Brief regering : Resultaten flitspeiling en interviews sectoren 'zomertijd-wintertijd'
35 066 EU-voorstel: Richtlijn van het Europees parlement en de Raad betreffende het einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd en tot intrekking van Richtlijn 2000/84/EG COM (2018) 639
Nr. 3 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2018
In het Algemeen Overleg van 4 december jl. over het BNC-fiche over het Commissievoorstel
betreffende het einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd heb ik toegezegd
uw Kamer de rapportage met de resultaten van de flitspeiling en de interviews met
sectoren voor het kerstreces te zenden. U treft de resultaten en de vragenlijst van
de flitspeiling bijgaand aan1.
Uit de flitspeiling blijkt dat het onderwerp sterk leeft onder de bevolking. De respondenten
denken als volgt over het te kiezen tijdsysteem:
• Een gelijk systeem aan naburige landen krijgt de meeste steun onder de bevolking,
vooral om economische redenen en vanwege voordelen bij het reizen. De steun voor een
uniform systeem daalt als mogelijke voor- en nadelen worden voorgelegd en afgewogen.
«De daling lijkt vooral te komen doordat men zich beter gaat realiseren dat Nederland
dan niet zelf kan beslissen welk tijdsysteem het invoert», aldus het rapport.
• Altijd standaardtijd krijgt meer steun dan altijd zomertijd of het halfjaarlijks verzetten
van de klok. Altijd standaardtijd wordt gezien als beter voor het bio en slaapritme.
• Altijd zomertijd heeft meer tegenstanders dan voorstanders. Langer licht wordt ervaren
als een voordeel, de donkere ochtenden als nadeel.
• Ook het huidige systeem heeft meer tegenstanders dan voorstanders. Het langere licht
wordt ervaren als voordeel, maar wordt als slechter gezien voor het ritme. Ook wordt
het als onhandig ervaren.
Uit de interviews met vertegenwoordigers van sectoren blijkt dat het huidige systeem
van zomer- en standaardtijd nauwelijks problemen oplevert. Vanuit praktisch en economisch
oogpunt zit men niet te wachten op een aanpassing, want aanpassingen kosten altijd
geld en verhogen de kans op fouten. Het onderwerp staat bij de meeste deelnemers nog
niet op de agenda, vindt men niet relevant en de meeste hebben dan ook nog geen formeel
standpunt ingenomen. Met name de internationale opererende sectoren onderstrepen unaniem
het belang van een harmonisatie van de tijd binnen dezelfde tijdzone, omdat men anders
vreest voor productiviteitsverlies.
Bij de formulering van de vragenlijst heeft het onderzoeksbureau op mijn verzoek een
balans gezocht tussen neutraliteit en begrijpelijkheid en ook een pre-test uitgevoerd
op begrijpelijkheid.
Volgens mij geeft dit rapport een goede indicatie van hoe dit onderwerp leeft in Nederland.
Ik acht evenwel nader onderzoek nodig om tot een zorgvuldige standpuntbepaling te
komen. In mijn brief van 28 november jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 2730) heb ik aangekondigd om na ommekomst van de bijgevoegde rapportage te bezien of nader
onderzoek nodig is. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen heeft aangegeven
dat voor een wetenschappelijke onderbouwing van de keuze voor een bepaald tijdssysteem
een breder scala aan disciplines en perspectieven nodig is. Daarom acht ik het opportuun
de drie tijdsystemen nader multidisciplinair te onderzoeken, waarbij in ieder geval
ook wordt gekeken naar de financiële gevolgen, grenseffecten en het milieu. Uiteraard
informeer ik u over de uitkomsten van dit nadere onderzoek.
Tijdens het AO van 4 december heb ik toezeggingen gedaan over het informeren van uw
Kamer, zoals ook is vastgelegd in uw brief van 5 december (Kamerstuk 35 066, nr. 2). Graag attendeer ik u daarom op het volgende:
• het laatste kwartaaloverzicht van in onderhandeling zijnde EU-wetgevingsdossiers van
BZK bij mijn brief van 7 december (Kamerstuk 22 112, nr. 2733);
• het verslag van de afgelopen Transportraad van 3 december dat u van Minister I&W,
mede namens mij, op 12 december hebt ontvangen (Kamerstuk 21 501-33, nr. 737);
• de geannoteerde agenda voor de Transportraad van 3 december (Kamerstuk 21 501-33, nr. 724) dat u van Minister I&W, mede namens mij, op 15 november hebt ontvangen.
Het aankomende trio-voorzitterschap van de Raad, Roemenië, Finland en Kroatië, heeft
aangekondigd het Commissievoorstel op de agenda te houden. Het is nu nog niet duidelijk
wanneer en hoe zij dit onderwerp zullen agenderen. De eerstvolgende informele Transportraad
is voorzien op 26 en 27 maart 2019 en de eerstvolgende Transportraad is voorzien op
6 juni 2019. Uiteraard ontvangt uw Kamer hiervan de geannoteerde agenda’s en de verslagen.
Tenslotte wordt u natuurlijk geïnformeerd via het kwartaaloverzicht EU-wetgevingsdossiers
en op andere momenten bij significante ontwikkelingen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.