Brief regering : Informatie over het gesprek met de groep Innovatief uit de Knel over de feiten en cijfers rond het fosfaatrechtenstelsel
33 037 Mestbeleid
Nr. 347 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2018
Tijdens het AO Mestbeleid en Onregelmatigheden I&R-registraties heb ik toegezegd dat
er een gesprek wordt gepland met de groep Innovatief uit de Knel over de feiten en
cijfers rond het fosfaatrechtenstelsel en uw Kamer daarover te informeren. Dit gesprek
heeft vanochtend plaatsgevonden op mijn ministerie. Aanwezig waren vertegenwoordigers
van Innovatief uit de Knel en medewerkers van het CBS, Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO.nl) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
Voorafgaand aan het overleg heeft Innovatief uit de Knel hun vragen aan het ministerie
toegestuurd. Hierbij stuur ik u deze vragen en de antwoorden daarop. Tijdens het gesprek
heeft een nadere gedachtewisseling plaatsgevonden. Een belangrijk onderwerp van gesprek
was de staatssteungoedkeuring van het fosfaatrechtenstelsel. Aan het eind van het
gesprek is geconcludeerd dat Innovatief uit de Knel, ondanks de gegeven toelichting
op de inhoud van de staatssteunbeschikking (zie ook het antwoord op vraag 5), vasthoudt
aan de eigen interpretatie hiervan.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Beantwoording vragen Innovatief uit de Knel – Bespreking 19 december 2018
1.
Hoeveel dieren waren er (aantallen) met I&R diercode 101 en 102 op 2-7-2015? Hoeveel
dieren hiervan waren aanwezig op niet-melkleverende bedrijven?
Antwoord
Er zijn verschillende gegevensbronnen en indelingen van runderen waar gebruik van
wordt gemaakt en waar in verschillende vragen op terug wordt gekomen.
In het Identificatie & Registratiesysteem (I&R) staat van alle runderen informatie
over bijvoorbeeld geslacht, leeftijd en haarkleur.
In de Gecombineerde Opgave geven ondernemers aan tot welke CBS-code hun dieren behoren
en waarvoor de dieren dus gehouden worden.
Op basis van de Meststoffenwet (diercategorieën) en de Beleidsregel fosfaatrechten
jongvee heeft de landbouwer fosfaatrechten nodig voor:
• Melk- en kalfkoeien: dit zijn koeien (bos taurus) die tenminste eenmaal hebben gekalfd
en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden, met inbegrip van koeien
die drooggezet zijn en koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken;
• Jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij (dit is ook mannelijk jongvee dat
bedoeld is om later fokstier voor de melkveehouderij te worden);
• Jongvee jonger dan 1 jaar dat bestemd is om zoogkoe te worden (dus bedoeld om een
kalf te krijgen);
• Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder voor de melkveehouderij;
• Jongvee van 1 jaar en ouder dat bestemd is om zoogkoe te worden (dus bedoeld om een
kalf te krijgen).
In I&R wordt geen koppeling gemaakt tussen individuele dieren en een diercategorie
uit de Meststoffenwet, dan wel een CBS-code. De gestelde vraag kan daarmee dan ook
niet worden beantwoord.
In de servicebrief die in 2016 aan ondernemers is verstuurd is de hoeveelheid melkvee
op het bedrijf door RVO.nl weergegeven per categorie. Deze aantallen zijn bepaald
op basis van de gegevens in het I&R-register op 2 juli 2015. Dit register maakt, zoals
hierboven aangegeven, geen onderscheid tussen melkvee en vleesvee. Om die reden heeft
RVO.nl op basis van de opgave melkvee en vleesvee via de Gecombineerde Opgave 2015
een correctie toegepast op de gegevens uit het I&R-register. In de GDI 2015, onderdeel
«Rundvee op 1 april 2015», hebben bedrijven immers het houdersdoel aangegeven (CBS-code).
De servicebrieven zijn aan ondernemers voorgelegd ter controle van de gegevens. Ondernemers
konden hierop een zienswijze indienen. Deze zienswijzen zijn allemaal beoordeeld op
basis van de informatie en bewijsstukken die door de ondernemers zijn aangeleverd.
Op basis hiervan zijn vanaf 2018 de initiële fosfaatrechtenbeschikkingen aan landbouwondernemers
verstuurd.
In de brief van 7 december jl. aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 33 037, nr. 331) staat weergegeven hoeveel rechten zijn toegekend aan de verschillende bedrijfstypes.
Op basis van de Meststoffenwet worden ook fosfaatrechten toegekend aan niet-melkproducerende
bedrijven. Dit betreft bijvoorbeeld jongveeopfokbedrijven.
2.
Wat was het aantal dieren met CBS diercode 217 en diercode 221 op 2-7-2015 welke volgens
de brief [e-mail] van [......] d.d. 10-7-2017 (onderwerp: spoed terugkoppeling n.a.l.v.
vragen aan CBS) fosfaatrechten hebben toegewezen gekregen. Hoeveel fosfaatrechten
zijn op deze manier toebedeeld?
Antwoord
De fosfaatrechten zijn niet toegekend op basis van deze CBS-codes. Voor de initiële
toekenning van de fosfaatrechten is uitgegaan van de definitie van melkvee zoals deze
in de Meststoffenwet is opgenomen. Daarnaast heeft op basis van de Beleidsregel fosfaatrechten
jongvee een herbeoordeling plaatsgevonden.
Aan de dieren binnen CBS-code 217 (vrouwelijk jongvee, jonger dan één jaar voor de
vleesveeproductie) en 221 (vrouwelijk jongvee, 1 tot 2 jaar, voor de vleesveeproductie)
zijn, na herbeoordeling, geen rechten toegekend tenzij het vrouwelijke runderen voor
de vleesveehouderij betrof die bestemd waren om zoogkoe te worden (een kalf te krijgen).
Zoals aangegeven in de beantwoording van de feitelijke vragen van de Tweede Kamer
(7 december jl., Kamerstuk 33 037, nr. 331), vraag 11, is de inschatting dat ca. 600.000 kg fosfaat is toegekend voor jongvee
in de vleesveehouderij dat bestemd is om een kalf te krijgen. Hiervan wordt naar verwachting
ca. 140.000 kg fosfaat doorgehaald in verband met de Vrijstellingsregeling zoogkoeienhouderij.
Dus in totaal is er nog ca. 460.000 kg fosfaat in de markt die is toegekend voor jongvee
in de vleesveehouderij dat bestemd is om een kalf te krijgen.
3.
Hoe zijn de diercategorieën 100, 101 en 102 en CBS codes 217 en 221 verdeeld over
de categorieën bedrijven in de tabel bij het antwoord op vraag 1 in de brief van Schouten
van 7-12-2018 inzake beantwoording vragen van feitelijke aard over het fosfaatdossier
[Kamerstuk 33 037, nr. 331]?
Antwoord
De fosfaatrechten zijn toegekend voor aanwezige dieren op 2 juli 2015 die voldoen
aan de definitie van melkvee. Daarbij is het bedrijfstype waarop deze dieren staan
niet relevant. De tabel zoals weergegeven in de beantwoording van de vragen van feitelijke
aard geeft dus een feitelijk antwoord op de gestelde vraag maar dit zegt niets over
welke dieren op deze bedrijven aanwezig zijn en op welke grond dus rechten zijn toegekend.
Bij het opstellen van de tabel is gekeken hoeveel fosfaatrechten er per type bedrijf
(bepaald op basis van GDI in 2018) zijn toegekend.
Voor CBS-code 217 en 221 zijn, zoals ook bij het antwoord op vraag 2 aangegeven, na
herbeoordeling geen fosfaatrechten toegekend, behalve als het jongvee voor de vleesveehouderij
betreft dat bestemd is om zoogkoe te worden (een kalf te krijgen).
4.
Hoeveel bedrijven van de categorie «gemengde bedrijven uit de tabel in vraag 1 [Kamerstuk
33 037, nr. 331] waren op 2-7-2015 melk-leverende bedrijven?
Antwoord
Van de 858 gemengde bedrijven was het merendeel melkproducerend. Bij de toekenning
van fosfaatrechten gaat het er om op een bedrijf op 2 juli 2015 melkvee werd gehouden.
5.
De Staatsteunbeschikking stelt in artikel 95 dat bij het verdelen van de fosfaatrechten
uit moet worden gegaan van «expected needs» op basis van de historische productiecapaciteit
zijnde stallen en grond en melkvee en melkapparatuur. Het betreft duidelijk en/en,
niet en/of. Hoe onderbouwt LNV/RVO het feit dat fosfaatrechten zijn toebedeeld aan bedrijven
die op 1-1-2018 niet beschikten over melkvee en een melkmachine. Wat is de reden om
deze rechten maar voor een deel terug te halen en zoogkoeienhouders de keuze te geven
ja/nee te opteren voor fosfaatrechten. O.a. hobbyisten, bejaarden, kinderboerderijen
beschikken zodoende over fosfaatrechten. Voor professionals met onomkeerbare investeringen
is de pot leeg.
Antwoord
Met de staatssteunbeschikking heeft de Europese Commissie het fosfaatrechtenstelsel,
zoals neergelegd in de Meststoffenwet, verenigbaar verklaard met de interne markt.
De staatssteunbeschikking vervangt de wet dus niet. In de staatssteunbeschikking is
opgenomen dat ten aanzien van bedrijven die sinds 2 juli 2015 hun melkveestapel drastisch
hebben teruggebracht, een toets wordt uitgevoerd om te voorkomen dat zij meer fosfaatrechten
krijgen toegekend dan op basis van hun verwachte behoefte gerechtvaardigd is. Daarvoor
wordt gekeken of op 1 januari 2018 nog sprake was van een landbouwbedrijf en wat op
die datum de productiecapaciteit was. De productiecapaciteit bestaat onder meer uit
stallen, land, melkapparatuur en melkvee. Naar al deze facetten wordt gekeken om te
bepalen of er productiecapaciteit is. Dit betekent niet dat ook al deze faciliteiten
aanwezig moeten zijn. Het fosfaatrechtenstelsel ziet immers bijvoorbeeld ook op jongveeopfok.
Op deze bedrijven hoeft geen melkmachine aanwezig te zijn om over productiecapaciteit
te kunnen beschikken. Het is dus niet zo dat alle genoemde faciliteiten (en/en) beschikbaar
moeten zijn.
Op dit moment zijn al meer rechten toegekend dan het fosfaatplafond van 84,9 miljoen
kilogram. Dat betekent echter niet dat daardoor geen fosfaatrechten meer worden toegekend
aan ondernemers die er recht op hebben. Indien een ondernemer op grond van de wet-
en regelgeving in aanmerking komt voor fosfaatrechten, dan worden die toegekend. Het
is dus niet zo dat een ondernemer die in aanmerking komt voor rechten (bijvoorbeeld
op grond van de knelgevallenvoorziening of vanwege een beslissing op bezwaar), ze
niet krijgt omdat ze «op» zouden zijn.
6.
Bedrijven die op 1 jan 2018 geen melk leverden kunnen niet meedoen aan de «Kalden»
startersregeling. Hier hanteert RVO kennelijk het uitgangspunt dat i.h.k.v. de «expected
needs» de productiefactor melkvee ontbreekt. Dit is exact volgens de afspraken in
de Staatssteunbeschikking. Hoe verklaart RVO dat stoppers die per 1-1-2018 geen melkkoeien
meer hadden wel fosfaatrechten zijn toegewezen op basis van «expected needs»? Het
gaat immers niet over pot. benutbare productiecapaciteit maar aanwezige productiecapaciteit
zoals vee en grond en stallen en een melkmachine.
Antwoord
De afbakening van de knelgevallenregeling voor starters is niet gebaseerd op de criteria
die gelden voor de «expected needs»-toets, maar op het rapport van de Commissie Kalden.
In dat rapport wordt ook verwezen naar starters die op de peildatum nog uitsluitend
jongvee hielden, en dus pas later melk zijn gaan produceren. Dit staat los van de
«expected needs»-toets, zie voor een toelichting op deze toets het antwoord op vraag
5.
7.
Hoe is de toepassing door RVO van artikel 95 van de Staatssteunbeschikking bij het
verdelen van de fosfaatrechten te rijmen met uitspraken van het CBB inzake de melkveefosfaatreferentie
en de jurisprudentie bij de Raad van State «formulering van een melkveebedrijf» inzake
de WAV?
Antwoord
De «expected needs»-toets is uitgevoerd in het kader van de staatssteunbeschikking
bij de uitvoering van het fosfaatrechtenstelsel. Dit is een andere context dan de
context waarbinnen de rechterlijke uitspraken zijn gedaan waaraan wordt gerefereerd.
8.
In april 2017 heeft Staatssecretaris Martijn van Dam gepoogd de niet-melkveehouders
zijnde vleesveehouders te laten vallen onder het fosfaatreductieplan. Dit om een «vluchtroute»
(op voorspraak NZO) voor de opfok van jongvee door melkveehouders op deze bedrijven
onmogelijk te maken. Op basis van een gerechtelijke procedure aangespannen door vleesveehouders
is deze maatregel per 1 mei 2017 door Van Dam (inmiddels demissionair) alweer ingetrokken
en kwam daarvoor in de plaats het jongveegetal en mochten droge koeien niet meer <
4 maanden terug op het melkveebedrijf.
Over hoeveel vleesveebedrijven, dieren en kg fosfaat ging deze actie van de STAS?
Antwoord
Met de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 is uitvoering gegeven aan het plan van de
sector om te zorgen dat de fosfaatproductie in 2017 weer onder het melkveefosfaatplafond
werd gebracht (Kamerstuk 33 037, nr. 223). Hoeveel niet-melkleverende bedrijven daadwerkelijk onder het fosfaatreductieplan
zouden hebben gevallen als de wijziging waarnaar in de vraag wordt verwezen niet was
doorgevoerd, is niet bekend. Het is ook niet mogelijk om aan te geven over hoeveel
dieren en kilogrammen fosfaat dit ging. Enerzijds omdat regeling zich richtte op het
aantal grootvee-eenheden (GVE), anderzijds omdat houders de keuze hadden om ofwel
het aantal GVE te reduceren ofwel een heffing te betalen.
In de monitoringsrapportages die zijn opgesteld naar aanleiding van de uitvoering
van het fosfaatreductieplan is weergegeven welke afname van de veestapel in die tijd
heeft plaatsgevonden (hierin staat ook vleesvee opgenomen) en welke fosfaatreductie
hieraan is gekoppeld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit