Brief regering : Voortgang spoorgoederenvervoer en Betuweroute
29 984 Spoor: vervoer- en beheerplan
22 589 Betuweroute
Nr. 809 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2018
In vervolg op mijn brief van 22 juni 2018 (Kamerstuk 22 589, nr. 324) informeer ik u met deze brief over de uitvoering van het Maatregelenpakket Spoorgoederenvervoer
(Kamerstuk 29 984, nr. 782), het actuele gebruik van de Betuweroute, de stand van zaken met betrekking tot het
Derde spoor in Duitsland en enkele relevante internationale ontwikkelingen. Ook ga
ik in op enkele toezeggingen gedaan tijdens overleggen met uw Kamer.
Maatregelenpakket Spoorgoederenvervoer
Aan de Spoorgoederentafel van 5 oktober 2018 zijn afspraken gemaakt omtrent de uitvoering
van de acties uit het maatregelenpakket. Er is een programma organisatie ingericht
met zes clusters, waarbij partijen de verantwoordelijkheid op zich hebben genomen
om de acties binnen elk cluster tot uitvoering te brengen. Een programmamanager bewaakt
samen met deze clustertrekkers de voortgang. Verder is de afstemming geborgd met de
voorgenomen uitrol van ERTMS (Kamerstuk 33 652, nr. 63) en de reeds gestarte aanpak van de maatregelen in het kader van Basisnet (Kamerstuk
30 373, nr. 68). Ik heb er vertrouwen in dat met de getroffen voorbereidingen snel resultaten geboekt
kunnen worden.
Sectorpartijen zijn gestart met het verbeteren van de efficiëntie in de havenlogistiek,
het zoeken in de dienstregeling naar meer mogelijkheden voor 740 meter lange treinen,
het vormgeven van het convenant duurzaam spoorvervoer en het identificeren van kansen
voor deregulering. Zo is op 9 december jl. door ProRail in samenwerking met een spoorgoederenvervoerder
en DB Netz een praktijkproef uitgevoerd met een goederentrein van 740 meter die vanaf
Kijfhoek over de Brabantroute via Venlo naar Viersen (Duitsland) en vice versa heeft
gereden. De eerste resultaten van de proef zijn positief; een nadere evaluatie volgt
nog.
Zelf werk ik nu met prioriteit aan het opstellen van de aangekondigde subsidieregeling
als korting op de gebruiksvergoeding. Binnenkort zal ik de subsidieregeling bij de
Europese Commissie notificeren voor een toets aan de staatssteunregels. Ik vertrouw
erop dat begin 2019 de regeling de goedkeuring van de Europese Commissie kan krijgen,
zodat de regeling met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2019 in werking kan treden.
ProRail zal de regeling in mandaat uitvoeren.
Om de duurzame groeidoelstelling van het maatregelenpakket waar te maken zijn ook
meer mogelijkheden voor intermodaal vervoer nodig. Daartoe heb ik in het kader van
het MIRT afspraken gemaakt met provincies over de aansluiting van enkele terminals
(Kamerstuk 35 000 A, nr. 78). Ik heb € 12 miljoen (inclusief BTW) toegezegd voor de aansluiting van Rail Terminal
Gelderland en € 7 miljoen (inclusief BTW) vrijgemaakt voor het wegnemen van knelpunten
op het emplacement in het Havenschap Moerdijk. Recent is de aanleg gestart van de
spooraansluiting van de nieuwe railterminal die de Provincie Limburg in het Venlose
Trade Port Noord realiseert. Hiervoor heb ik eerder € 21,3 miljoen ter beschikking
gesteld.
Greenport Venlo
Met de aangenomen motie van het lid Amhaouch (CDA) is verzocht om in overleg met betrokkenen
te zoeken naar mogelijkheden tot realisatie van de beoogde spoorse maatregelen in
en om het emplacement van Venlo (Kamerstuk 35 000 A, nr. 40). In het bestuurlijk overleg MIRT-goederencorridors van 21 november jl. heb ik met
de decentrale partners afgesproken dat op basis van de vastgestelde sturingsafspraken
het plan van aanpak voor Venlo verder zal worden uitgewerkt. De maatregelen die ProRail
momenteel voor de spoorse bereikbaarheid van Venlo als internationaal vervoersknooppunt
uitwerkt (Kamerstuk 22 589, nr 323), zullen hierbij worden betrokken.1 Op basis van dit plan van aanpak bespreek ik met betrokkenen hoe de positie van Venlo
als bovengemiddeld multimodaal knooppunt verder versterkt kan worden.
ERTMS
In mijn brief over het Maatregelenpakket Spoorgoederenvervoer gaf ik aan dat de draagkracht
van de vervoerders voor de kosten van ERTMS tijdens de overgangsfase naar ERTMS moet
worden bewaakt. In dat kader heb ik, zoals toegezegd, met de Europese Commissie gesproken
over het verlengen van subsidietermijnen. De Commissie heeft aangegeven geen mogelijkheden
te hebben deze termijn te verlengen omdat deze verbonden is aan de spelregels van
het fonds waar deze subsidie wordt uitgegeven (Connecting Europe Facility (CEF)).
Samen met het Programma ERTMS, de Europese Commissie en materieeleigenaren bekijk
ik op welke wijze de toegekende Europese subsidies en nationale bijdragen voor het
opwaarderen van locomotieven optimaal kunnen worden benut.
Digitalisering
De Minister heeft recent de digitale transportstrategie goederenvervoer aan uw Kamer
aangeboden (Kamerstukken 26 643 en 34 244, nr. 581). In mijn brief over het maatregelenpakket heb ik aangegeven dat de verdere digitalisering
en automatisering van processen tussen de verschillende ketenpartners van groot belang
is voor de efficiencyverbetering van het spoorproduct. Omdat dit met name nodig is
in havengebieden, wordt dit meegenomen in het cluster dat zich richt op het verbeteren
van de havenlogistiek.
Monitor effectiviteit
Om de effectiviteit van het maatregelenpakket te beoordelen richt ik samen met de
leden van de Spoorgoederentafel een monitor in. In deze monitor kijk ik niet alleen
naar de economische prestaties van het spoorgoederenvervoer (zoals groei in aantal
treinen en vervoerd tonnage), maar ook naar de mate waarin het level playing field
met de buurlanden verbetert en modal shift wordt gerealiseerd. Ook kijk ik naar de
prestaties in het verminderen van de omgevingseffecten (zoals de ombouw naar stillere
wagons, de uitvoering van pilots ten aanzien van gedifferentieerd rijden en van hybride
locomotieven). Deze monitor moet ook de basis leggen voor de aangekondigde evaluatie
van de subsidieregeling in 2021.
Ambities pakket versus beschikbare capaciteit
Tijdens het Algemeen Overleg spoor van 11 oktober 2018 hebben uw leden zorgen uitgesproken
omtrent de geuite ambities in combinatie met de ambities in het reizigersvervoer (Kamerstuk
29 984, nr. 795). Kernvraag is: past het allemaal op het spoornetwerk? Voor het antwoord op deze
vraag onderneem ik het volgende:
• Ik monitor met de NMCA in hoeverre de autonome ontwikkeling past op de beschikbare
capaciteit (met medeneming van het investeringsprogramma in het MIRT; Kamerstukken
31 305 en 29 984, nr. 229). De ambitie van het maatregelenpakket strookt met de in de NMCA meegenomen groei
van het goederenvervoer. Meer specifiek toetst ProRail nog in hoeverre deze groei
zich verhoudt tot de benodigde capaciteit voor het Programma Hoogfrequent Spoor.
• In het kader van Toekomstbeeld OV verken ik in hoeverre nieuwe trends in openbaar
vervoer passen binnen de beschikbare capaciteit (Kamerstuk 23 645, nr. 663). Conform mijn toezegging in het Algemeen Overleg neem ik goederenvervoer mee in
de op te stellen Contourennota.
• Ik onderzoek hoe bij de capaciteitsverdeling een verdere verbetering van de benutting
van het spoor kan worden gerealiseerd (Kamerstuk 29 984, nr. 790). Ik betrek dit ook bij de omvorming van ProRail tot zelfstandig bestuursorgaan (Kamerstukken
25 268 en 29 984, nr. 172).
Effecten op de omgeving
Conform mijn toezegging in het Algemeen Overleg spoorveiligheid van 28 juni 2018 (Kamerstuk
29 893, nr. 218) zend ik u bijgaand de nieuwe prognoses voor het vervoer van gevaarlijke stoffen2. Deze prognoses, die ProRail in samenspraak met vertegenwoordigers van vervoerders
en verladers heeft opgesteld, vormen de eerste stap naar een robuust Basisnet (Kamerstuk
30 373, nr. 68). De volgende stap is om met deze prognoses de omvang van de risico’s te berekenen
en met regionale en lokale overheden in gesprek te gaan over benodigde aanpassingen
van de risicoplafonds in het Basisnet.
Ook heb ik de Kamer toegezegd dit najaar een overzicht te sturen van acties en initiatieven
die lopen om de productie en verwerking van gevaarlijke stoffen meer op één locatie
samen te brengen, waardoor spoorvervoer van dergelijke stoffen minder nodig zal zijn.
Daartoe is de als bijlage bij deze brief gevoegde Quick Scan uitgevoerd voor de chemische
clusters van Amsterdam, Rotterdam, Zeeland, Moerdijk en Delfzijl3. In deze quick scan zijn enkele potentiële mogelijkheden geïdentificeerd om vervoersstromen
te combineren, een modal shift of productie op locatie te realiseren. Om de praktische
haalbaarheid te verkennen start ik een dialoog met de betrokken bedrijven. Ik merk
daarbij op dat bij succesvolle toepassing dit op een beperkt aantal spoorwegtrajecten
tot risicoreductie zal leiden.
In het kader van de afspraken rondom de robuustheid van de Brabantroute en de Bentheimroute
is onder meer een versnelde aanleg van raildempers afgesproken om de geluidsoverlast
te beperken (Kamerstuk 30 373, nr. 63). Op de Bentheimroute is dit nagenoeg gerealiseerd. Op de Brabantroute wordt begin
2019 gestart en verwacht men dit in de zomer van 2019 af te kunnen ronden.
Gebruik Betuweroute
ProRail rapporteert jaarlijks over het gebruik van het nationale spoornetwerk door
het goederenvervoer in de publicatie «Ontwikkeling spoorgoederenverkeer».4 Het gebruik van de Betuweroute wordt in deze rapportage steeds geanalyseerd.
Tabel. Aantal goederentreinen per grensovergang met Duitsland 2017–2018.
Grensovergang
2017
2018
1e kwartaal
2018
2e kwartaal
2018
3e kwartaal
Oldenzaal–Bad Bentheim
5.850
1.650
1.450
1.600
Zevenaar–Emmerich
24.500
4.700
4.800
5.050
Venlo–Kaldenkirchen
12.500
4.250
3.950
4.250
Totaal
42.850
10.600
10.250
10.900
Toelichting: som beide richtingen samen, afgerond op 50-tallen
Bron: ProRail
De tabel beschrijft de meest actuele stand van zaken van het goederenverkeer met Duitsland.
Het totaal van de eerste drie kwartalen van 2018 komt op 74 procent van het totaal
voor 2017. Dit impliceert dat de totale verkeersomvang in 2018 niet wezenlijk anders
zal zijn dan in 2017. In mijn vorige rapportage heb ik u geschetst dat het totale
goederenvervoer per spoor over het Nederlandse net in 2017 was afgenomen ten opzichte
van 2016 door fors minder kolenvervoer. De stabilisering duidt erop dat de daling
in het kolenvervoer wordt gecompenseerd door groei van andere vervoersstromen op het
spoor. De eerstvolgende jaarrapportage van ProRail (over 2018) kan hierover meer duidelijkheid
geven.
Ten opzichte van 2017 geeft de tabel een terugval aan in het gebruik van de Betuweroute:
het aandeel van de grensovergang Zevenaar–Emmerich is over de eerste drie kwartalen
van 2018 gedaald naar gemiddeld 46 procent (in 2017: 57 procent). Het merendeel van
deze daling hangt samen met het omleiden van goederentreinen door werkzaamheden. Deze
treinen zijn met name omgeleid via de Brabantroute: het aandeel van de grensovergang
Venlo–Kaldenkirchen is gestegen naar gemiddeld 39 procent (in 2017: 29 procent).
Het Maatregelenpakket Spoorgoederenvervoer beoogt onder meer dat vervoerders eerder
kiezen voor het gebruik van de Betuweroute. Samen met ProRail wordt daartoe een prijsprikkel
uitgewerkt door een extra korting op de gebruiksvergoeding. Dit vergemakkelijkt ook
het gebruik van de Betuweroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Derde spoor Duitsland
In mijn vorige voortgangsrapportage heb ik u een voorlopig beeld geschetst van de
buitendienststellingen in 2019: iedere maand een enkelsporige buitendienststelling
van de Betuweroute van één week met om de maand een dubbelsporige buitendienststelling
in een weekend en een langdurige enkelsporige – en soms dubbelsporige – buitendienststelling
van in totaal ruim 40 dagen in de maanden juli en augustus. Dit beeld is nog onveranderd.
In 2020 is een vergelijkbaar patroon te verwachten. Overigens zal het Derde spoor
op Nederlands grondgebied tussen Zevenaar-Oost en de Duitse grens binnenkort in gebruik
genomen worden.
De Duitse infrastructuurbeheerder DB Netz heeft inmiddels eerste indicaties gegeven
voor de bouwplanning in 2021. Uit deze indicaties blijkt dat men in dat jaar de bouwwerkzaamheden
wil intensiveren. Gedurende een groot deel van het jaar wil DB Netz het tracé enkelsporig
(en van tijd tot tijd dubbelsporig) buiten dienst stellen. Uiteraard hangt dit mede
af van de afgifte van bouwvergunningen. De intensivering is gunstig voor de uiteindelijke
oplevering, maar heeft in 2021 extra impact op de omleidingsroutes door Brabant /
Limburg en Gelderland / Overijssel. Uit de contacten met onze Duitse partners blijkt
vooralsnog dat in de jaren na 2021 de buitendienststellingen teruggaan naar het meer
reguliere patroon zoals dat ook voor 2019 en 2020 zal gelden.
In 2014 heeft de Stuurgroep Derde spoor Duitsland een groot aantal maatregelen getroffen
om het omleiden van goederentreinen in goede banen te leiden met zo min mogelijk overlast
voor de omgeving (bijlage bij Kamerstuk 22 589, nr. 320). Daarbij is uitgegaan van het reguliere patroon in buitendienststellingen en het
beginsel dat ook omgeleid treinverkeer moet passen binnen de normen voor geluid en
externe veiligheid langs het spoor. Tot nu toe zijn deze maatregelen effectief gebleken.
Nu de omvang van buitendienststellingen in 2021 hiervan substantieel zal afwijken,
heb ik de Stuurgroep gevraagd om opnieuw naar de benoemde maatregelen te kijken en
recente ontwikkelingen, zoals het doortrekken van de reizigersverbinding Düsseldorf–Emmerich–Arnhem,
daarin mee te nemen. In de volgende rapportage kom ik hierop terug.
Bij brief van 31 oktober 2018 heeft het Havenbedrijf Rotterdam Minister Scheuer van
het Bondsministerie voor Verkeer en Digitale Infrastructuur opgeroepen de voortgang
van de aanleg van het Derde spoor te bespoedigen. Zoals eerder in antwoord op vragen
van uw Kamer aangegeven (Kamerstuk 22 589, nr. 322) dring ook ik daar regelmatig bij onze Duitse partners op aan. Het is evenwel van
groot belang dat bouwvergunningen kunnen rekenen op draagvlak, zodat de kans op juridische
procedures die de aanleg verder kunnen ophouden, wordt geminimaliseerd.
Monitoring effecten op zeehavens en industrie
Bijgaand zend ik u de resultaten van het onderzoek dat ik naar aanleiding van het
verzoek van het lid Middendorp heb laten uitvoeren naar de effecten van de vertraging
in de bouw van het Derde spoor op de Nederlandse zeehavens en industrie5. Uit de rapportage blijkt dat er tot en met 2017 geen indicaties zijn voor het verschuiven
van internationale ladingsstromen naar zeehavens in de buurlanden. In onderstaande
tabel is zichtbaar dat vooral door de compensatieregeling voor het Derde spoor de
effecten op zeehavens zeer gering zijn.
Tabel. Effecten vertraging Derde spoor op zeehavens en industrie in 2017.
Overslag NL havens in mln. ton
Oost-West spoorvolume in mln. ton
Berekend spoorvervoer potentieel havens zonder omleidingen in tonnen
Spoorvolume wat beïnvloed wordt in havenkeuze
Aandeel zonder compensatie-regeling
600,8
35,1
2.037
0,006%
0,008%
Bron: Panteia
Ook het effect op de industrie is vrijwel nihil. Alhoewel de Betuweroute in 2018 minder
beschikbaar is geweest, laten de resultaten voor de eerste helft van 2018 geen ander
beeld zien. Dit onderstreept dat het maatregelenpakket van de Stuurgroep Derde spoor
effectief is gebleken. Via deze Stuurgroep zal ik ontwikkelingen blijven volgen en
bij een gewijzigd beeld hiervan melding maken in de voortgangsbrieven over de Betuweroute.
Tracé Heerlen–Herzogenrath
Het tracé Heerlen–Herzogenrath zal geschikt gemaakt worden voor goederenvervoer met
elektrisch materieel (Kamerstukken 29 984 en 22 589, nr. 674). Daarvoor zijn tussen Landgraaf en de Duitse grens twee maatregelen nodig: een voldoende
zware elektrificatie om elektrische locomotieven te kunnen rijden en de vervanging
van de treinbeveiliging (opheffen van het «ATB-NG eiland»), omdat er vrijwel geen
elektrische locomotieven voor goederentreinen zijn die met ATB-NG zijn uitgerust.
Recent is één van de twee maatregelen opgeleverd: de elektrificatie van het gedeelte
tussen Landgraaf en Herzogenrath is operationeel. Binnen de concessie van de Provincie
Limburg zal de vervoerder dan ook starten met het aanbieden van elektrisch spoorvervoer
op het traject Maastricht–Heerlen–Herzogenrath–Aken, zodra in Duitsland de toelatingsprocedure
van het nieuwe materieel met een positief resultaat is afgerond.
Omtrent de tweede maatregel, de vervanging van de treinbeveiliging, werkt ProRail
– zoals gemeld in mijn brief van 22 juni 2018 (Kamerstuk 29 984, nr. 785) – de vervanging uit. Daarbij betrekt ProRail de sanering van twee niet-actief beveiligde
overwegen. Voor de uitwerking inclusief een planning voor realisatie heeft ProRail
naar verwachting negen maanden nodig. Het is mijn streven om de vervanging vóór de
dienstregeling van 2021 afgerond te hebben, zodat dit tracé volwaardig kan bijdragen
aan de in dat jaar grotere noodzaak om goederentreinen om te leiden.
Kosten op de «laatste kilometer»
Tijdens het Algemeen Overleg spoor van 11 oktober jongstleden heb ik toegezegd om
meer helderheid te geven over het belang van de kosten van de «laatste kilometer»
(«last mile»)(Kamerstuk 29 984, nr. 795). Op verzoek van het lid Ziengs (VVD) betrek ik daarbij tevens de kwaliteit van de
infrastructuur op de havenspoorlijn in Rotterdam.
De kosten van de «laatste kilometer» worden gedomineerd door handelingen die op terminals
en in havengebieden gedaan moeten worden. Het aantal handelingen varieert sterk met
het type goederen en hangt af van de wijze waarop logistieke ketens zijn ingericht.
De kosten voor de «laatste kilometer» kunnen daardoor ver uiteenlopen. Daarbij gaat
het om – soms complexe – coördinatie tussen betrokken partijen, zoals terminal, operator,
vervoerder, douane en inspectie. Het gaat niet alleen om het overslaan van goederen
van en naar spoorwagons, maar ook om het rangeren van wagons en het samenstellen van
treinen. Andere handelingen betreffen noodzakelijke (fytosanitaire en / of douane)
inspecties, administratieve zaken (ladingpapieren) en controles aan te gebruiken treinmaterieel.
Zo is in het transport van containers het aandeel van de «laatste kilometer» per container
bij een directe bediening van één terminal circa 4 procent en met een havenbedieningsronde
langs meerdere terminals circa 24 procent.
De relatieve betekenis van de kosten van de «laatste kilometer» in de totale kosten
van vervoer hangt sterk af van de afstand waarover vervoerd moet worden. Zo vormen
de kosten van handelingen op de gemiddeld laatste 8 kilometer in het Rotterdamse havengebied
40 procent van de totale kosten voor vervoer tussen Rotterdam en Praag (1.052 kilometer),
31 procent voor Katowice (1.380 kilometer) en 57 procent voor Duisburg (240 kilometer).6
Hoewel er geen eenduidig beeld is te geven van de exacte hoogte van deoeHo kosten
van de «laatste kilometer», is wel duidelijk dat op deze «laatste kilometers» een
flinke kostenverlaging te realiseren valt. Daarom worden binnen het Maatregelenpakket
Spoorgoederenvervoer de kosten van de «laatste kilometer» aangepakt in het cluster
voor de verbetering van de havenlogistiek.
Een andere factor die van invloed is op de kosten is de kwaliteit van de havenspoorlijnen.
Deze vormen in het Rotterdamse havengebied een essentieel onderdeel om de havenlogistiek
per spoor mogelijk te maken. Uit gegevens van ProRail is mij gebleken dat het aantal
betekenisvolle storingen op de havenspoorlijn de laatste jaren is toegenomen van ruim
500 in 2015 naar ongeveer 600 nu. Deze storingen brengen voor vervoerders hoge additionele
kosten met zich mee, omdat zij de inzet van materieel en personeel moeten herschikken.
Bovendien moeten betrokken partijen hun processen in de logistiek aanpassen, wat ook
kostenverhogend werkt. Deze storingen zorgen aldus voor een verslechtering van de
marktpositie van spoorgoederenvervoer ten opzichte van andere modaliteiten en – breder –
de internationale concurrentiepositie van de Rotterdamse haven. ProRail heeft in het
beheerplan voor 2019 aangekondigd dat specifiek voor het havengebied Rotterdam tot
en met 2021 de eerste knelpunten worden opgepakt.
Goederenvervoer over de HSL
Tijdens het Algemeen Overleg spoor van 11 oktober is gevraagd of het ministerie kan
onderzoeken of spoorgoederenvervoer via de HSL-Zuid een (financiële) impuls zou kunnen
betekenen voor het rendement van dit HSL-tracé (Kamerstuk 29 984, nr. 795). Zoals aangegeven in de schriftelijke antwoorden op dezelfde vragen, gesteld tijdens
de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van 7 november 2018 (bijlage bij Handelingen II
2018/19, nr. 21, item 14), is er volgens de huidige inzichten geen vraag vanuit de goederensector te verwachten
om deze route te gebruiken, omdat verreweg de meeste goederentreinen richting Duitsland
gaan.7 Maar ook in het geval er wel een marktvraag zou zijn, heeft goederenvervoer een negatief
effect op de dienstregeling van personenvervoer op de HSL vanwege de lagere snelheid
van goederentreinen. Bovendien kan goederenvervoer over de HSL vanwege een hogere
belasting van de infrastructuur tot hogere kosten voor beheer, onderhoud en vervanging
voor dit tracé leiden. Daarom verwacht ik dat spoorgoederenvervoer over de HSL eerder
een verslechtering dan een verbetering van het rendement van het HSL-spoor zal opleveren.
Internationale samenwerking
Tijdens de Rail Freight Day van 6 december 2018 in Wenen heeft het Oostenrijkse voorzitterschap
een politieke verklaring (zie bijlage8) uitgegeven over de voortgang in de implementatie van de Rotterdam verklaring.9 Daarbij bouwt het voorzitterschap voort op de ministersverklaring «Starting a new
era: clean, safe and affordable mobility for Europe» van de informele Transportraad
van 30 oktober 2018 te Graz. De politieke verklaring stelt dat voortgang geboekt is,
maar dat er nog een volle agenda over blijft om de positie van spoorgoederenvervoer
verder te versterken. Dit ontleent het voorzitterschap aan de rapportage over de voortgang
in de 10 prioriteiten die de sector, mede in overleg met de Europese Commissie, op
basis van de Rotterdam verklaring aan de eigen verklaring had ontleend.10 Concreet gaat het om het tot stand brengen van een Europees netwerk ter realisatie
van de doelen van de Rotterdam verklaring, de voortgang in de digitaliseringsopgave
bij het uitwisselen van informatie over vertragingen, het vaststellen van gezamenlijke
prestatie-indicatoren en een betere internationale afstemming van werkzaamheden aan
het spoor (mede op basis van gedelegeerd besluit EU 2017/2075). Ook wordt gewerkt
aan het identificeren van omleidingsroutes naar aanleiding van de Ministersverklaring
van Leipzig (Kamerstuk 21 501-33, nr. 704).
Begin 2019 verwacht ik Europese besluitvorming over het invoeren van stillere routes
voor spoorgoederenvervoer (Kamerstuk 29 984, nr. 764). Deze besluitvorming had ik eerder in oktober voorzien, maar er bleek nog nader
overleg met enkele lidstaten nodig. Dit overleg is vrijwel afgerond.
Spoorgoederencorridors
De Uitvoerende Comités11 van de corridors Rhine Alpine en North Sea Mediterranean hebben recent aanpassingen
van hun implementatieplannen vastgesteld.12 Daarbij betrekken de comités nauwgezet de uitvoering van de nationale ERTMS-implementatieplannen
en stemmen af op welke delen van het netwerk versnelling van de uitrol van belang
is. Zo is ook de actuele stand van zaken uit de voortgangsrapportage van het programma
ERTMS meegenomen (Kamerstuk 33 652, nr. 63).
Met betrekking tot de spoorgoederencorridor North Sea Baltic is een traject gaande
om Estland en Letland, die momenteel als waarnemer participeren, volwaardig te laten
deelnemen in het Uitvoerend Comité van deze corridor. Daartoe is in december een «joint
agreement» ondertekend. Conform de instellingsverordening (913/2010/EC) zullen deze
landen vanaf 2020 volwaardig lid zijn van deze corridor. Verder onderzoekt het Uitvoerend
Comité de eventuele toevoeging aan de corridor van het havengebied Gent-Terneuzen.
«Issue log»
De Europese Commissie heeft het initiatief genomen om een zogenoemd «issue log» op
te zetten. Dit is een lijst van met prioriteit weg te nemen barrières voor het internationale
spoorgoederenvervoer. Eén van de geïdentificeerde issues betreft het moderniseren
van de remtabellen zoals die nu nog zijn vastgelegd in nationale regelgeving. Intentie
is om te komen tot uniforme beremmingseisen die aan treinen gesteld worden voor een
gehele corridor. De in Nederlandse regelgeving opgenomen remtabellen wijken af van
de remtabellen in bijvoorbeeld de Duitse regelgeving. Een ander issue betreft de behoefte
aan meer flexibiliteit bij het vereiste taalniveau voor machinisten op grensbaanvakken.
«Business to government»-samenwerking met Duitsland
Met mijn Duitse ambtgenoot, de heer Ferlemann, heb ik in navolging van mijn eerdere
contact met hem (zie mijn brief van 22 juni 2018) afgesproken om in het voorjaar van
2019 een «business to government»-bijeenkomst te organiseren over het spoorgoederenvervoer
met een beperkt aantal vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven. Beide landen hebben
maatregelen ten behoeve van het bevorderen van spoorgoederenvervoer opgesteld en werken
in de Uitvoerende Comités samen aan de ontwikkeling van spoorgoederencorridors. In
deze bijeenkomst zal worden besproken op welke onderwerpen samenwerking verder versterkt
kan worden.
Gesprekken met onze buurlanden
Recent hebben delegaties van het kabinet gesproken met partijen in de buurlanden.13 Op 19 november 2018 hebben de Minister en ik met Minister Wüst tijdens de eerste
Nederlands-Noordrijn-Westfaalse regeringsontmoeting een verklaring ondertekend om
de hechte samenwerking verder te intensiveren en de multimodale transportverbindingen,
in het bijzonder tussen de zeehavens en de economische centra in het achterland, te
versterken. Daarbij richten wij ons op duurzaam en slim transport en de reductie van
emissies. Op 5 november 2018 hebben de Minister en ik tijdens de vierde Vlaams-Nederlandse
Top met Minister Weyts afspraken gemaakt op het gebied van mobiliteit en infrastructuur
gericht op duurzaam vervoer en modal shift onder meer op de achterlandverbindingen
van onze zeehavens. Op 10 december 2018 heb ik over dezelfde thematiek (inclusief
voortgang Derde spoor) gesproken met Staatssecretaris Ferlemann van het Bondsministerie
voor Verkeer en Digitale Infrastructuur.
Zowel met Noordrijn-Westfalen als met Vlaanderen heb ik afgesproken dat Nederland
zal participeren in een tri-nationale werkgroep onder leiding van Duitsland; een eerste
verkennend gesprek met alle partijen heeft op 14 december 2018 plaatsgevonden. Mijn
inzet voor deze werkgroep is om samen met de partners te zoeken naar een «win-win-win»-situatie
voor de drie landen door de grensoverschrijdende mobiliteit breder te bezien en niet
alleen te kijken naar de «Rhein-Ruhr-Rail-Connection»(3RX). De in te stellen werkgroep
is in vervolg op de begin 2018 op initiatief van Vlaanderen gepubliceerde «Feasibility
study alternative Rhein-Ruhr-Rail-Connection» (3RX), waaruit blijkt dat een dergelijke
verbinding voor Nederland sec weinig toegevoegde waarde heeft. Ik heb dan ook aangegeven
dat in de eerste plaats de kosten-batenverhouding moet verbeteren. Essentieel is dat
ook Nederland baat heeft van de door onze buurlanden beoogde investeringen, hoe omgevingseffecten
gemitigeerd kunnen worden en op welke wijze investeringen gefinancierd kunnen worden.
Daarnaast is het van belang dat we ook kijken naar andere grensoverschrijdende verbindingen
en hoe hierin tot een gezamenlijke meerwaarde te komen. Ik vertrouw erop dat de werkgroep
hiermee in 2019 voortvarend aan de slag gaat.
Polen
Een markt die kan bijdragen aan de groei ambitie van het Maatregelenpakket Spoorgoederenvervoer
is het vervoer van en naar Polen. In de afgelopen jaren stijgen de over het spoor
vervoerde volumes. De Minister heeft in oktober tijdens haar handelsmissie naar Polen
met onder andere een delegatie spoorgoederenbedrijven aandacht besteed aan spoorgoederenvervoer.
Er is een bezoek gebracht aan de vernieuwde terminal van een Nederlandse ondernemer
in Wroclaw en is gesproken met Nederlandse en Poolse ondernemers. Tevens heeft de
Minister met haar Poolse collega gesproken over het verder bestendigen van de bilaterale
relatie.
Volksrepubliek China
Bij deze brief is de studie gevoegd die ik heb laten uitvoeren naar spoorgoederenvervoer
China-Nederland14. Uit deze studie blijkt dat dit vervoer steeds belangrijker wordt, maar dat de volumes
in verhouding tot maritiem vervoer nog bescheiden zijn. De groei is echter substantieel
en de verwachting is dat dit in de toekomst zal doorzetten. De studie beveelt aan
deze groei te ondersteunen. Daarmee kan ook deze deelmarkt van belang worden in het
realiseren van de groei ambitie van het Maatregelenpakket Spoorgoederenvervoer.
In 2019 zal vanuit het ministerie een (ambtelijke) missie naar China georganiseerd
worden met Nederlandse belanghebbenden in het spoorgoederenvervoer. Belangrijkste
doel van deze missie is om Nederlandse bedrijven te positioneren bij Chinese publieke
en private partners. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft dit ook expliciet als wens
geuit.
Tot slot
In deze brief heb ik geschetst hoe op verschillende terreinen wordt gewerkt aan de
versterking van de positie van het spoorgoederenvervoer om zo bij te dragen aan de
kabinetsambities om meer goederenvervoer per spoor af te wikkelen en de uitstoot van
schadelijke emissies te beperken. De komende tijd zal ik met de partijen aan de Spoorgoederentafel
de voortgang in de acties bewaken en u hierover halfjaarlijks rapporteren.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer
Indieners
-
Indiener
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat