Brief regering : Herziening coördinatieverordening sociale zekerheid en export WW-uitkeringen
21 501-20 Europese Raad
Nr. 1430 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 april 2019
Het is belangrijk om binnen de Europese Unie (hierna: EU) de regels rond sociale zekerheid
te coördineren. Daarmee voorkomen we dat werknemers dubbel verzekerd zijn, of helemaal
niet, of dat zij opgebouwde rechten verliezen als zij in een ander land gaan werken.
De coördinatieverordening sociale zekerheid 883/2014 (hierna: de Verordening) is een
belangrijk instrument ter verwezenlijking van het vrij verkeer van werknemers in de
EU.
Ik vind het belangrijk dat Europese regels op dit vlak een positieve bijdrage leveren
aan werkhervatting. De bepalingen in de Verordening met betrekking tot de export van
werkloosheidsuitkeringen bevatten echter onvoldoende prikkels hiervoor. Ook laten
deze regels zich te gemakkelijk lenen voor misbruik. Ik heb deze bepalingen daarom
al vaker aan de orde gesteld, zoals ik in mijn brief van 25 maart jl. heb uiteengezet1. Uw Kamer heeft hiervoor ook terecht mijn aandacht gevraagd, mede naar aanleiding
van een uitzending van Nieuwsuur over de export van WW-uitkeringen naar Polen.
Op 26 maart jl. heb ik met uw Kamer uitgebreid gesproken over de herziening van de
Verordening. Daarbij spraken wij met name over de wijzigingen van het hoofdstuk werkloosheid
van deze Verordening, waarover de regering, net als uw Kamer, negatief oordeelt. Ik
hecht eraan om uw Kamer, voorafgaand aan het algemeen overleg over de Informele Raad
van 3 april a.s., nader te informeren over de inhoud en de gevolgen van het voorlopige
akkoord en mogelijkheden die ik zie om de rechtmatige uitvoering van de regels van
de Verordening te bevorderen en misbruik aan te pakken. Hiermee doe ik recht aan verschillende
verzoeken van leden van uw Kamer en de tijdens het debat van 26 maart aangenomen moties2.
In deze brief ga ik eerst, conform het verzoek van de vaste commissie voor Sociale
Zaken en Werkgelegenheid van 1 april jl., in op de stand van zaken met betrekking
tot de herziening van de Verordening. Daarna beschrijf ik de belangrijkste implicaties
van het voorlopige akkoord en ga ik in op maatregelen waarmee ik de negatieve gevolgen
van de wijzigingen in het werkloosheidshoofdstuk wil beperken én misbruik van de huidige
regels wil aanpakken.
Enkele feiten en cijfers3
• Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan onze economie en welvaart en
betalen mee aan het Nederlandse socialezekerheidsstelsel, door werkgeverspremies die
worden ingehouden op het salaris en via de inkomstenbelasting.
• Oost-Europese arbeidsmigranten blijken een vier keer zo grote kans op baanverlies
te hebben als Nederlanders. Ze werken voornamelijk met tijdelijke contracten en in
seizoensgebonden sectoren en bijna niet in sectoren met een lage kans op baanverlies
zoals de overheid. Werkloze Oost-Europese arbeidsmigranten doen gemiddeld veel minder
een beroep op de WW dan niet-werkende Nederlanders. Dit is voor een groot deel te
verklaren uit hun (vaak relatief korte) arbeidsverleden. Omdat zij echter sneller
werkloos raken – ook als gevolg van tijdelijke contracten – is de instroom van Oost-Europese
arbeidsmigranten in de WW 9% groter dan bij Nederlandse werknemers.
• In 2017 werkten 286.736 Poolse arbeidsmigranten in Nederland in loondienst.
• In 2017 werden 3.760 WW-uitkeringen door UWV geëxporteerd, ter waarde van 9,5 miljoen
euro. Daarvan gingen er 3.166 WW-uitkeringen naar Polen. De omvang van de totale WW-lasten
bedroeg in dat jaar iets meer dan 5 miljard euro.
• Het werkhervattingspercentage van werkloze werknemers die hun uitkering exporteerden
bedroeg in 2017 0,6%. Werkloze werknemers die in Nederland blijven (en hun uitkering
dus niet exporteren) vinden veel vaker een baan: ongeveer 35% na 3 maanden.
• Arbeidsmigranten uit EU lidstaten kunnen hun gewerkte weken in het land van herkomst
meetellen in de opbouw van WW-rechten in Nederland. In 2016 is bij 61 aanvragen het
buitenlandse arbeidsverleden samengeteld voor de opening van het recht op WW.
• In 2015 werkten er circa 80.000 grensarbeiders uit België en Duitsland in Nederland.
In datzelfde jaar werkten zo’n 40.000 in Nederland woonachtige Nederlanders in Duitsland
en een vergelijkbaar aantal in België.
Stand van zaken herziening Verordening 883/2004
Eind 2016 heeft de Europese Commissie een voorstel ingediend tot herziening van de
coördinatieverordening. De afgelopen twee jaar is in de EU onderhandeld over dit voorstel.
Tijdens het proces tot nu toe heb ik mij – alleen én samen met gelijkgezinde landen
– op meerdere manieren ingespannen om de Nederlandse inzet in de onderhandelingen
te verwezenlijken. Zo ben ik voortdurend in gesprek geweest met andere lidstaten,
de Commissie en EP-leden om hen van onze bezwaren te doordringen en de Nederlandse
voorkeuren te bepleiten.
Deze inzet is tot op zekere hoogte gelukt. De herziening van de Verordening omvat
enkele verbeteringen bij het tegengaan van fraude en «premieshoppen» in het hoofdstuk
dat ziet op detacheringen en A1-verklaringen. Ook worden de mogelijkheden van de lidstaten
verbeterd bij het uitwisselen van gegevens ter bestrijding van fraude met uitkeringen
en zijn afspraken op het terrein van de terugvordering van premies en onverschuldigd
betaalde uitkeringen aangescherpt.
Het is echter niet gelukt om bij de herziening van de Verordening de Nederlandse bezwaren
tegen regels en aanpassingen in het hoofdstuk over werkloosheid weg te nemen. Nederland
heeft zich hard gemaakt voor meer activerende regels en een ruime wachttijd voordat
een arbeidsmigrant zijn buitenlandse arbeidsverleden kan meenemen voor de toepassing
van de wekeneis in de WW. Nederland heeft zich verzet tegen verruiming van de exportmogelijkheden
en de invoering van het zogenaamde «werklandbeginsel». Dat deze inzet niet is gerealiseerd
telt zwaar. Daarom oordeelt de regering negatief over de herziening als geheel.
Op 19 maart jl. hebben de drie onderhandelende partijen, de Commissie, het voorzitterschap
en het EP, laten weten dat zij een voorlopig akkoord hebben bereikt. De ambassadeurs
hebben op 29 maart hierover gestemd. Er bleek op die datum geen meerderheid voor het
akkoord. Zoals u uit de media hebt kunnen vernemen, stemden Nederland en zes andere
lidstaten, namelijk Denemarken, België, Oostenrijk, Duitsland, Luxemburg en Tsjechië,
tegen. Vier lidstaten – Hongarije, Polen, Malta en Zweden – onthielden zich van stemming.
Dit is een zeer kleine blokkerende minderheid. De positie van Polen hierin is cruciaal.
De discussie spitst zich toe op het hoofdstuk over detacheringen en het hoofdstuk
over werkloosheidsuitkeringen. De Europese Commissie en het Voorzitterschap doen hun
uiterste best om een akkoord te bereiken. Mijn verwachting is dat het voorzitterschap
door aanpassingen in deze twee hoofdstukken de weerstand van Oost-Europese lidstaten
tegen de herziening tracht weg te nemen. Het spreekt vanzelf dat Nederland zich samen
met gelijkgezinde landen de komende periode blijft inspannen om onze bezwaren en wensen
met nadruk onder de aandacht te brengen om te voorkomen dat dit akkoord tot stand
komt. We blijven hierover het gesprek voeren met andere lidstaten, de Commissie en
EP-leden.
Het krachtenveld is voortdurend in beweging. Het is mogelijk dat er nog wijzigingen
optreden in het voorlopig akkoord. Mijn appreciatie betreft nu dus het niet vastgestelde
voorlopig akkoord. Ik volg de ontwikkelingen uiteraard op de voet en zal u informeren
als er meer duidelijkheid is.
Belangrijkste implicaties herziening Verordening 883/2004
De coördinatieverordening 883/2004 en de daarbij horende toepassingsverordening 987/2009
vormen een complexe set van regels. Het zeer recent bereikte voorlopige akkoord bevat
wijzigingen op het gebied van werkloosheidsuitkeringen, detacheringen en A1 verklaringen,
de bestrijding van fraude met uitkeringen, en wijzigingen op het gebied van langdurige
zorg, gezinsbijslagen en gelijke behandeling.
De hoofdstukken toepasselijke wetgeving (detacheringen en A1-verklaringen) en werkloosheid
bevatten voor Nederland de belangrijkste wijzigingen. Het zwaartepunt daarbij ligt
voor Nederland bij het hoofdstuk werkloosheid. Ik beperk mij hieronder dan ook tot
een eerste indicatie van de verwachte implicaties en kosten van de majeure wijzigingen
in dat hoofdstuk. Mocht op korte termijn een definitief akkoord bereikt worden, dan
zal ik u bij de geannoteerde agenda voor de Raad WSBVC van 13 juni a.s. informeren
over de inhoud ervan, ook met betrekking tot de andere hoofdstukken van de herziening.
De wijzigingen in het werkloosheidshoofdstuk zullen twee jaar na de datum van publicatie
in werking treden. De belangrijkste wijzigingen in dit hoofdstuk hebben betrekking
op de invoering van een wachttijd, de invoering van het werklandbeginsel en de verlenging
van de exporttermijn.
1. Invoering van een wachttijd van één maand
De wachttijdregeling geldt voor mensen die in Nederland werken én wonen.
De huidige Verordening regelt dat het buitenlandse arbeidsverleden na één dag werken
mag worden meegenomen voor de beoordeling van de wekeneis in de WW. Volgens het voorlopig
akkoord moet een werkloze werknemer eerst één maand in Nederland hebben gewerkt voordat
dit buitenlandse arbeidsverleden meetelt (wachttijd). Als de werknemer vóór het verstrijken
van die maand werkloos wordt, moet de uitkering worden aangevraagd in het voorlaatste
werkland. Die uitkering mag vervolgens zes maanden naar het nieuwe woon-/werkland
worden geëxporteerd. Het orgaan dat de export-uitkering betaalt mag de exporttermijn
verlengen naar de volledige duur van de uitkering.
Ik vind dat de werkloze werknemer een band moet hebben met het land waar de uitkering
wordt aangevraagd. Dat is belangrijk voor het draagvlak voor ons stelsel. Daarom heb
ik conform het regeerakkoord ingezet op een wachttijd van zes maanden. Daar was geen
steun voor.
2. Invoering van het werklandbeginsel
Deze regeling is van toepassing op werknemers die niet in hun werkland wonen. Dit
kunnen grensarbeiders zijn (mensen die minimaal één keer per week van hun woonland
naar hun werkland reizen), maar ook werknemers die in een andere lidstaat dan hun
werkland wonen en geen grensarbeider zijn omdat zij tijdelijk in hun werkland verblijven.
Dit zijn bijvoorbeeld seizoenarbeiders of gedetacheerden.
Volgens de huidige Verordening is het woonland verantwoordelijk voor de werkloosheidsuitkering
van grensarbeiders, het zogenaamde woonlandbeginsel. Werknemers die geen grensarbeider
zijn («niet-grensarbeiders») krijgen een uitkering uit het werkland als zij na het
intreden van de werkloosheid hun verblijf in het werkland voortzetten. Keren zij terug
naar hun woonland, dan is er recht op export WW.
Volgens het voorlopig akkoord maken mensen die in een andere lidstaat wonen dan waar
zij werken alleen aanspraak op uitkering uit het werkland als zij daar meer dan zes
maanden hebben gewerkt. Bij werkzaamheden korter dan zes maanden moet de uitkering
in het woonland worden aangevraagd.
Werkloze werknemers die meer dan zes maanden in het werkland hebben gewerkt, krijgen
in het voorlopig akkoord de mogelijkheid om te kiezen tussen twee opties. Een voorbeeld:
als een werknemer in een andere EU-lidstaat woont en in Nederland werkt, dan kan deze
persoon bij werkloosheid:
– Naar werk zoeken in Nederland. Er is dan recht op WW onder dezelfde voorwaarden als
de voorwaarden die gelden voor werkloze werknemers die in Nederland wonen. UWV is
verantwoordelijk voor de begeleiding naar werk en controle of de uitkeringsgerechtigde
nog aan de voorwaarden voor het recht op uitkering voldoet.
– Naar werk zoeken in het woonland. Er is dan recht op export WW. In deze situatie heeft
het uitvoeringsorgaan in het woonland de taak om uitkeringsgerechtigden naar werk
te begeleiden en te controleren of wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht
op uitkering. Voor grensarbeiders ligt de exporttermijn op 15 maanden. Voor «niet
grensarbeiders» ligt de exporttermijn op zes maanden.
Het voorlopig akkoord verruimt met deze nieuwe «werklandregeling» de mogelijkheden
om een WW-uitkering te ontvangen in een andere lidstaat. Dit draagt naar verwachting
niet bij aan een snellere werkhervatting. Het akkoord bevat weliswaar afspraken over
verificaties en gegevensuitwisseling. Het blijft echter een feit dat het moeilijker
is om te controleren of een werkloze werknemer voldoet aan de voorwaarden voor het
recht op uitkering als een werkloze werknemer zijn uitkering in een andere lidstaat
ontvangt. Daarom heb ik gepleit voor behoud van de huidige regeling. Daar was onvoldoende
draagvlak voor.
3. Verlenging exporttermijn
Volgens de huidige Verordening mag een werkloze werknemer zijn werkloosheidsuitkering
drie maanden meenemen naar een andere lidstaat om daar naar werk te zoeken. Lidstaten
mogen deze termijn verlengen naar zes maanden. Nederland maakt van deze mogelijkheid
geen gebruik.
Voordat een werkloze werknemer de WW-uitkering exporteert moet hij of zij, conform
de huidige verordening, vier weken beschikbaar zijn en naar werk zoeken in de lidstaat
die de uitkering betaalt. Tijdens de exportperiode moet de uitkeringsgerechtigde zich
houden aan de voorschriften van het land waar hij of zij naar werk zoekt. Het uitvoeringsorgaan
van de lidstaat die de uitkering betaalt, heeft alleen een formele rol in de periode
voorafgaand aan de export. Tijdens de export geldt de wet- en regelgeving van het
ontvangende land en is het uitvoeringsorgaan in het ontvangende land verantwoordelijk
voor arbeidsbemiddeling en controle op het voldoen aan de uitkeringsvoorwaarden.
Het voorlopig akkoord verlengt de basis exporttermijn naar zes maanden. Dit betekent
dat WW-gerechtigden hun WW-uitkering maximaal 6 maanden mogen exporteren4. De duur van de export zal uiteraard korter zijn als de duur van de uitkering korter
is.
Het voorlopig akkoord brengt ook een wijziging aan in de exportvoorwaarden voor grensarbeiders
en «niet-grensarbeiders». Deze werkloze werknemers hoeven voordat zij hun uitkering
exporteren niet langer vier weken beschikbaar te zijn en naar werk te zoeken in de
lidstaat die de uitkering betaalt. Voor de werkloze werknemers die hun uitkering exporteren
naar een ander land dan hun woonland, geldt dat zij wél vier weken beschikbaar moeten
zijn.
Ik heb mij, zoals ik al eerder met uw Kamer heb gedeeld, alleen en met gelijkgezinde
landen fel verzet tegen een verlenging van de exporttermijn. Ik heb grote moeite met
het akkoord dat bereikt is rond het werkloosheidshoofdstuk. Vanuit Nederlands perspectief
draagt export van uitkeringen met een verplichte exporttermijn niet bij aan een snellere
werkhervatting. Aangezien de export grotendeels plaatsvindt naar landen met een lager
inkomensniveau ervaren uitkeringsgerechtigden onvoldoende prikkel om weer te gaan
werken. De Europese bepalingen rond de export van WW-uitkeringen nopen daarom tot
maatregelen, ook om in handhavende zin voorbereid te zijn op mogelijke verruiming
van de mogelijkheden tot export-WW. In het laatste deel van deze brief ga ik hier
verder op in.
Gevolgen en kosten
Hierboven heb ik de gevolgen van de nieuwe regelgeving geschetst voor individuele
werknemers die werkloos raken. De gevolgen op macroniveau van een definitief akkoord
zal ik de komende maanden met UWV in kaart brengen.
De kosten van de invoering van de wachttijd van één maand, de invoering van het werklandbeginsel
en de verlenging van de exporttermijn vallen binnen de bandbreedte van de eerder geraamde
voorstellen van 16 en 32 miljoen euro. Het betreft een indicatieve raming (inclusief
maatregelen UWV) uitgaande van de huidige aantallen arbeidsmigranten in Nederland.
Maatregelen gericht op Export-WW
Het voorlopig akkoord bevat enkele nieuwe regelingen, zoals de invoering van een maand
wachttijd, waarop de uitvoering van UWV zal moeten worden ingericht. Ik zal dan ook
samen met UWV de gevolgen van een definitief akkoord voor de uitvoering van de WW
nader analyseren. Dat neemt niet weg dat ik reeds een aantal maatregelen heb genomen,
in gang ga zetten dan wel zal verkennen om misbruik te voorkomen. Deze maatregelen
hebben vooral betrekking op de export-WW.
Belangrijk bij mijn inzet is dat ik hierbij gebonden ben aan de nationale en internationale
wet- en regelgeving, waarvan Verordening 883/2004 in dit kader de belangrijkste is.
Maar ook andere regelgeving, zoals met betrekking tot gelijke behandeling, is van
belang.
Ook geldt dat bij export, zoals gezegd, het ontvangende land verantwoordelijk is voor
de handhaving en de controle op de geëxporteerde WW. De WW-gerechtigde die zijn of
haar uitkering exporteert, dient zich te houden aan de wetgeving van het ontvangende
land, gedurende de periode van de export. De verplichtingen en manier van ondersteuning
verschillen per lidstaat.
Omdat Nederland (UWV) geen formele rol heeft tijdens de export-periode, ben ik beperkt
in de maatregelen die ik kan nemen. Ik ben echter zeer bereid om na te denken over
creatieve oplossingen. Wel vind ik het van belang om hierbij oog te houden voor het
doel van de regelgeving: ik wil voorkomen dat ik met nationale maatregelen het vrij
verkeer van werknemers tussen de lidstaten beperk. En bovendien wil ik voorkomen dat
maatregelen ten koste gaan van WW-gerechtigden die in Nederland wonen en werken. Dit
laat onverlet dat ik mij zal inspannen om ervoor te zorgen dat de regels gebruikt
worden waar deze voor bedoeld zijn. Ik neem bij deze inzet de ideeën en suggesties
uit uw Kamer graag mee.
1. Reeds ingezette maatregelen
Allereerst is het zaak om te voorkomen dat werkloze werknemers onterecht instromen
in de WW of dat er misbruik wordt gemaakt van de regeling. Ik heb uw Kamer met mijn
brieven van 1 oktober 20185 en 1 februari 20196 geïnformeerd over mijn inzet op misbruik en fraude met de WW in brede zin. In deze
paragraaf beschrijf ik de reeds ingezette maatregelen die specifiek relevant zijn
voor het voorkomen van misbruik van de Europese regels.
Verwijtbare werkloosheid
Een werkloosheidsuitkering is bedoeld voor werknemers die onvrijwillig werkloos zijn
geworden. Als een werknemer zelf ontslag neemt of op staande voet ontslagen is, is
er in de regel geen recht op een uitkering en ook niet op het meenemen van een uitkering
naar het buitenland. Er wordt op dit moment dan ook veel werk verzet om verwijtbare
werkloosheid aan te pakken. Zoals beschreven in mijn brief van 1 februari heb ik de
intentie om breed – dus ook bij niet-uitzendwerkgevers – controle op verwijtbare werkloosheid
toe te gaan passen. Ik zal samen met UWV bekijken hoe deze controle het beste vorm
kan krijgen. Ik wil hierbij gebruik maken van de ervaringen met de pilot bij uitzendbureaus
die tot half april 2019 loopt. Bij deze pilot vraagt UWV, in aanvulling op de informatie
van de werkloze werknemer, ook gegevens op bij de werkgever over de reden van de beëindiging
van het dienstverband en over de vraag of de werknemer passend werk is aangeboden.
Daarnaast heeft UWV risicoprofielen ontwikkeld om te achterhalen of een werkloze werknemer
verwijtbaar werkloos is.
Tussenpersonen
Om beter zicht te krijgen op de groep van tussenpersonen die bemiddelt bij een WW-uitkering,
registreert UWV sinds half oktober 2018 alle begeleiders die een WW-gerechtigde vertegenwoordigen
of vergezellen naar een UWV-kantoor bij een papieren aanvraag. Conform planning zal
dit vanaf april 2019 uitgebreid worden naar alle bezoeken van WW-gerechtigden aan
UWV waarbij een begeleider aanwezig is. Deze registratie zal gebruikt worden voor
onderzoeken en eventuele handhaving.
Pilot Export-WW
Er loopt al een pilot bij UWV gericht op werkloze werknemers die gebruik willen maken
van de regeling export WW. Deze pilot wordt in aangescherpte vorm voortgezet. Het
doel van de pilot is om onrechtmatige uitkeringsverstrekking te voorkomen, werkhervatting
in de eerste vier weken van werkloosheid te bevorderen en daarmee het beroep op de
regeling export WW te beperken. Deze pilot combineert voorlichting met intensieve
bemiddeling (wijzen op vacatures, speeddates, etcetera) en persoonlijk contact met
de WW-gerechtigde om na te vragen of de WW-gerechtigde daadwerkelijk heeft gesolliciteerd
en wat de resultaten van de sollicitaties zijn. De pilot loopt naar verwachting tot
november 2019. Ik heb reeds toegezegd om uw Kamer te informeren over de uitkomsten
van deze pilot en de mogelijkheden tot landelijke uitrol7.
De pilot heeft betrekking op de vier weken voorafgaand aan de export van de WW, waarin
de WW-gerechtigde, volgens de huidige Verordening, beschikbaar moet zijn voor de Nederlandse
arbeidsmarkt. Met de herziening van de Verordening vervalt deze verplichting voor
de belangrijkste doelgroep (mensen die de WW-uitkering exporteren om in hun woonland
naar werk te zoeken, zoals seizoenarbeiders of mensen die gedetacheerd zijn). Daarmee
wordt voor deze groep de rol van UWV in de periode voorafgaand aan de export verder
beperkt. Toch ben ik voornemens om de pilot voort te zetten. Door de invoering van
het eerder genoemde werklandbeginsel kunnen mensen die hun uitkering niet exporteren
er namelijk ook voor kiezen om zich in Nederland beschikbaar te stellen voor werk.
Voor deze groep kunnen de opgedane ervaringen in de pilot relevant blijven.
Ook wil ik de pilot uitbreiden, onder meer door controle op verwijtbare werkloosheid.
Ik wil verkennen of de opgedane ervaringen met de intensievere bemiddeling, persoonlijk
contact en het doen van een passend werkaanbod benut kunnen worden om de kansen op
werkhervatting in Nederland te vergroten en daarmee het beroep op de exportregeling
te verkleinen.
Voorlichting in Polen
Via de Nederlandse ambassade in Polen is een speciale voorziening getroffen om te
zorgen voor extra voorlichting aan potentiële arbeidsmigranten uit Polen. Dit draagt
bij aan een reëel beeld over werken in Nederland, de rechten en plichten en de werking
van de Nederlandse arbeidsmarkt. De ervaringen hiermee zijn positief. Deze aanpak
werkt preventief.
2. In te zetten maatregelen
Afspraken met Polen
In 2017 werkten 286.736 Poolse arbeidsmigranten in Nederland in loondienst. Poolse
arbeidsmigranten vormen daarmee de grootste groep arbeidsmigranten in Nederland. Polen
is ook het belangrijkste ontvangende land van Nederlandse WW-export-uitkeringen8. Circa 80 procent van de uit Nederland geëxporteerde WW-uitkeringen gaat naar Polen.
Tijdens de periode van export is het ontvangende land, in dit geval Polen, formeel
verantwoordelijk voor de arbeidsbemiddeling, handhaving en controle, conform de Poolse
wet- en regelgeving.
Wanneer een WW-gerechtigde niet voldoet aan de Poolse verplichtingen of niet langer
voldoet aan de voorwaarden voor het recht op uitkering, dan moet Polen hiervan melding
maken bij UWV, waarna UWV een maatregel kan opleggen.
UWV ontvangt maandelijks een bevestiging van inschrijving van de uitkeringsrechtigde
bij het Poolse arbeidsbureau, maar ontvangt nauwelijks signalen van werkhervatting,
misbruik of fraude. De gedeeltelijke of gehele werkhervatting in Polen is heel laag.
Voor mij is dit aanleiding om met Polen afspraken te maken. Ik wil bespreken hoe het
komt dat de werkhervatting zo laag is en hoe het kan dat er nauwelijks signalen van
werkhervatting of van naar Nederland verzonden worden. Ook wil ik met Polen bespreken
hoe we het werkhervattingspercentage kunnen verhogen en op welke wijze de handhaving
bij export-WW verbeterd kan worden, conform de motie Wiersma c.s.9. Daarnaast is terugvordering onderwerp van gesprek en wil ik met Polen bespreken
welke er mogelijkheden er zijn om samen te werken bij het vaststellen van de feitelijke
verblijfplaats van werkloze werknemers die een Nederlandse WW ontvangen. Ik zal ook
aanbieden om Polen hierbij te ondersteunen, bijvoorbeeld door te faciliteren dat UWV
en de Poolse zusterorganisatie expertise uitwisselen of door het aanstellen van een
sociaal attaché op de Nederlandse ambassade in Polen. Ik zal uw Kamer informeren over
de uitkomsten van dit gesprek in de u toegezegde brief over fraude met WW-uitkeringen.
Monitoren en beleidsinformatie
Om op effectieve wijze het gesprek te voeren met andere lidstaten over werkhervatting
en handhaving van geëxporteerde uitkeringen, en om in te kunnen spelen op signalen
van misbruik, is het van belang om te beschikken over beleidsinformatie op een geaggregeerd
niveau. Ik ben met UWV in gesprek over het bijhouden van dergelijke beleidsinformatie.
Hier kan gedacht worden aan het percentage van volledige en gedeeltelijke werkhervatting
en hoeveel signalen van misbruik er worden ontvangen.
Talenbeleid UWV
Om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen, heb ik UWV gevraagd het talenbeleid
aan te passen. Dat wil zeggen dat UWV in meer talen (waaronder in het Pools) informatie
gaat verstrekken over de rechten en plichten bij alle Nederlandse uitkeringen. Te
denken valt aan informatie op de website, brochures en de aanwezigheid van een tolk
op een deel van de vestigingen. De tolken ondersteunen de dienstverlening. Het aanpassen
van het talenbeleid op de hiervoor genoemde terreinen leidt tot betere dienstverlening,
met als gevolg dat arbeidsmigranten beter begrijpen wat hun rechten en plichten zijn.
Daarnaast heeft dit als voordeel dat arbeidsmigranten minder afhankelijk worden van
tussenpersonen.
Werkgevers
Zoals ook door uw Kamer is opgemerkt, onder meer door het lid Van Brenk (50PLUS) kunnen
ook werkgevers een rol spelen om het voor arbeidsmigranten aantrekkelijk te maken
om in Nederland te blijven en om te voorkomen dat werkloze werknemers instromen in
de WW. Ik ga met werkgeversorganisaties in gesprek om te bezien wat werkgevers nog
meer kunnen doen om werkloosheid te voorkomen en werkhervatting te bevorderen. Gezien
de huidige krapte op de arbeidsmarkt verwacht ik dat werkgevers hier een bijdrage
aan zullen willen leveren. Ook wil ik bespreken of werkgevers een rol kunnen spelen
bij de huisvestingsproblemen van arbeidsmigranten. Ik verwacht van werkgevers dat
zij signalen over fraude doorgeven en wil ook daarover met hen in gesprek gaan.
3. Ideeën om verder te verkennen
Bovenstaande maatregelen om misbruik van de export-WW regeling te voorkomen heb ik
reeds ingezet of ga ik op korte termijn inzetten. Mocht het voorlopig akkoord op korte
termijn worden aangenomen, dan treden de wijzigingen in het werkloosheidshoofdstuk
op zijn vroegst in de loop van 2021 in werking. Samen met UWV ga ik de wijzigingen
van de Verordening en gevolgen voor de uitvoering verder in kaart brengen, zodat we
goed voorbereid zijn op het moment dat de wijzigingen in werking treden.
Uw Kamer heeft mij gevraagd om ook te bezien welke aanpassingen in ons huidige WW-stelsel
mogelijk zijn om onze sociale zekerheid te beschermen tegen de gevolgen van de verwachte
herziening van het werkloosheidshoofdstuk in de Verordening.
Ik ga onderzoeken welke aanpassingen ik in nationale regelgeving kan doen, die niet
conflicteren met deze herziene Verordening of andere juridische kaders. Ik zal hierbij
tevens kijken naar de aanpakken in andere lidstaten. Interessante voorbeelden uit
andere landen zal ik meenemen in mijn verkenning van mogelijke aanvullende maatregelen.
Uw Kamer heeft me gevraagd om in ieder geval de volgende ideeën te onderzoeken10:
– Het toepassen van premiedifferentiatie bij de opbouw van WW in het kader van EU-arbeidsmigratie;
– Het verplichten van arbeidsmigranten die teruggaan om ook passend werk in Nederland
te blijven accepteren en in voorkomende gevallen functies aan te bieden die vergelijkbaar
zijn met eerder verrichte arbeid;
– Het naar beneden bijstellen van het WW-maandloonpercentage voor verval van de uitkering
bij de werkhervatting in de export-WW; en
– Het schrappen van de mogelijke aanvullende uitkering bij de aanvaarding van werk bij
export-WW.
De Verordening is opgesteld om belemmeringen voor het vrij verkeer van werknemers
weg te nemen en te voorkomen dat werknemers beperkt worden in hun socialezekerheidsrechten
wanneer zij in een andere EU lidstaat gaan werken. Er is geen ruimte voor het treffen
van maatregelen die een inbreuk vormen op het vrij verkeer van werknemers, één van
de vier vrijheden van de EU. Desalniettemin ga ik met een open blik bovenstaande mogelijkheden
verkennen.
Daarnaast wil ik in ieder geval ook de volgende ideeën nader onderzoeken:
– of ik aanpassingen kan doen in de opbouw van WW-rechten, zodat draaideurconstructies
ontmoedigd worden;
– of gedragsinzichten gebruikt kunnen worden om ervoor te zorgen dat arbeidsmigranten
die WW ontvangen een baan zoeken waar de werkhervattingskansen hoog zijn.
Ik breng bij de verkenning van al deze maatregelen in kaart wat juridisch wel of niet
mogelijk is, wat de effecten zijn van mogelijke maatregelen, wat nodig is om de maatregelen
te realiseren, wat de gevolgen voor de uitvoering zijn en wat de geschatte haalbaarheid
is. De verkenning bespreek ik graag met uw Kamer, alvorens tot eventuele besluitvorming
over te gaan.
Mijn streven is om deze verkenning in de tweede helft van 2019 aan uw Kamer te zenden.
In die brief zal ik uw Kamer ook informeren over de (eerste) opbrengsten van de getroffen
maatregelen om de handhaving te versterken.
Het is belangrijk om binnen Europa de regels rond sociale zekerheid te coördineren.
Voor het draagvlak voor ons Nederlandse sociale zekerheidsstelsel én de Europese regelgeving
is het evenwel cruciaal dat regels gebruikt worden waarvoor ze zijn bedoeld. Het toekennen
en exporteren van uitkeringen moet erop gericht zijn werknemers weer aan het werk
te krijgen. Ik zal deze herziening aangrijpen om met verschillende partijen en landen
samen te werken en langs verschillende sporen oneigenlijk gebruik van de Europese
regels aan te pakken.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid