Brief regering : Reactie op vragen gesteld tijdens het algemeen overleg inzake energie van 13 februari 2019
30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid
Nr. 617 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 februari 2019
Hierbij bied ik u mijn reactie aan op de mondelinge vragen van de vaste Kamercommissie
voor Economische Zaken en Klimaat tijdens het Algemeen Overleg Energie van 13 februari
2019.
Het betreft de vraag van het lid Van der Lee (GroenLinks) en het lid Stoffer (SGP)
over de financiële ruimte in de DEI-regeling, vragen van het lid Van Raan (PvdD) over
biomassa, de vraag van het lid Van der Lee (GroenLinks), het lid Beckerman (SP) over
het inzicht in de warmteprijs van 50 warmtenetten in Nederland, de vraag van lid Mulder
(CDA) naar de rapportage over de Europese kopgroep en vragen van meerdere fracties
over korte termijn (technische) oplossingen voor de netproblematiek en de voortgang
van de wetgevingsagenda. Ik heb uw Kamer toegezegd hier schriftelijk op terug te komen,
waar mogelijk voor de voortzetting van de tweede termijn op donderdag 21 februari.
Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes
Financiële ruimte in de DEI-regeling
Vraag van het lid Van der Lee (GroenLinks) en Stoffer SGP:
Wij krijgen te horen dat bedrijven geld voor demonstratieprojecten in de projectsegmenten
CO2-reductie industrie, aardgasvrije gebouwen, flexibilisering elektriciteitssysteem
en ruimtelijke inpassing in 1 jaar moeten uitgeven. Bovendien zal de nieuwe DEI-regeling
pas open gaan in februari, terwijl een aanvraag 8 weken kost. Dit betekent dat bedrijven
slechts acht maanden hebben om het projectgeld te besteden. Dat is te kort, en daarom
dreigen bedrijven projecten uit te stellen. Kan de Minister deze tijdsklem loslaten?
Antwoord:
Ambitie is om met de middelen uit de DEI zoveel mogelijk kansrijke projecten te realiseren.
Mede om deze reden is de pilot- en demonstratieregeling (DEI+) in 2019 zo ingericht
dat ondernemers doorlopend kunnen indienen in plaats van de (tot op heden) twee momenten
per jaar. Daarbij geldt het principe van «first come first serve». Op deze manier
kunnen ondernemers zo snel mogelijk uitsluitsel krijgen over de gevraagde subsidie.
Het klopt dat voor partijen die meer dan € 125.000 subsidie vragen de projecten in
2019 gerealiseerd moeten zijn. Partijen die minder dan € 125.000 subsidie vragen hebben
een jaar na vaststelling de tijd om hun project te realiseren. Deze voorwaarden zijn
verbonden aan de extra middelen die ingezet worden voor klimaat en energie-innovatie
vanuit de klimaatenvelop 2019. De klimaatenvelop middelen voor 2020 en verder staan
nog niet op mijn begroting en zijn daardoor nog niet meerjarig beschikbaar.
Het risico dat dit krap wordt voor bedrijven die grote projecten willen indienen is
voorstelbaar. Als er een definitief klimaatakkoord ligt, komen de middelen uit de
klimaatenvelop meerjarig beschikbaar en is het voornemen om de subsidieregeling zo
snel mogelijk aan te passen en meerjarige aanvragen mogelijk maken en te bezien of
de realisatietermijn van 1-jarige projecten eventueel verlengd kan worden.
Reactie op vragen over biomassa
Het lid Van Raan (PvdD) heeft een aantal vragen gesteld over biomassa. Van onze hernieuwbare
energie is momenteel het grootste deel afkomstig van biomassa, zoals ik in de eerste
termijn al bevestigde. In de Nationale Energieverkenning 2017 valt te lezen dat het
aandeel in 2017 ongeveer 60% was, maar in 2023 relatief zal zijn gedaald naar minder
dan de helft en in 2030 naar ongeveer een kwart.
Ik ben het niet met de stelling van de heer Van Raan eens dat hernieuwbare energie
van biomassa niet duurzaam is omdat de duurzaamheidskaders nog in ontwikkeling zijn.
Voor de grootschalige verbranding van vaste biomassa met SDE+-subsidie gelden al duurzaamheidscriteria,
voor biobrandstoffen geldt het duurzaamheidskader van de Europese Richtlijn Hernieuwbare
Energie. Gelet op het belang dat het kabinet hecht aan het toepassen van duurzaam
geproduceerde biomassa wil het kabinet komen tot een integraal duurzaamheidskader
voor alle vormen van biomassa. Met een duurzaamheidskader valt te voorkomen dat toenemende
vraag naar biomassa ten koste gaat van onder andere ecosystemen, voedselvoorziening
en bodems. Het kabinet streeft ernaar om een zo breed mogelijk draagvlak te verkrijgen
voor het integrale duurzaamheidskader en zal daarom stakeholders betrekken bij het
opstellen.
De heer Van Raan gaf aan dat de verbranding van hout en planten niet CO2-neutraal is. Omdat de emissie bij verbranding evenveel is als de vegetatie bij de
groei heeft opgenomen uit de lucht, wordt dit in de internationaal gehanteerde afspraken
als CO2-neutraal aangeduid. Wel is het wenselijk dat de CO2 snel weer wordt opgenomen door middel van de groei van nieuwe bomen en planten. Daarom
besteden de duurzaamheidskaders aandacht aan deze zogeheten koolstofschuld. De meeste
biomassa die wordt gebruikt betreft de jaarlijkse aangroei van bomen, of snelgroeiende
soorten. Ook zetten we met het ontwerpKlimaatakkoord in op de groei van het aanbod
van duurzame biomassa en de hoeveelheid bomen in Nederland.
De heer Van Raan gaf aan dat het PBL concludeert dat er niet voldoende biomassa is
voor de toenemende vraag. Hij wil weten welke getallen bekend of juist nog onbekend
zijn en hoe te voorkomen valt dat de toenemende vraag ten koste gaat van de beschikbaarheid
van voedsel. Ook maakt hij zich zorgen dat er niet voldoende biomassa zal zijn. In
de analyse van het PBL van het Voorstel voor hoofdlijnen van het Klimaatakkoord stelt
het PBL dat de cijfers over het toekomstige aanbod een grote spreiding laten zien
en dat het allerminst zeker is, maar evenmin valt uit te sluiten, dat met dat aanbod
aan de toekomstige vraag kan worden voldaan. Het PBL heeft in die studie de vraag
van de klimaattafels gekwantificeerd en diverse onzekerheden benoemd. In de eerdere
studie Negatieve emissies (2018) heeft het PBL de aanbodverwachtingen op een rij gezet. De onzekere beschikbaarheid
van biomassa en de risico’s van een groeiende vraag voor onder meer de mondiale beschikbaarheid
van voedsel zijn redenen dat in het ontwerpKlimaatakkoord op voorstel van het kabinet
uitgangspunten zijn opgenomen om terughoudendheid te betrachten.
Op termijn wil het kabinet biomassa alleen nog inzetten waar geen kosteneffectieve
alternatieven zijn. Uiteraard moet deze biomassa duurzaam zijn en zoveel mogelijk
meervoudig gebruikt worden (cascaderen). Ook zijn acties opgenomen om vraag en aanbod
goed in de gaten te houden zodat waar nodig aanvullende acties kunnen worden ingezet
en terughoudend kan worden omgegaan met toepassen totdat een integraal duurzaamheidskader
beschikbaar is.
De heer Van Raan vroeg naar de bedragen die zijn toegekend aan biomassa voor biogas,
warmte en elektriciteit. Met de SDE+ is sinds 2008 een maximale subsidie toegekend
van € 2.479 mln. aan biogasprojecten en € 11.615 mln. aan projecten die biomassa inzetten
voor warmte en elektriciteit. De uitkering van deze bedragen is afhankelijk van de
realisatie van deze projecten en de subsidieduur is standaard 12 jaar. Genoemde bedragen
betreffen dus de energieopwekking van de periode 2008–2030. Via de ISDE is sinds 2015
subsidie beschikbaar voor kleinschalige biomassa-installaties en gaat het bij de projectaanvragen
uit 2018 om zo’n € 29 mln. Mestvergisting draagt bij aan de reductie van broeikasgasemissies (methaan) in de veehouderij en aan het vergroten van het aandeel hernieuwbare
energie en dus vervanging van broeikasgasemissies uit fossiele energiebronnen en is daarmee geen «boerenbedrog».
De Kamerleden Beckerman (SP) en Van der Lee (GL) vroegen naar een inzicht in de actuele
warmteprijs van diverse warmtenetten. Er is geen standaard overzicht beschikbaar van
de tarieven van alle warmteleveranciers in Nederland. Op basis van de Warmtewet wordt
door de ACM de maximumprijs vastgesteld voor de levering van warmte aan kleinverbruikers.
Warmtebedrijven mogen hier in hun tarieven niet overheen gaan, maar zijn vrij om er
onder te gaan zitten.
De Kamerleden van de SP en GL vroegen naar een inzicht in de actuele warmteprijs van
diverse warmtenetten. Er is geen standaard overzicht beschikbaar van de tarieven van
alle warmteleveranciers in Nederland. Voor wat betreft 11 grotere leveranciers1 hadden vier bedrijven in 2018 een gebruiksonafhankelijk tarief (vastrecht) dat lager
lag dan het maximum en hadden twee bedrijven een gebruiksafhankelijk tarief (variabel)
dat lager lag dan het maximum. Bij nog twee bedrijven lagen beide tarieven lager dan
het maximum. Tabel 1 geeft het beeld voor 2019 voor de vijf grootste leveranciers.2
Tabel 1 Warmtetarieven voor de vijf grootste leveranciers in 2019
Warmtetarief 2019
ACM (max)
NUON
Ennatuurlijk
Eneco
SVP
HVC
(div. netten)
Variabel warmte (€/GJ)
28.47
26.15
26.65
28.47
28.47
27,04
Vast (€):
344.84 +1
475.61
525.83
480.95
518.31
457.41/524.43
– vastrecht
318.95
268.63
303.21
284.45
318.95
251.93/318.95
– meetkosten
25.89
25.89
25.89
25.89
25.89
25.89
– afleverset
1
181.09
196.73
170.61
173.47
179.59
Gemiddeld 35 GJ/huish.
1.341 +1
1.391
1.459
1.477
1.515
1.404/1.471
Bedragen incl. BTW
X Noot
1
ACM stel geen maximumprijs vast voor de afleverset.
Op basis van de Warmtewet wordt door de ACM de maximumprijs vastgesteld voor de levering
van warmte aan kleinverbruikers. Warmtebedrijven mogen hier in hun tarieven niet overheen
gaan, maar zijn vrij om er onder te gaan zitten. In sommige specifieke situaties hebben
warmtebedrijven van hun standaardtarief afwijkende prijzen afgesproken. Onder de huidige
warmtewet geldt geen maximum voor de kosten van afleversets maar is bepaald dat daarvoor
redelijke kosten in rekening mogen worden gebracht. Na inwerkingtreding van de vorig
jaar aangenomen wijziging van de Warmtewet (voorzien per 1-1-2020) zal ook voor de
afleverset een maximumprijs worden vastgesteld. Indien naar de standaardtarieven van
de grote warmtebedrijven wordt gekeken, dan varieert de warmteprijs bij een gemiddeld
gebruik van 35 GJ/jr van € 1.391 tot € 1.515. Het onderling prijsverschil is dus maximaal
€ 124 per jaar (€ 10 per maand).
Tekorten netcapaciteit in bepaalde regio’s
In de eerste termijn van het AO is aangegeven dat een aantal (technische) oplossingsrichtingen
wordt verkend om op korte termijn soelaas te bieden voor de tekorten aan netcapaciteit
die zich in specifieke regio’s voordoet. Dit in aanvulling op juridische wijzigingen
die meer tijd in beslag zullen nemen, zoals de geplande AMvB enkelvoudige storingsreserve.
Deze gesprekken zal ik met alle betrokken partijen voeren. Uw Kamer heeft hier recent
ook antwoorden op Kamervragen over ontvangen. Ik zal u over de voortgang van deze
gesprekken in mei informeren.
Voortgang wetgevingsagenda
In december 2017 heb ik uw Kamer mijn brief over de wetgevingsagenda toegezonden (Kamerstuk
30 196, nr. 566). Afgelopen jaar hebben beide Kamers der Staten-Generaal de Warmtewet (Kamerstuk
34 723) en de Wet Voortgang Energietransitie (Kamerstuk 34 627) aangenomen. Op dit moment werk ik aan de Energiewet 1.0. Ik ben aan het bezien hoe
ik de Energiewet 1.0, mogelijke onderwerpen uit het ontwerpKlimaatakkoord en de implementatie
van de Europese regelgeving voor de interne elektriciteitsmarkt kan vormgeven in een
wetgevingsproces. Ik zal uw Kamer daarover nog informeren.
Ik heb uw Kamer vorige week geïnformeerd over Warmtewet 2.0 (Kamerstuk 30 196, nr. 616). Ik voorzie dat de internetconsultatie van dit wetsvoorstel na de zomer van 2019
kan starten. Naar verwachting zal het wetsvoorstel Warmtewet 2.0 in de loop van 2020
aan uw Kamer worden aangeboden.
Rapportage Europese kopgroep
Het lid Mulder (CDA) heeft geïnformeerd naar de voortgang van de klimaatkopgroep.
De halfjaarlijkse rapportage over de klimaatkopgroep, in kader van mijn ambitie het
Europese doel van 49% CO2-reductie te verhogen naar 55%, wordt voor het einde van deze maand aan uw Kamer toegezonden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat