Brief regering : Reactie op de motie van het lid Sneller c.s. over beleidsopties voor een volgende neergaande conjunctuur (Kamerstuk 35095-10)
31 865 Verbetering verantwoording en begroting
Nr. 131 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 april 2019
Op 20 december jl. heeft uw Kamer de motie van het lid Sneller c.s.1 aangenomen. In de motie wordt de Minister van Financiën verzocht «ter voorbereiding op een volgende neergaande conjunctuur of economische crisis effectieve
beleidsopties en hervormingen, bestaand uit zowel plussen als minnen, in kaart te
brengen gegeven de ervaringen uit het verleden bij brede heroverwegingen..» In deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van Economische Zaken
en Klimaat en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, hoe het kabinet voornemens
is invulling aan deze motie te geven. Als context neem ik daarbij twee gerelateerde
moties mee die uw Kamer recent heeft aangenomen: de motie van de leden Wiersma en
Bruins2 en de motie van de leden Van Weyenberg en Wiersma3, die het kabinet oproepen om beleidsopties in kaart te brengen om respectievelijk
de arbeidsproductiviteit te verhogen en arbeidsmarktbeleid te versterken.
Allereerst sta ik graag stil bij de maatschappelijke context. Mondiaal doen zich grote
maatschappelijke veranderingen voor, die doorwerken naar Nederland. Globalisering
heeft Nederland veel goeds gebracht, maar de afgelopen jaren is steeds duidelijker
geworden dat de kosten en baten van globalisering niet gelijkmatig zijn verdeeld over
de samenleving. In de mondiale economie ontstaan nieuwe economische zwaartepunten.
De gevolgen van de financiële crisis zijn nog steeds zichtbaar, terwijl flexibilisering
en digitalisering de structuur van onze economie veranderen. Tegelijkertijd staat
onze productiviteitsgroei, en daarmee onze lange termijn economische groei, onder
druk. Dit dwingt tot een bezinning op de strategische koers van Nederland. Hoe kunnen
wij de verworvenheden van de Nederlandse samenleving – openheid, tolerantie, welvaart,
bescherming én dynamiek – in stand houden? Hoe moeten wij ons voorbereiden op de onvermijdelijke
veranderingen in onze nationale en internationale beleidsomgeving? Welke investeringen,
hervormingen en bezuinigingen zijn daarvoor nodig?
De Nederlandse economie staat er goed voor. De werkloosheid is laag, de lonen stijgen
en verreweg de meeste mensen gaan er in koopkracht op vooruit. Ook komend jaar groeit
de Nederlandse economie, al lijkt de groei over het hoogtepunt heen na een aantal
jaren waarin het bbp sneller toenam dan potentieel. In 2018 kwam de groei uit op 2,7%,
in 2019 verwacht het CPB een groei van 1,5%. Ook de overheidsfinanciën staan er goed
voor. Het CPB raamt voor 2019 een begrotingsoverschot van 1,2% en een schuld die daalt
onder de 50% van het bbp. Op de lange termijn is echter sprake van een beperkt houdbaarheidstekort
van 0,4% bbp.
De economie heeft zich de afgelopen jaren ook volatiel getoond: in perioden van herstel
is de groei van de Nederlandse economie vaak sterker dan die van de EU, maar de dalen
zijn ook dieper. Daar komt bij dat de overheidsfinanciën in Nederland meer dan gemiddeld
gevoelig zijn voor de conjunctuur en een overschot kan snel omslaan in een tekort.
Het goede nieuws is dat de Nederlandse politieke en maatschappelijke instituties in
dergelijke situaties tot nu toe veerkrachtig hebben gereageerd. Maatschappelijk én
economisch gezien leidt deze cyclische gevoeligheid wel tot extra kosten: mensen die
lange tijd geen baan kunnen vinden verlaten de arbeidsmarkt. En ook investeringen
worden volatieler. Dit alles kan leiden tot verlies aan kennis, ervaring en expertise,
wat een negatieve uitwerking heeft op ons structurele groeivermogen.
Deze maatschappelijke en economische opgaven maken dat het kabinet – in lijn met de
motie van het lid Sneller c.s. – het zinvol vindt om in de huidige context reeds breed
te kijken naar mogelijkheden om het beleid te verbeteren. Hiervoor is mogelijk extra
budget vereist, met het oog hierop worden ook besparingsopties in kaart gebracht.
Daarnaast moeten we ons voorbereiden op de onvermijdelijke omslag in de economie én
dat zo doen dat het groeivermogen van de economie en de maatschappelijke instituties
worden versterkt. Dit alles vereist een evenwichtige verkenning van beleidsopties
die moeten bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen, de welvaart
in brede zin, een sterker duurzaam groeivermogen en houdbare overheidsfinanciën. Dat
past ook in het bredere streven van dit kabinet om meer inzicht te krijgen in de kwaliteit
van ons overheidshandelen, waarvoor ik ook de operatie Inzicht in Kwaliteit gestart
ben (Kamerstuk 31 865, nr. 118).
De exercitie die het kabinet hiervoor zal starten, «Beleids- en uitvoeringsopties
in Beeld», heeft een fundamenteel karakter. De exercitie begint met een verdiepende
analyse van de relevante maatschappelijke ontwikkelingen binnen belangrijke onderwerpen.
Deze analyse geeft inzicht in kansen en knelpunten die op ons af komen. Voor deze
kansen en knelpunten worden vervolgens effectieve beleids- en uitvoeringsopties in
kaart gebracht. Deze opties zijn nadrukkelijk divers: ze omvatten zowel investeringen
en intensiveringen als hervormingen en besparingen, als ook het stoppen van beleid,
en bieden verschillende beleids- en uitvoeringsvarianten. Het uiteindelijke doel is
om in de toekomst onderbouwde keuzes mogelijk te maken door inzicht te verschaffen
in effectieve beleids- en uitvoeringsopties en de mogelijke gevolgen daarvan, zonder
oordeel over de wenselijkheid. Dit oordeel is uiteindelijk aan de politiek.
Bij de opzet en werkwijze van «Beleids- en uitvoeringsopties in Beeld» volgt het kabinet
de volgende uitgangspunten, die in lijn met de motie voor een belangrijk deel gebaseerd
zijn op lessen uit de brede heroverwegingen:
• Qua onderwerpen zal het gaan om een breed palet over de volle breedte van de collectieve
sector. Deze onderwerpen kunnen raken aan één beleidsdepartement, maar kunnen ook
nadrukkelijk departement-overstijgend zijn.
• Voor elk onderwerp geeft het kabinet werkgroepen onder leiding van een onafhankelijke
ambtelijke voorzitter de opdracht tot een onderzoek. Alle departementen kunnen zitting
nemen in deze werkgroepen. De planbureaus (CPB, PBL en SCP) zullen gevraagd worden
om maatschappelijke effecten in beeld te brengen. Externe deskundigen kunnen waar
relevant worden betrokken.
• Elk onderzoek start met een analyse van de belangrijkste maatschappelijke en budgettaire
ontwikkelingen binnen dit beleids- en uitvoeringsdossier. Dit vormt de basis voor
het ontwikkelen en uitwerken van coherente beleids- en uitvoeringsvarianten.
• Om creatieve en kritische benaderingen te bevorderen geldt als uitgangspunt dat, naast
ten minste één intensiveringsvariant en budgetneutrale beleids- en uitvoeringsvarianten,
voor elk beleidsdossier ook ten minste één besparingsvariant dient te worden ontwikkeld
met opties optellend tot een structurele omvang van 20 procent van de netto uitgaven
in 2019 (inclusief fiscale subsidies). Van dit uitgangspunt kan voor specifieke onderwerpen
gemotiveerd worden afgeweken (comply or explain).
• Geen van de deelnemers heeft een vetorecht met betrekking tot beleidsvarianten die
worden uitgewerkt. Tijdens het onderzoek is geen sprake van politieke interventies,
anders dan om te bevorderen dat aan de opdracht wordt voldaan.
• Procescoördinatie vindt plaats vanuit het Ministerie van Algemene Zaken en het Ministerie
van Financiën.
Voor het zomerreces zal ik u informeren over welke onderwerpen in de exercitie «Beleids-
en uitvoeringsopties in Beeld» onderzocht zullen worden. De onderzoeken zullen in
de zomer van 2019 van start gaan en begin 2020 worden afgerond. De onderzoeksrapporten
worden vervolgens zonder kabinetsreactie of ambtelijk advies aan uw Kamer aangeboden.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën