Brief regering : Onderzoeksverslag rechtspositie brandweervrijwilligers
29 517 Veiligheidsregio’s
Nr. 153 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 december 2018
Met deze brief informeer ik uw Kamer, zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg
Brandweer van 18 oktober 2018 (Kamerstuk 29 517, nr. 148), over de uitkomsten van het onderzoek over de rechtspositie van brandweervrijwilligers
in relatie tot Europese- en internationale regelgeving. Als bijlage bij deze brief
treft u het onderzoeksverslag aan1.
Zoals ik in mijn brief van 15 oktober 20182 aangaf, heeft in opdracht van de Brandweerkamer van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mijn ministerie
nader onderzoek plaatsgevonden dat zich richt op Europese en internationaalrechtelijke
regels. In dit onderzoek is de huidige rechtspositie van de brandweervrijwilliger
getoetst aan het gelijkheidsbeginsel, zoals uitgewerkt in de Deeltijdrichtlijn en
de rechtspraak van het Hof van Justitie. Ook is er beoordeeld of elementen in de rechtspositie
in strijd zijn met specifieke Europese en internationale regelgeving die op een bepaald
(deel-) onderwerp bescherming biedt.
Brandweervrijwilligers leveren een essentiële en zeer gewaardeerde bijdrage aan de
brandweerzorg in Nederland. Brandweerzorg in Nederland is nu zelfs in grote mate van
de brandweervrijwilligers afhankelijk. Zoals ik heb aangegeven tijdens het Algemeen
Overleg Brandweer van 18 oktober jl. hechten alle betrokken partijen aan het behoud
van de vormgeving van het brandweervrijwilligerschap en de bijbehorende rechtspositie.
Het onderzoeksverslag schetst een weerbarstig perspectief voor de huidige rechtspositie
van de brandweervrijwilliger. Er wordt kort gezegd geconcludeerd dat er een reëel
risico bestaat dat elementen in de rechtspositie van de brandweervrijwilligers in
strijd zijn met de normen uit Europese en internationale regelgeving en jurisprudentie
van het Europese hof. Samen met de werkgevers bezie ik op welke wijze het aspect vrijwilligheid,
zo kenmerkend voor de brandweer in Nederland, behouden kan blijven.
Hoofdconclusies onderzoek Brandweerkamer, BZK en JenV
Hierna zal worden ingegaan op de conclusies van het onderzoek per soort wet- en regelgeving
waarnaar in het onderzoek is gekeken: de Deeltijdrichtlijn (de raamovereenkomst inzake
deeltijdarbeid van de sociale partners op Europees niveau (97/81/EG)), de rechtspraak
van het Hof van Justitie en de specifieke Europese en internationale regelgeving.
Bij de beoordeling is onderscheid gemaakt tussen drie groepen brandweervrijwilligers:
(i) de vrije instroom vrijwilligers, (ii) de gebonden instroom vrijwilligers en (iii)
de gekazerneerde vrijwilligers3.
Deeltijdrichtlijn
Op grond van de Deeltijdrichtlijn achten de onderzoekers het waarschijnlijk dat de
gebonden instroom vrijwilligers en gekazerneerde vrijwilligers moeten worden aangemerkt
als deeltijdwerkers in de zin van de Deeltijdrichtlijn. Daarnaast zien zij een reëel
risico dat de vrije instroom vrijwilligers als deeltijdwerkers moeten worden aangemerkt.
Deeltijdwerkers hebben volgens de Deeltijdrichtlijn recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden
als vergelijkbare voltijdwerkers, tenzij voor het gemaakte onderscheid in arbeidsvoorwaarden
een objectieve rechtvaardiging bestaat. Dit betekent dat, voor zover (een deel van)
de brandweervrijwilligers als deeltijdwerkers moeten worden aangemerkt, deze brandweervrijwilligers
recht hebben op dezelfde arbeidsvoorwaarden als de beroepsbrandweer, tenzij voor het
gemaakte onderscheid een objectieve rechtvaardiging bestaat.
Van een dergelijke objectieve rechtvaardiging kan alleen sprake zijn indien dit verschil
in behandeling een legitiem doel dient, een geschikt middel is en noodzakelijk is
om het beoogde doel te bereiken. Op grond van de huidige beschikbare informatie kon
in het onderzoek een objectieve rechtvaardiging niet feitelijk worden vastgesteld.
Rechtspraak Hof van Justitie
Tevens blijkt uit het onderzoek dat op basis van de (recente) rechtspraak van het
Hof van Justitie rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat het Hof van
Justitie ook ongelijke behandeling in een meer algemene zin dan bedoeld in de Deeltijdrichtlijn
ontoelaatbaar acht.
Er bestaat volgens de onderzoekers een reëel risico dat verschillende groepen brandweervrijwilligers,
op basis van het algemene Unierechtelijke gelijkheidsbeginsel, recht hebben op dezelfde
arbeidsvoorwaarden als de beroepsbrandweer.
Specifieke Europese en internationale regelgeving
Ten slotte achten de onderzoekers het aannemelijk dat verschillende elementen uit
de rechtspositie van de brandweervrijwilligers in strijd zijn met specifieke Europese
en internationaalrechtelijke regels en de vertaling daarvan in nationale wetgeving.
Er is gekeken naar specifieke onderwerpen zoals beloning, doorbetaling bij ziekte,
zwangerschap, vakantie met behoud van loon en pensioen.
In het onderzoek wordt benadrukt dat de conclusie dat een element in de rechtspositie
niet strijdig is met specifieke regelgeving, los staat van de vraag of ten aanzien
van dit element de Deeltijdrichtlijn en/ of het algemene Unierechtelijke gelijkheidsbeginsel
worden geschonden.
Eerder onderzoek
In 2017 is onderzoek verricht, waarbij een vergelijking is gemaakt tussen de huidige
rechtspositie van de vrijwilligers (hoofdstuk 19 CAR-UWO) en de rechtspositie in het
geval deze aanstelling op grond van artikel 14, eerste lid van de Ambtenarenwet 2017,
van rechtswege wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De
uitkomst van dat onderzoek is als bijlage bij het nu toegezonden onderzoeksverslag
gevoegd, omdat het een aanleiding is geweest voor de nadere onderzoeksopdracht zoals
nu voorligt; een samenvatting is opgenomen in paragraaf 3.1 van het onderzoeksverslag.
Uitzonderingspositie Wnra
De leden Kuiken en Laan-Geselschap hebben in hun motie van 22 november jl. de regering
verzocht alles in het werk te stellen om in het kader van de Wet normalisering rechtspositie
ambtenaren (Wnra) tot een uitzonderingspositie voor de brandweervrijwilliger te komen4. In antwoord daarop kan ik mededelen dat ik in mijn brief van 27 juni jl. (Kamerstuk
32 550, nr. 62) heb aangegeven dat de Minister van BZK voornemens is de invoering van de Wnra voor
het personeel van de veiligheidsregio’s, met uitzondering van het ambulancepersoneel,
uit te stellen. Deze tijdelijke uitzondering op de Wnra, die ook geldt voor brandweervrijwilligers,
is opgenomen in het wetsvoorstel Wnra dat op 6 november jl. bij uw Kamer is ingediend5.
In het komende vervolgtraject zal gekeken worden naar welke structurele oplossing
passend is en recht doet aan de positie van brandweervrijwilligers. De uitzondering
op de Wnra blijft zoals afgesproken van toepassing. Lopende het vervolgtraject zal
ik met betrokken partijen in gesprek gaan over de wenselijkheid tot het geheel of
ten dele continueren van de huidige uitzonderingspositie.
In dit verband wil ik wel opmerken dat een uitzondering op de Wnra de strijdigheid
van de rechtspositie met Europese en internationale regelgeving en jurisprudentie
van het Europese hof niet opheft.
Vervolgtraject rechtspositie brandweervrijwilliger
Met de betrokken partijen (vertegenwoordiging van werkgevers, vertegenwoordiging van
werknemers en mijn ministerie) spreek ik op korte termijn over de conclusies van het
onderzoek en het vervolgtraject. Gezamenlijk willen we elke kans benutten tot behoud
van het mooie dat onze brandweer en de brandweervrijwilliger in het bijzonder nu te
bieden heeft. Ik verwacht uw Kamer begin 2019 te informeren over het vervolgtraject.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.