Brief regering : Beleidsreactie onderzoeken detentieverloop Michael P.
33 628 Forensische zorg
Nr. 44
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 maart 2019
De 25-jarige Anne Faber stapte vrijdag 29 september 2017 op de fiets voor een tocht
door de provincie Utrecht. Daarvan keerde zij niet terug. Nog dezelfde avond sloeg
haar vriend alarm. Er brak een periode aan waarin familie, vrienden, buurtbewoners
en politie met man en macht hebben gezocht. Ook in de rest van het land leefden mensen
intens mee. Op donderdag 12 oktober 2017 maakte het openbaar ministerie bekend dat
het lichaam van Anne Faber was gevonden en dat zij slachtoffer was geworden van een
ernstig misdrijf. Het is moeilijk een voorstelling te maken van de angst die de familie
en vrienden van Anne Faber hebben ervaren in de dagen van onzekerheid na haar verdwijning.
Nog moeilijker is het verdriet te bevatten dat zij moeten voelen sinds het bericht
dat zij niet meer in leven is.
De verdachte van het misdrijf, Michael P., zat destijds een gevangenisstraf uit wegens
een eerdere veroordeling en was in dat kader uitgeplaatst naar de forensisch psychiatrische
afdeling (FPA) Utrecht.1 Los van het strafrechtelijke onderzoek naar P. – waarin het openbaar ministerie het
voortouw heeft – heeft mijn voorganger onmiddellijk twee onderzoeken ingesteld door
de Inspectie van Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV) en de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ), naar respectievelijk de veiligheid in de FPA Utrecht, en naar het
detentieverloop en de daarmee samenhangende zorgverlening. Niet veel later kondigde
ook de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), naar aanleiding van een verzoek van de
burgemeester van Zeist, een onderzoek aan naar het detentieverloop en naar de wijze
waarop gemeenten over de terugkeer van risicodragende delinquenten worden geïnformeerd.
Met deze brief bied ik u de rapportages van de inspecties en de OVV aan2.
Vooruitlopend op de uitkomsten van deze onderzoeken zijn in het najaar van 2017 maatregelen
getroffen door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de FPA Utrecht. De inspecties
zien toe op de uitvoering van een verbeterplan door de FPA Utrecht. Ik heb de tussentijdse
rapportages van dit toezicht reeds eerder aan uw Kamer gestuurd.3 Ik heb op 27 maart 2019 de derde rapportage van de inspecties ontvangen. Met deze
brief bied ik u ook deze rapportage aan4.
De onderzoeken van de inspecties en de OVV die vandaag zijn uitgekomen schetsen een
pijnlijk beeld. De conclusies van beide rapporten zijn glashelder: in het geval van
Michael P. is de overheid tekort geschoten in de bescherming die de samenleving van
haar mag verwachten. Voor de nabestaanden zal dit een uitermate ingrijpende conclusie
zijn. Het heeft ook mij diep geraakt. We moeten hieruit lering trekken en alles op
alles zetten om herhaling van de gemaakte fouten te voorkomen. Dit betekent dat ik
de conclusies en de aanbevelingen van de inspecties en de OVV overneem. In deze brief
ga ik eerst kort in op de meest voorname problemen die uit de casus naar voren komen,
om vervolgens uitvoerig stil te staan bij de maatregelen die zijn en worden genomen.
Geconstateerde problematiek
De rapporten van de inspecties en de OVV staan niet op zichzelf. Naar aanleiding van
een aantal incidenten heeft mijn voorganger op 22 juni 2017 aan uw Kamer toegezegd
onderzoek te doen naar de veiligheid en kwaliteit van de forensische zorg.5 Samen met de sector forensische zorg heb ik opdracht gegeven aan onderzoeksbureau
Andersson Elffers Felix om problemen ten aanzien van de complexiteit van de doelgroep,
administratieve lasten, financiële druk en de arbeidsmarkt uitgebreid en zorgvuldig
met de zorgaanbieders in kaart te brengen. Op 19 juni 2018 zijn de conclusies van
dit onderzoek aan uw Kamer gestuurd.6 Uit deze conclusies bleek dat de sector onder druk staat. De conclusies van de inspecties
en van de OVV ten aanzien van het detentieverloop van Michael P. zijn hiermee in lijn,
maar werpen tegelijkertijd ook weer nieuw licht op de zaak. Tegen die achtergrond
zie ik vijf belangrijke elementen die een problematische rol hebben gespeeld.7
Tbs-maatregel effectief ontlopen
Michael P. is geen tbs opgelegd. Hij weigerde mee te werken aan observatie in het
Pieter Baan Centrum gedurende de eerdere strafzaak in 2011. Hierdoor kreeg de rechter
geen volledig advies over zijn geestelijke toestand. De man werd door het gerechtshof
Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf zonder de tbs-maatregel. In detentie bleek
vervolgens dat hij psychische problemen had. Ook gedurende detentie kunnen die problemen
worden behandeld. Passende behandeling vermindert het risico op recidive. Zoals ook
de inspecties constateren, zijn in algemene zin de behandelmogelijkheden gedurende
detentie beperkt ten opzichte van een tbs-maatregel. Het is dan ook zeer onwenselijk
dat verdachten die behandeling in tbs nodig hebben, dit ontlopen doordat ze niet meewerken
aan onderzoek (de zogeheten problematiek van de weigerende observandi).
Onvoldoende zicht op risico’s tijdens detentieverloop
De inspecties en de OVV concluderen dat er op bepalende momenten gedurende het detentieverloop
van Michael P. te weinig aandacht was voor, en daardoor te weinig zicht op, het risico
dat hij zou kunnen recidiveren. Het ontbrak volgens de inspecties aan gestructureerde
risicotaxatie en voldoende risicomanagement. Bestaande procedures om risico’s in zicht
te krijgen werden volgens de inspecties en de OVV onvoldoende nageleefd. Dat had tot
gevolg dat de risico’s voor de samenleving onvoldoende werden betrokken bij de besluitvorming
over de uitplaatsing, behandeling en toekenning van vrijheden.
Procedures voor toekenning vrijheden niet goed gevolgd
Er werden te snel en onvoldoende zorgvuldig vrijheden toegekend. De inspecties concluderen
dat het openbaar ministerie onvoldoende in positie is gebracht om goed te kunnen adviseren
over de uitplaatsing en het toekennen van vrijheden. De verantwoordelijke functionarissen
van DJI zijn niet bij alle stappen geraadpleegd. De OVV concludeert dat met de toekenning
van vrijheden is gestart zonder dat de reclassering was ingeschakeld. Toen de reclassering
wel werd betrokken waren er geen duidelijke voorwaarden geformuleerd waarop zij toezicht
kon houden. De inspecties concluderen verder dat bij de vrijhedencommissie van het
psychiatrisch penitentiair centrum (PPC) Vught, die adviseert over de toekenning van
vrijheden, onvoldoende behandelinhoudelijke expertise aanwezig was.
Cruciale informatie onvoldoende gedeeld
Bij de overplaatsing naar de FPA Utrecht weigerde Michael P. de overdracht van relevante
informatie, waardoor deze informatie niet met de FPA Utrecht werd gedeeld. Kennis
over risico’s die al was opgebouwd, werd volgens de inspecties en de OVV onvoldoende
doorgegeven in de keten. De rapporten concluderen verder dat relevante informatie,
onder andere over incidenten en slecht gedrag, op verschillende momenten niet werd
gedeeld of te positief werd voorgesteld. Partijen die op basis van die informatie
moesten adviseren of beslissen, waren vervolgens onvoldoende kritisch op de aangereikte
informatie. Daardoor ontbrak het bij de toekenning van vrijheden aan een goed zicht
op reële risico’s.
Gebreken informatievoorziening richting gemeenten
De OVV signaleert ten aanzien van de terugkeer van (ex-)gedetineerden in de samenleving
knelpunten in de informatievoorziening richting gemeenten. Sinds 2011 kunnen gemeenten
een melding krijgen via de Bestuurlijke Informatievoorziening Justitiabelen (BIJ)
over onherroepelijk veroordeelden voor ernstige gewelds- en zedenmisdrijven, met het
oog op het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Zoals de inspecties en de
OVV concluderen is de uitplaatsing naar de FPA Utrecht in dit specifieke geval echter
niet aan de gemeente Zeist gemeld vanwege een administratieve fout bij DJI. Bij het
eerste verlof is ook geen BIJ-melding uitgegaan, omdat in de uitvoering van de BIJ-regeling
alleen het eerste verlof vanuit de PI of de overplaatsing van een gedetineerde wordt
gemeld. Zoals de OVV ook in haar rapport noemt, is deelname van gemeenten aan de BIJ-regeling
vrijwillig. Niet alle gemeenten zijn aangesloten op de regeling. De OVV stelt dat
veiligheidswinst is te boeken door het bestaande instrumentarium voor de informatievoorziening
te verbeteren en beter te benutten.
De rapporten van de inspecties en de OVV maken pijnlijk duidelijk dat het beter moet.
De focus aan het einde van het detentieverloop van Michael P. lag te zeer bij behandeling
en resocialisatie, waardoor maatschappelijke risico’s werden veronachtzaamd. Dat is
onacceptabel. De aandacht voor de veiligheid van de samenleving mag tijdens de gehele
gevangenisstraf niet verslappen. Ik neem daarom maatregelen.
Maatregelen
De kern van een gevangenisstraf is gelegen in de vergelding van het leed dat slachtoffers
en de maatschappij is aangedaan. Door fysieke vrijheidsbeneming is de samenleving
voor bepaalde tijd beschermd tegen de persoon die tot een gevangenisstraf is veroordeeld.
Het doel van een straf is echter ook om de kans dat de veroordeelde na zijn straf
opnieuw in de fout gaat zo klein mogelijk te maken. Daarom moet een gedetineerde,
indien nodig, gedurende zijn detentie kunnen worden behandeld voor bijvoorbeeld verslavingsproblematiek
of een psychische stoornis. Een passende behandeling vermindert namelijk het risico
op recidive. Het gecontroleerd en gefaseerd verlenen van vrijheden kan onderdeel uitmaken
van een behandeling. Dit vereist in de praktijk een continue balans tussen zorg en
beveiliging.
Uit de conclusies van de inspecties en de OVV blijkt dat deze balans in het geval
van Michael P. teveel is doorgeschoten naar zorg en dat de nadruk teveel lag op het
toekennen van vrijheden in dat kader. Deze balans moet worden hersteld. Veiligheid,
risicobeheersing en bescherming dienen altijd zwaar te wegen. Van de overheid mag
worden verwacht dat de risico’s voor de samenleving die gepaard gaan met het verlenen
van vrijheden, op ieder moment in zicht zijn en uiterst zorgvuldig worden meegewogen.
Van de professionals die hiermee zijn belast mag worden verlangd dat zij deze weging
nauwgezet, integer en volgens de in de sector geldende professionele normen uitvoeren.
Het stelsel dient hen daarbij te ondersteunen en moet voldoende waarborgen bevatten
om hen te behoeden voor mogelijke omissies en inschattingsfouten.
De afgelopen jaren zijn reeds diverse maatregelen genomen om het risicobewustzijn
bij DJI en in de forensische zorg te vergroten. Deels komt dit ook voort uit de afspraken
in het regeerakkoord. De rapporten en de aanbevelingen van de inspecties en de OVV
geven aanleiding om verdere maatregelen te treffen. Daarbij gaat het zowel om wijzigingen
in wet- en regelgeving, als om concrete ingrepen in de praktijk. Ik neem daarom de
volgende maatregelen:
1. Aanpak weigerende observandi. Wie voor tbs in aanmerking komt, mag dit niet langer ontlopen door medewerking aan
onderzoek te weigeren.
2. Beter zicht op risico’s. Bij uitplaatsing naar een instelling voor forensische zorg zullen naast een professioneel
oordeel voortaan gestructureerde risicotaxatie en een delictanalyse verplicht worden
gesteld.
3. Risico’s zwaarder laten meewegen. Maatschappelijke risico’s gaan zwaarder meetellen bij het al dan niet toekennen van
vrijheden bij behandeling en de eventuele toekenning van voorwaardelijke invrijheidstelling.
4. Waarborgen verbeteren bij toekennen vrijheden. De procedures voor de uitplaatsing en de toekenning van vrijheden worden aangescherpt.
De adviesrol van het openbaar ministerie en de reclassering wordt versterkt.
5. Wegnemen belemmeringen informatie-uitwisseling. Bij uitplaatsing naar forensische zorg wordt het mogelijk gemaakt om ook zonder toestemming
van een gedetineerde informatie te delen.
6. Verbetering informatievoorziening richting gemeenten. De BIJ-regeling wil ik uitbreiden naar alle gemeenten. Daarnaast zal de regeling
worden verbeterd door bij meer verschillende soorten vrijheden een melding af te geven.
7. Doorlichting populatie. De huidige populatie van uitgeplaatste gedetineerden die zijn veroordeeld voor een
ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, is doorgelicht. Uit voorzorg zijn, waar relevant,
toegekende vrijheden ingetrokken.
Hieronder loop ik deze maatregelen stuk voor stuk langs.
Ad 1. Aanpak weigerende observandi
In het najaar van 2018 heb ik uw Kamer bericht over de maatregelen die ik neem om
de problematiek van de weigerende observandi aan te pakken.8 De behandeling tijdens een gevangenisstraf is in tijd beperkt. De tbs-maatregel maakt
het mogelijk de tbs-gestelde zo lang als nodig te behandelen en is daarom het beste
antwoord op mensen die ten tijde van het plegen van een ernstig strafbaar feit een
psychische stoornis hebben en een gevaar voor de samenleving vormen. Voorkomen moet
worden dat verdachten geen tbs-maatregel opgelegd krijgen waar dat wel de meest passende
maatregel zou zijn, omdat ze weigeren mee te werken aan gedragsdeskundig onderzoek.
Ik heb daarom een wetsvoorstel in consultatie gebracht waarmee de eisen aan het opleggen
van de tbs-maatregel worden verduidelijkt. Daarnaast zal in de loop van dit jaar de
regeling weigerende observandi uit de Wet forensische zorg (Wfz) in werking treden,
waarmee – via een daartoe ingestelde adviescommissie – bestaande medische gegevens
over weigeraars kunnen worden opgevraagd. De onlangs positief geëvalueerde weigerafdeling
in het Pieter Baan Centrum blijft bestaan, waardoor de onderzoeksopbrengst bij weigeraars
wordt vergroot.9 Voor het zomerreces bericht ik uw Kamer over de voortgang van deze maatregelen.
Ad 2. Beter zicht op risico’s
Gedurende het detentieverloop van gedetineerden mag de veiligheid van de samenleving
nooit uit het oog worden verloren – ook niet wanneer een gedetineerde gedurende de
gevangenisstraf moet worden behandeld en in het kader van die behandeling vrijheden
worden toegekend. Na de aanhouding van Michael P. zijn bij DJI de procedures voor
uitplaatsingen en het toekennen van verlof aangescherpt. DJI is daarnaast begonnen
met het aanscherpen van de kwaliteitseisen waaraan de instellingen voor forensische
zorg dienen te voldoen. Deze wijzigingen leiden ertoe dat via de contracten met de
instellingen door DJI actief wordt gestuurd op risicomanagement.
Per 1 januari 2019 is de Wfz in werking getreden. Daarin is verplicht gesteld dat
bij de plaatsing in een instelling voor forensische zorg de eisen die de bescherming
van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de forensische patiënt stelt, moeten
worden meegewogen. Het is belangrijk dat dit niet een papieren werkelijkheid blijft,
maar dat de behandelaren en detentieprofessionals hier daadwerkelijk mee aan de slag
gaan. Daarom ondersteun ik de sector met de afspraken die ik met hen in de zomer van
2018 overeen ben gekomen in de meerjarenovereenkomst forensische zorg. Zo is 28,5
miljoen euro beschikbaar gesteld om de sector in staat te stellen de kwaliteit en
veiligheid in de forensische zorg op peil te brengen. Er wordt onder meer een opleidingsprogramma
ontwikkeld voor de gehele forensische zorg, met risicomanagement als een van de belangrijkste
onderwerpen. De Taskforce veiligheid en kwaliteit zorgt voor de uitvoering van deze
afspraken.
Op basis van de rapporten van de inspecties en de OVV ben ik echter van mening dat
er aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik bouw daarom extra waarborgen in om ervoor
te zorgen dat bij het verlenen van vrijheden aan veroordeelden voor ernstige gewelds-
en zedenmisdrijven op cruciale momenten beter zicht is op de risico’s voor de samenleving.
Ten eerste wordt het, naast een professioneel oordeel, verplicht een delictanalyse
en een risicotaxatie-instrument te gebruiken bij de risicobeoordeling voor de uitplaatsing
van veroordeelden van ernstige gewelds- of zedenmisdrijven naar een forensische instelling.
Indien deze veroordeelden naar een PPC worden overgeplaatst, stel ik ook verplicht
dat daar altijd een dergelijke risicotaxatie en delictanalyse wordt uitgevoerd. Een
delictanalyse geeft zicht op de omstandigheden waarbinnen een delict is gepleegd en
welke factoren voor de veroordeelde daarbij een belangrijke rol hebben gespeeld. Daarmee
bepaalt het in grote lijnen de behandeldoelen en biedt het zicht op eventuele risicofactoren.
Voor een goede risicobeoordeling over veroordeelden van ernstige delicten, dient een
professioneel oordeel daarnaast altijd te worden getoetst aan de uitkomsten van een
risicotaxatie-instrument, naar de laatste stand van de wetenschap, dat is gericht
op het indexdelict. De sector forensische zorg ziet ook een urgentie om dit beter
te doen. In de kwaliteitsnetwerken van de sector wordt de afgelopen jaren speciale
aandacht besteed aan risicomanagement en het verbreden van het palet van wetenschappelijk
erkende risicotaxatie-instrumenten. Ik ondersteun hen hierbij. Het gebruik van risicotaxatie-instrumenten
en delictanalyse is in de praktijk inmiddels gangbaar, maar nog niet gestandaardiseerd.
Ik vind het van belang het gebruik hiervan voorafgaand aan uitplaatsing te standaardiseren.
In het Besluit forensische zorg leg ik daarom vast dat bij de indicatiestelling de
uitkomsten van een actueel risicotaxatie-instrument en een delictanalyse vereist zijn.
De aanvrager van de indicatiestelling dient deze instrumenten bij de aanvraag te voegen.
Ten tweede dienen de veroordeelden voor ernstige gewelds- en zedenmisdrijven te worden
gezien door de indicatiesteller bij het opstellen van een indicatiestelling die ten
grondslag aan de plaatsing ligt. Met de indicatiestelling wordt bepaald op welk beveiligingsniveau
een gedetineerde kan verblijven. Bij deze doelgroep vind ik het belangrijk dat de
onafhankelijke indicatiesteller de gedetineerde zelf ziet om zich een eigen beeld
te kunnen vormen over het risico op recidive. Ook deze verplichting leg ik vast in
het Besluit forensische zorg.
Ad 3. Risico’s zwaarder laten meewegen
Naast beter zicht op de risico’s die een uitgeplaatste gedetineerde kan vormen voor
de samenleving, moeten deze risico’s ook zwaarder meewegen bij belangrijke beslissingen
over vrijheden.10 Om dit te garanderen neem ik maatregelen, die overigens aansluiten bij de uitgangspunten
voor de tenuitvoerlegging van straffen zoals ik heb genoemd in mijn visie op gevangenisstraffen
en het wetsvoorstel Straffen en beschermen, dat ik op 15 januari 2019 heb ingediend
bij uw Kamer.11
In de eerste plaats zullen aan uitgeplaatste gedetineerden die nog niet in de laatste
fase van de detentieperiode zitten, voortaan geen vrijheden meer worden toegekend.12 Uitplaatsing naar een instelling voor forensische zorg is niet vanzelfsprekend en
mag geen afbreuk doen aan de kern van een gevangenisstraf: het ontnemen van de fysieke
vrijheid van de veroordeelde. Alleen in de laatste fase van een gevangenisstraf, in
het kader van een uitplaatsing voor behandeling en resocialisatie, kan de toekenning
van vrijheden aan de orde zijn.13 Ik sluit daarvoor aan bij de termijnen zoals ik die hanteer voor verlof ter uitvoering
van het wetsvoorstel Straffen en beschermen. Gedetineerden die in een instelling voor
forensische zorg verblijven kunnen niet eerder in aanmerking komen voor vrijheden
dan gedetineerden die in een penitentiaire inrichting (PI) verblijven. Er wordt een
getrapt systeem gehanteerd voor de termijn waarna uitgeplaatste gedetineerden kunnen
starten met vrijheden, gebaseerd op de duur van de opgelegde gevangenisstraf. In combinatie
met de gemaximeerde termijn van twee jaar voor de voorwaardelijke invrijheidstelling,
leidt dit er in de toekomst toe dat gedetineerden pas op een later moment van hun
straf in aanmerking komen voor vrijheden.
In de tweede plaats zal aan gedetineerden die niet meewerken aan behandeling, of die
om welke reden dan ook een te groot risico vormen voor de samenleving, geen voorwaardelijke
invrijheidstelling worden toegekend. Dat betekent dat ze in dat geval langer vast
zitten. In het wetsvoorstel Straffen en beschermen wordt op basis van het gedrag van
de gedetineerde, de slachtofferbelangen en het risico voor de maatschappij voor iedere
gedetineerde de individuele afweging gemaakt of hij in aanmerking komt voor voorwaardelijke
invrijheidstelling. De periode van voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden benut
voor (voortgezette) behandeling in een gesloten setting. Binnen de huidige systematiek
werken instellingen voor forensische zorg nog toe naar een harde datum van de voorwaardelijke
invrijheidstelling. De rapporten van de inspecties en de OVV laten zien dat dat in
het geval van P. heeft gezorgd voor druk op de behandelaren om zo snel mogelijk te
starten met vrijheden. De gedachte hierachter is dat het voor de samenleving beter
is als de gedetineerde stapsgewijs heeft kunnen wennen aan de vrijheden. Dat leidt
tot situaties waarbij een gedetineerde mogelijk het voordeel van de twijfel krijgt.
Dat is onwenselijk en daarom zal de voorwaardelijke invrijheidstelling na aanname
van het wetsvoorstel Straffen en beschermingen niet langer van rechtswege plaatsvinden.
In de derde plaats is van belang dat het einde van een gevangenisstraf niet langer
automatisch ook het einde van de behandeling hoeft te betekenen. Sinds 1 januari 2018
kan bij ernstige gewelds- en zedendelicten de zelfstandige toezichtmaatregel van de
Wet langdurig toezicht worden opgelegd. Onder deze maatregel, die aansluitend aan
detentie of voorwaardelijke invrijheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd, kan
als voorwaarde worden opgelegd dat betrokkene verplicht is zich onder behandeling
te stellen of in een zorginstelling te laten opnemen. De rechter kan deze maatregel
telkens verlengen, zolang dat noodzakelijk is om recidive en ernstig belastend gedrag
jegens slachtoffers en getuigen te voorkomen. Met de inwerkingtreding van artikel
2.3 van de Wfz en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) komt er per
1 januari 2020 een belangrijk wettelijk instrument bij. De strafrechter krijgt dan
de bevoegdheid om aansluitend aan een strafrechtelijke titel verplichte zorg op grond
van de Wvggz te leggen. Dat betekent dat een gedetineerde na afloop van detentie zo
nodig gedwongen kan worden opgenomen in een instelling voor forensische zorg. Of aansluitend
aan de strafrechtelijke titel vervolgzorg nodig is, moet de forensische zorgaanbieder
in alle gevallen bezien. De Wfz bevat namelijk de verplichting om zes weken voor afloop
van de justitiële titel voorbereidingen te treffen voor aansluitende zorg indien deze
nodig is.
Ad 4. Waarborgen verbeteren bij toekennen vrijheden
Er moet voor de toekenning van vrijheden een ordelijke procedure zijn met waarborgen
op cruciale momenten. Dat betekent dat de eindverantwoordelijkheid voor deze beslissingen
duidelijk is belegd en dat er duidelijke afspraken zijn over advies en toezicht. Ik
scherp deze procedure als volgt aan.
Ten eerste wordt de eindverantwoordelijkheid voor beslissingen over vrijheden gedurende
het detentieverloop van een uitgeplaatste gedetineerde geconcentreerd bij de directeur
van de PI van waaruit de gedetineerde is uitgeplaatst. De directeur van de PI krijgt
de taak erop toe te zien dat bij het nemen van beslissingen altijd alle benodigde
informatie aanwezig is.
Ten tweede versterk ik de rol van partijen die moeten adviseren over het toekennen
van vrijheden. In de vrijhedencommissie van een PI of een PPC dient behandelinhoudelijke
expertise aanwezig te zijn om op een juiste manier risico’s te kunnen wegen. Als er
door het openbaar ministerie een executie-indicator is geplaatst, dient de directeur
van de PI advies te vragen aan het openbaar ministerie voordat hij vrijheden kan toekennen
aan een uitgeplaatste gedetineerde.14 Om er voor te zorgen dat dit nu standaard gebeurt, hebben DJI en het openbaar ministerie
inmiddels heldere afspraken gemaakt over de manier waarop die adviesvraag wordt gedaan.
Ten derde leg ik in regelgeving vast dat voor alle gedetineerden die worden uitgeplaatst
naar een instelling voor forensische zorg en die in dat kader vrijheden krijgen toegekend,
duidelijke voorwaarden worden gesteld waarop de reclassering toezicht kan houden.
Deze voorwaarden worden door de PI en de instelling voor forensische zorg geformuleerd,
onder andere op basis van advies van de reclassering. De reclassering heeft vanuit
haar expertise goed zicht op de risico’s voor de samenleving en haar onafhankelijk
advies waarborgt dat het belang van de veiligheid op de juiste manier wordt betrokken.
Ad 5. Wegnemen belemmeringen informatie-uitwisseling
Bij een uitplaatsing naar een instelling voor forensische zorg mag het niet zo zijn
dat relevante informatie niet wordt verstrekt omdat de gedetineerde geen toestemming
geeft voor die verstrekking. Instellingen voor forensische zorg dienen ook zonder
deze toestemming te kunnen beschikken over alle relevante gegevens over de zorg die
is verleend aan de gedetineerde, over het strafproces en over de tenuitvoerlegging
van de straf. Wet- en regelgeving dient voor deze gegevensverstrekking voldoende grondslagen
te bevatten.
Een aantal recente en binnenkort aanstaande wijzigingen in wet- en regelgeving voorziet
hierin. Zo is op 1 januari 2019 de Wfz in werking getreden. Het onderliggende Besluit
forensische zorg, dat naar verwachting op korte termijn wordt gepubliceerd en in werking
zal treden, schrijft voor dat het behandeldossier aan de nieuwe zorgaanbieder wordt
verstrekt in het geval van een overplaatsing. Ook regelt dit Besluit dat gegevens
uit het persoonsdossier van de gedetineerde, zoals een pro Justitia-rapportage en
reclasseringsadviezen, aan de forensische zorgaanbieder worden verstrekt. Daarnaast
bevat de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) – eveneens sinds 1 januari
2019 – een wettelijke grondslag voor de verstrekking van gegevens over de tenuitvoerlegging
van een straf of maatregel voor verschillende doelen. Tot die doelen behoren de tenuitvoerlegging
van strafrechtelijke beslissingen, het voorkomen van strafbare feiten en de resocialisatie.
Dit maakt bij uitplaatsing verstrekking van gegevens uit het penitentiaire dossier
van een gedetineerde aan de forensische zorginstelling mogelijk. Zo kunnen gegevens
over risico’s, incidenten en het gedrag van de gedetineerde in detentie worden gedeeld.
Hiermee wordt de toestemming van een gedetineerde voor het delen van deze informatie
irrelevant. Het is zaak om de mogelijkheden en verplichtingen die de nieuwe regelgeving
met zich meebrengt ook goed tussen de oren te krijgen bij behandelaren en detentieprofessionals.
Daarom laat ik voor de PI’s, de PPC’s en de instellingen voor forensische zorg een
instructie opstellen, waarin uiteengezet wordt welke informatie moet (en mag) worden
gedeeld op grond van de verschillende wettelijke grondslagen. Hierdoor is het voor
zowel de verstrekkende als de ontvangende partijen duidelijk welke gegevens zij in
de praktijk moeten en mogen delen.
Totdat het Besluit forensische zorg in werking is getreden, geldt dat een gedetineerde
die niet meewerkt aan het verstrekken van de noodzakelijke informatie aan de forensische
zorgaanbieder, niet zal worden uitgeplaatst.
Ad 6. Verbetering informatievoorziening richting gemeenten
Gemeenten zijn een belangrijke partner bij de terugkeer van gedetineerden in de samenleving.
Zij moeten daarom altijd goed zijn geïnformeerd. Sinds 1 januari 2019 is er in de
Wjsg een wettelijke grondslag voor het delen van informatie over (ex-)gedetineerden
met gemeenten, ten behoeve van schuldhulpverlening en resocialisatie. Bij de handhaving
van de openbare orde en veiligheid heeft de BIJ-regeling een duidelijke meerwaarde.
Naar aanleiding van de administratieve (menselijke) fout van het niet-melden richting
de gemeente Zeist in het onderhavige geval, is het BIJ-proces door DJI inmiddels gedigitaliseerd.
Daardoor worden dergelijke fouten voorkomen.
Om het systeem van BIJ-meldingen verder te volmaken is het belangrijk dat álle gemeenten
zijn aangesloten. De aansluiting op de BIJ is op dit moment vrijwillig – 312 van de
in totaal 355 Nederlandse gemeenten zijn aangesloten op het meldingensysteem. Ik ben
van mening dat alle gemeenten zouden moeten zijn aangesloten. Ik ga daarover in gesprek
met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Mocht dit overleg niet het gewenste
effect bereiken, dan overweeg ik een verplichting.
Daarnaast zal het aantal momenten waarop een melding uitgaat naar een gemeente worden
geïntensiveerd. Ik wil bijvoorbeeld dat verlof vaker wordt gemeld aan gemeenten. Ik
werk samen met de VNG, DJI en de Justitiële Informatiedienst (Justid) – die de BIJ-meldingen
verstuurt – voor het zomerreces een plan uit om de BIJ-regeling te verbeteren.
Los van een goed werkend systeem van BIJ-meldingen is goed contact tussen forensische
instellingen en gemeenten van groot belang. Als vrijheden worden toegekend tijdens
een verblijf in een instelling voor forensische zorg, zullen deze vrijheden in de
regel worden genoten in de gemeente waar de instelling is gehuisvest. In het kader
van de lokale openbare orde en veiligheid is het belangrijk voor een gemeente te weten
wat voor doelgroep in de betreffende instelling verblijft. De gemeente dient op basis
van die informatie bijvoorbeeld beslissingen te nemen over de inzet van wijkagenten.
Instellingen voor forensische zorg hebben een eigen rol in het onderhouden van goede
contacten met de gemeente waarin zij zijn gehuisvest. Ik wil dat zij actief en regelmatig
in contact treden met gemeenten en zal dit voortaan als verplichting opnemen in de
contracten tussen DJI en de forensische instellingen.
Ad 7. Doorlichting populatie
Na de aanhouding van Michael P. zijn uit voorzorg verschillende maatregelen genomen.
De FPA Utrecht staat sinds die tijd onder toezicht van de inspecties. Er zijn maatregelen
genomen ten behoeve van de lokale veiligheid. Er is een screening gedaan op het actuele
risico van de daar verblijvende populatie. Gedetineerden met zware problematiek worden
er tot op heden niet geplaatst. Er is een procesbewaker aangesteld en de inspecties
houden toezicht op de uitvoering van een verbeterplan. In de derde voortgangsrapportage,
door mij ontvangen op 27 maart 2019, concluderen de inspecties dat de doelen uit het
verbeterplan zijn behaald. Het toezicht van de inspecties op de FPA wordt nu op een
andere manier vormgegeven, waarbij de conclusies over het detentieverloop van P. worden
betrokken. Dit betekent ook dat de genomen maatregelen geleidelijk zullen worden afgebouwd.
Naar aanleiding van de wederhoorversie van de rapporten van de inspecties en de OVV
en de specifieke tekortkomingen die door hen aan de orde zijn gesteld, zijn aanvullende
maatregelen genomen. De volledige populatie uitgeplaatste gedetineerden die zijn veroordeeld
voor een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf is uit voorzorg doorgelicht. Dat houdt
in dat per individueel geval is gekeken of er vrijheden zijn toegekend, of de dossiers
op orde zijn en of de procedure voor het toekennen van vrijheden correct is doorlopen.
Deze doorlichting heeft ertoe geleid dat bij dertien uitgeplaatste gedetineerden de
vrijheden zijn ingetrokken omdat zij nog niet in de laatste fase van hun gevangenisstraf
zitten. Uit voorzorg zijn daarnaast bij acht uitgeplaatste gedetineerden de toegekende
vrijheden vooralsnog opgeschort, daar waar bijvoorbeeld een gestructureerde risicotaxatie
ontbrak. Er wordt met spoed gewerkt aan het aanvullen van deze dossiers. Na deze aanvulling
zal naar verwachting het merendeel van deze groep uitgeplaatste gedetineerden de behandeling
met de toegekende vrijheden kunnen hervatten. Maar met deze maatregel nemen we het
zekere voor het onzekere.
Tot slot
In het gevangeniswezen en in de forensische zorg wordt iedere dag hard en met veel
toewijding gewerkt met de moeilijkste mensen. Tijdens mijn bezoeken aan de betrokken
instellingen heb ik gezien en gehoord hoe deze zaak diepe indruk op de medewerkers
heeft gemaakt. Ik sprak daar met toegewijde professionals met een groot gevoel van
verantwoordelijkheid en plichtsbesef. Ik constateer dat zij dit ernstige voorval hebben
aangegrepen om de zorgverlening beter te maken met oog voor de veiligheid van de samenleving.
Met de al genomen en nieuw aangekondigde maatregelen wil ik hen steunen bij het verbeteren
van de bescherming van de samenleving.
Ik doe dit tevens vanuit een diep gevoelde verantwoordelijkheid tegenover de nabestaanden
van Anne Faber. Wat is gebeurd op vrijdag 29 september 2017, kan op geen enkele manier
ongedaan worden gemaakt. Wel wil ik met de in deze brief uitgewerkte maatregelen het
risico voor de samenleving zo klein mogelijk maken. Ik zal, samen met de sector, laten
zien dat we door deze afschuwelijke gebeurtenis een harde les hebben geleerd. Dat
zijn we aan de samenleving verplicht.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming