rapport van het blootstellingsonderzoek is voortgekomen uit het genoemde advies van
de Gezondheidsraad. Over de resultaten van het gezondheidsonderzoek bent u geïnformeerd
in de brief van de bewindslieden van VWS van 5 juli 2018 (Kamerstuk 34 775 XVI, nr. 149).
Het blootstellingsonderzoek
Uitvoering
Het blootstellingsonderzoek had als doel om de mate van blootstelling in kaart te
brengen. Een consortium van wetenschappelijke instituten onder coördinatie van het
RIVM heeft in 2016 tot en met 2018 intensief praktijkonderzoek gedaan bij omwonenden
van de bollenteelt om de mate van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen vast
te stellen. In geselecteerde gebieden zijn telers en bewoners bereid gevonden mee
te werken aan dit onderzoek. Er zijn grote aantallen luchtmonsters op diverse afstanden
van de landbouwpercelen genomen, er zijn lucht- en huisstofmonsters genomen in de
woningen van omwonenden en van omwonenden is urine onderzocht. Op één proeflocatie
is de verspreiding door de lucht onderzocht met meetapparatuur op verschillende hoogten
en afstanden.
Er is veel belang gehecht aan draagvlak en wetenschappelijke kwaliteit. Daarom zijn
vooraf de opzet van het onderzoek en recent de voorlopige uitkomsten voorgelegd aan
een wetenschappelijke begeleidingsgroep en een maatschappelijke klankbordgroep.
Resultaten
Het onderzoek toont aan dat er sprake is van meetbare blootstelling. Voor gewasbeschermingsmiddelen
in de buitenlucht blijkt een duidelijk verband te zijn tussen de mate van blootstelling
en de afstand tot het perceel waar gewasbeschermingsmiddelen waren toegepast. Bij
de concentratie in huisstof is de relatie met de afstand veel minder eenduidig. In
de urine van omwonenden en van de controlegroep zijn (restanten van) gewasbeschermingsmiddelen
aangetroffen. Verder blijkt uit het onderzoek dat telers en hun gezinnen meer worden
blootgesteld aan gewasbeschermingsmiddelen dan omwonenden. De resultaten van de uitgevoerde
metingen zijn ook vergeleken met de uitkomsten van rekenmodellen. Deze berekeningen
toonden aan dat, naast de bekende route van drift, ook blootstelling via verdamping
van bestrijdingsmiddelen en via huisstof relevant zijn. Niet elke blootstelling vormt
ook een risico. Om de effecten van een blootstelling te wegen moet duidelijk zijn
hoe deze zich tot de gezondheidsrisico’s verhouden.
Duiding
Duiding RIVM
Het RIVM heeft gedurende het onderzoek geconstateerd dat de meetresultaten beneden
de grenswaarden bleven. De gemeten luchtconcentraties waren overwegend een factor
tien lager dan waarmee wordt gerekend in de risicobeoordeling bij de toelating van
middelen. De gemeten concentraties in urinemonsters van deelnemers aan het onderzoek
bleken lager te zijn dan die in de urine van proefpersonen die de dosering hadden
gekregen die veilig is bij een acceptabele dagelijkse inname. De resultaten laten
zien dat de blootstelling aan de hier onderzochte middelen niet te laag wordt ingeschat
in de huidige toelatingsbeoordeling.
Op basis van de verkregen kennis doet het RIVM de volgende aanbevelingen:
– Aanvullend onderzoek uitvoeren om inzicht te geven in de blootstelling bij opwaarts
bespuiten in de fruitteelt, waar de blootstelling anders kan zijn dan bij de bollenteelt.
– Aanvullend onderzoek uitvoeren om de beoordelingsmethode uit te breiden met de beoordeling
van blootstelling via huisstof.
– Het benutten van de resultaten van internationale projecten om blootstelling aan meerdere
stoffen en via meerdere routes te berekenen.
– Het opnieuw analyseren met andere afstandscriteria van de data van de eerder uitgevoerde
Gezondheidsverkenning, aangezien uit het blootstellingsonderzoek is gebleken dat de
blootstelling niet zo eenduidig en snel afneemt met de afstand tot het perceel als
waar eerder vanuit werd gegaan.
– Een brede werkgroep instellen die de gezondheidskundige onderzoeksvragen, waaronder
uitbreiding met effecten op cognitieve ontwikkeling en extra aandacht voor kwetsbare
groepen, verkent.
– Een kennisplatform oprichten om kennis over blootstelling te bundelen en vragen hierover
te kunnen beantwoorden.
Duiding Ctgb
Na analyse van het rapport concludeert het Ctgb dat de toegelaten gewasbeschermingsmiddelen
veilig zijn voor omwonenden en dat er dus geen reden is om in te grijpen in de toegelaten
middelen. Aanvullend concludeert het Ctgb dat de blootstellingsberekening met de Europese
methodiek (OPEX-model) robuust is. De feitelijke blootstelling van de onderzochte
middelen op de meetlocaties is lager dan de berekende blootstelling bij toelating
van de middelen. Het Ctgb baseert haar conclusie onder meer op de constatering dat
de meetresultaten lager zijn dan de grenswaarden en dat de gevonden concentraties
in de urine lager waren dan die in de urine van proefpersonen die de dosering hadden
gekregen die veilig is bij levenslange dagelijkse blootstelling. Bovendien is de modellering van de blootstelling van omwonenden in het OPEX-model «worst
case». Zo wordt in die modellering ervan uitgegaan dat een omwonende op twee meter
afstand via het gehele huidoppervlak wordt blootgesteld en wordt gerekend met verdampingswaarden
die 10 tot 1.000 keer hoger zijn dan is gemeten via het blootstellingsonderzoek. Volgens
het Ctgb wordt hiermee ondervangen dat de huidige beoordelingsmethode de blootstelling
via huisstof niet berekent.
Beleidsreactie
Algemene appreciatie
Het is goed dat het blootstellingsonderzoek meer inzicht geeft in de daadwerkelijke
blootstelling van omwonenden. De werkwijze van het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen,
die in de landbouw een belangrijke functie vervullen, houdt in dat wordt getoetst
aan de hand van aanvaardbare risiconiveaus. De onderzoeksresultaten bevestigen dat
er sprake is van meetbare concentraties van meerdere stoffen in de lucht, in huisstof
en in urine, maar dat de gemeten concentraties geen gezondheidsrisico betekenen. Op
basis van de nu beschikbaar gekomen blootstellingsgegevens aan gewasbeschermingsmiddelen
constateren de onderzoekers dat er geen onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid
naar voren zijn gekomen. Er zijn geen grenswaarden overschreden en in de huidige toelatingsmethodiek
wordt de blootstelling ook niet onderschat. Tegelijkertijd hebben wij begrip voor
de zorgen die bij omwonenden leven in verband met de aanwezigheid van (sporen van)
gewasbeschermingsmiddelen in de omgeving. De door de onderzoekers gesignaleerde lacunes
in de beschikbare kennis, bijvoorbeeld ten aanzien van de blootstelling van kwetsbare
groepen zoals jonge kinderen beschouwen wij als een belangrijk signaal. Aandacht voor
de mogelijke risico’s en het versterken van de wetenschappelijke kennis blijft daarom
van belang om te zorgen dat de risicobeoordeling bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
verder kan worden verbeterd.
Aanbeveling RIVM: verbeteren beoordelingsmethodiek (met daartoe benodigd nader onderzoek)
Deze aanbeveling wordt overgenomen. Bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen
moet gebruik worden gemaakt van een Europese beoordelingsmethode, die toevallig juist
momenteel wordt herzien. Het RIVM heeft de onderzoeksresultaten daartoe ter beschikking
gesteld aan de partners in de EU.
Wij vinden dit een belangrijk traject. Omdat de uitkomsten van vervolgonderzoek een
plek moeten krijgen in een aanpassing van de Europese beoordelingsmethodiek, moeten
ideeën voor onderzoek op Europees niveau worden afgestemd. De Minister van LNV zal
vanuit Nederland in Europa daartoe het belang van de onderzoeksresultaten en de daaruit
volgende aanbevelingen voor vervolgonderzoek benadrukken. Het gaat dan om de wijze
van verspreiding van huisstof, kennislacunes ten aanzien van de risico’s van blootstelling
voor kwetsbare groepen, methoden om de risico’s van de blootstelling aan meerdere
stoffen via meerdere blootstellingsroutes te berekenen en de hogere blootstelling
van telers en hun gezinsleden door zij- en opwaartse bespuitingen in de fruitteelt.
Bij de toelating van individuele stoffen worden veiligheidsfactoren gehanteerd die
rekening houden met de blootstelling aan meerdere stoffen en via meerdere sporen (cumulatieve
effecten). Tegelijkertijd is het wenselijk dat er meer duidelijkheid komt over cumulatieve
effecten. De Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) werkt daartoe aan een richtsnoer
(guidance) die aanvragers van werkzame stoffen en beoordelende instanties kunnen gebruiken
bij de beoordeling van mogelijke cumulatieve effecten. Nederland (RIVM en WUR, Wageningen
University & Research) is actief betrokken bij de totstandkoming van dat richtsnoer.
Het Ctgb zal het richtsnoer gaan toepassen in het toelatingsbeleid zodra die gereed
is.
Afhankelijk van de ontwikkelingen in Europa omtrent verdere verbetering van de beoordelingsmethode
en daarvoor benodigd onderzoek, zullen wij bezien of en zo ja welke vervolgacties
in Nederland gewenst zijn.
Aanbeveling RIVM: actualisering Gezondheidsverkenning
Deze aanbeveling nemen wij over. Het RIVM beveelt aan om met de kennis van het blootstellingsonderzoek
nog een verificatie uit te voeren van de Gezondheidsverkenning met andere afstandscriteria.
Hiertoe zal opdracht worden gegeven.
Aanbeveling RIVM: aanvullend gezondheidsonderzoek
Deze aanbeveling nemen wij over. De uitkomsten van de gezondheidsverkenning en het
blootstellingsonderzoek tonen beide geen gezondheidsrisico’s door het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen rond bollenvelden. Het RIVM geeft wel aan dat er vervolgvragen
zijn. Daarnaast heeft de Gezondheidsraad in 2014 geadviseerd om aan de hand van nu
voorliggend blootstellingsonderzoek te bezien of een gezondheidsonderzoek zinvol is.
Nu de resultaten van zowel de gezondheidsverkenning als het blootstellingsonderzoek
beschikbaar zijn, geven wij de Gezondheidsraad opdracht om nader te onderzoeken of
er gezondheidsrisico’s zijn en hierover te adviseren. Hierbij zullen de resultaten
van het reeds uitgevoerde onderzoek worden meegenomen alsmede de inzet op de verdere
ontwikkeling van de toelatingsbeoordeling waardoor risico’s nog beter kunnen worden
getoetst en op de verdere verduurzaming van de gewasbescherming waardoor de blootstelling
wordt teruggebracht. Over dit laatste zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
uw Kamer op korte termijn nader informeren.
Aanbeveling RIVM: kennisplatform
Het is zinvol de kennis over blootstelling aan bestrijdingsmiddelen te bundelen. Om
te voorkomen dat er een groot aantal parallel opererende kennisplatforms ontstaat,
zullen wij bezien of dit te combineren is met een bestaand platform of met een andere
bestaande kennisvoorziening.
Ontwikkelingen om de blootstelling terug te dringen (preventieve aanpak)
Vanuit het oogpunt van gezondheid en voorzorg is het beleid erop gericht de blootstelling
zoveel mogelijk te beperken.
Dankzij een wijziging van het Activiteitenbesluit gelden sinds 1 januari 2018 strengere
eisen aan de mate van driftreductie, namelijk 75% driftreductie (ten opzichte van
een referentietechniek) op het hele perceel in plaats van 50% nabij oppervlaktewater.
Deze maatregel is primair bedoeld voor de vermindering van de belasting van het oppervlaktewater,
maar zal ook de blootstelling van omwonenden verlagen.
Op langere termijn streeft het Kabinet naar een aanpak die gestoeld is op een ander
fundament, namelijk het voorkomen van de blootstelling door het verminderen van de
behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen en te komen tot nagenoeg geen emissies. De
Minister van LNV zal uw Kamer hier op korte termijn nader over informeren middels
de Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan
de verdere bevordering van geïntegreerde gewasbescherming zoals destijds geadviseerd
door de Gezondheidsraad.
Het beleid is gericht op een vermindering van de blootstelling door de behoefte aan
het gebruik en de emissies van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen. Daarmee
blijven we inzetten op een steeds gezondere en veiligere leefomgeving.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Medeindiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit