Brief regering : Toezeggingen naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 8 november 2018 over het Meerjarig Financieel Kader
21 501-20 Europese Raad
Nr. 1411
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN FINANCIËN EN VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 december 2018
Op 8 november jongstleden vond het Algemeen Overleg (AO) over het Meerjarig Financieel
Kader plaats (MFK)(Kamerstuk 21 501-20, nr. 1394). In deze Kamerbrief gaan wij – de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister
van Financiën – in op de verzoeken van de commissieleden, zoals geformuleerd tijdens
het AO over het MFK. Zo informeren wij uw Kamer over de gevolgen van de voorstellen
voor het volgende MFK voor de afdrachten van Nederland aan de EU, over de mogelijke
rol van de Europese Rekenkamer bij het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) en over
de voorstellen voor Europese scholen en pensioenen.
In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Europese Zaken van 14 november
2018 vroeg de commissie om een kabinetsreactie bij het verslag van de Europese Commissie
(hierna: de Commissie) inzake de lange-termijnraming van toekomstige in- en uitstromen
op de EU-begroting in 2019–2023. De kabinetsreactie is opgenomen in deze Kamerbrief.
Als laatste zegde de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het AO over het MFK toe
de Kamer vertrouwelijk te informeren over mogelijke financiële gevolgen en risico's
voor Nederland in het geval het Verenigd Koninkrijk zijn verplichtingen niet zou nakomen
in het no-dealscenario. Uw Kamer ontvangt hierover een separate Kamerbrief.
De gevolgen voor de Nederlandse afdrachten
De Kamer verzoekt om een overzicht van de gevolgen voor Nederlandse afdrachten van
de voorstellen voor het volgend MFK, inclusief de gevolgen van de voorstellen voor
fondsen buiten de plafonds van het MFK en de gevolgen van het voorstel voor het nieuwe
Eigen Middelenbesluit (EMB).
De voorstellen van de Commissie hebben zowel via de uitgavenzijde van de EU-begroting
als via de inkomstenzijde van de begroting invloed op de Nederlandse afdrachten. Aan
de uitgavenzijde van de Europese begroting stelt de Commissie een MFK voor met een
omvang van 1.279 miljard euro. Hoewel dit reëel geen significante stijging betreft
ten opzichte van het huidige MFK, moet het nieuwe MFK door 27 i.p.v. 28 lidstaten
worden gefinancierd. Zo leidt de terugtreding van het Verenigd Koninkrijk tot een
hoger Nederlands BNI-aandeel, en daarmee tot hogere afdrachten. Dit effect treft alle
lidstaten omdat de additionele afdracht wordt betaald via de BNI-afdracht – de BNI-afdracht
is de sluitpost van de financiering van de Europese begroting, zie ook onderstaand.
De appreciatie en gevolgen van de Commissievoorstellen aan de inkomstenzijde zijn
recent aan de Kamer toegelicht.1 Aan de inkomstenzijde is de Commissie voornemens om de bestaande kortingen af te
bouwen, met als overgangsmaatregel voor Nederland een lumpsum-korting van bruto 1,5
miljard euro in 2020 die tot 2026 in vijf stappen volledig wordt afgebouwd. De Commissie
bouwt alle bestaande kortingen af, dus ook de Nederlandse «korting op de Britse korting».
Het afbouwen van de kortingen treft alleen lidstaten die onder het huidige EMB een
korting hebben. Nederland wordt relatief hard getroffen vanwege de huidige omvangrijke
BNI-korting en het feit dat Nederland als enige lidstaat zowel een BNI-korting als
een btw-korting en een korting op de bijdrage aan de Britse korting ontvangt.
Een tweede verandering aan de inkomstenzijde is de introductie van drie nieuwe grondslagen
voor afdrachten, namelijk het Emissions Trading System (ETS), niet-gerecycled plastic verpakkingsafval en de Common Consolidated Corporate Tax Base (CCCTB). Hierbij behoudt de BNI-afdracht de functie als sluitpost van de begroting.
Dat wil zeggen dat de BNI-afdracht het gat opvult tussen de inkomsten die de Commissie
op andere wijze genereert en de benodigde middelen. Vervolgens stelt de Commissie
voor de bestaande btw-afdracht te vereenvoudigen. Tot slot stelt de Commissie een
halvering voor van de vergoeding voor de inningskosten van de heffing van de invoerrechten,
de zogenoemde perceptiekostenvergoeding. Deze daalt van 20 procent naar 10 procent.
Alle bovengenoemde voorstellen van de Commissie hebben invloed op de Nederlandse afdrachten,
zoals weergeven in onderstaande tabel. Op basis van eerste inzichten leidt het Commissievoorstel
ten opzichte van het basispad in de Miljoenennota 2019 tot een toename van de Nederlandse
afdrachten van circa 1¼ miljard euro in 2021 en structureel (vanaf 2026) van circa
2½ tot 3 miljard euro. Hierin is gecorrigeerd voor de Nederlandse bijdrage aan het
Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), die de Commissie voorstelt onder de plafonds van
het volgende MFK te brengen. De oploop in de potentiële tegenvaller is voornamelijk
het gevolg van het afbouwen van de nieuwe korting. De gemiddelde cijfers voor de periode
2021–2017 wijken iets af van de cijfers zoals beschreven in de Kamerbrief met de appreciatie
van het EMB als gevolg van het verwerken van meer recente cijfers van de Commissie.
2021
2027
Gemiddeld 2021–2027
Basispad1
8,6
10,2
9,4
Effect omvang MFK en vertrek VK
¾
1
1
Maatregelen inkomstenzijde
½
1¾
1,1
Effect Commissievoorstel
1¼
2¾
2,2
X Noot
1
Cijfer 2021 komt overeen met MN 2019 cijfer voor 2021, het cijfer voor 2027 is een
extrapolatie van de MN 2019 raming op basis van ongewijzigd beleid (geen effect van
Brexit of nieuwe MFK-voorstellen meegenomen).
Naast de programma’s die binnen de MFK-plafonds vallen, worden twee programma’s geïntroduceerd
die buiten de plafonds vallen.2 Ten eerste presenteert de Hoge Vertegenwoordiger van de EU een voorstel voor de oprichting
van een European Peace Facility (EPF) van ruim EUR 10 miljard euro (2021–2027, lopende prijzen). Dit fonds dient
ter financiering van (militaire) EU-missies, steun aan vredesoperaties en voor het
leveren van uitrusting en infrastructuur aan derde landen in het kader van capaciteitsopbouw.
De EPF wordt gefinancierd met bilaterale bijdragen van lidstaten naar rato van hun
BNI-aandeel. Zoals hierboven aangegeven stelt de Commissie voor het EOF binnen de
begroting te plaatsen. De financiering van het EOF vindt daarmee plaats vanuit de
nationale afdrachten. Zoals aangegeven in het BNC-fiche over het EPF3, zal de Nederlandse bilaterale bijdrage aan de financiering van het EPF op basis
van een BNI-sleutel van 5,5% jaarlijks gemiddeld 82,5 miljoen euro bedragen.
Ten tweede introduceert de Commissie een investeringsstabilisatiefunctie. Dit instrument
ondersteunt EMU-lidstaten bij grote asymmetrische schokken, waardoor investeringen
op peil kunnen blijven in tijden van bezuiniging. Zoals beschreven in het BNC-fiche
over de stabilisatiefunctie4, de verschillende Kamerstukken ten aanzien van de Economische en Monetaire Unie (EMU)
en het Regeerakkoord is het kabinet geen voorstander van een stabilisatiemechanisme
voor de eurozone om de gevolgen van economische schokken op te vangen. In het Commissievoorstel
verstrekt de stabilisatiefunctie back-to-back leningen aan lidstaten tot maximaal 30 miljard euro. Deze leningen worden gegarandeerd
door de marge tussen het betalingenplafond van het MFK en het plafond voor de Eigen
Middelen. Deze marge dient reeds als garantie voor de Balance of Payments Facility en het EFSM. Daarnaast voorziet het voorstel in de mogelijkheid dat de Commissie
een rentesubsidie verstrekt van 0,6 miljard euro vanuit de EU-begroting, die wordt
gefinancierd door middel van bijdrages van lidstaten die gebaseerd zijn op hun aandeel
in het monetair inkomen (seigniorage). Zoals met de Kamer gedeeld in de beantwoording
van Kamervragen over het integrale voorstellenpakket MFK5, fluctueert de potentiele afdracht van Nederland aan de rentesubsidie op basis van
de meest recente raming van het monetair inkomen in de jaren 2021–2024 tussen de 34
en 45 miljoen euro. Voor 2025–2027 zijn nog geen cijfers beschikbaar.
ESM en de Europese Rekenkamer
De Kamer vraagt ook naar een mogelijke rol van de Europese Rekenkamer (ERK) bij het
Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), naar aanleiding van de aanbeveling die de leden
Leijten en Mulder daarover doen in hun verslag van bevindingen ter voorbereiding op
het algemeen overleg Meerjarig Financieel Kader.
De publieke externe controle op het ESM wordt verzorgd door een onafhankelijk auditcomité6 (Board of Auditors). Dit comité gebruikt voor zijn werk geregeld de expertise van nationale rekenkamers
en de ERK. Het auditcomité is destijds opgericht omdat de ERK de rol van publieke
externe controleur voor het ESM niet kon vervullen, omdat het ESM, als intergouvernementele
instelling in de institutionele zin, geen onderdeel uitmaakt van de EU. De ERK draagt
wel een van de leden van het auditcomité voor.
Het auditcomité heeft een breed mandaat en vergaande bevoegdheden, die vastgelegd
zijn in artikel 30 van het ESM-Verdrag7 en artikel 24 van de organisatievoorschriften (by-laws) van het ESM8. De bevoegdheden zijn onderzoek naar rechtmatigheid (regularity), naleving van beleid (compliance), doeltreffendheid (performance) en risicomanagement (risk management), conform internationale auditstandaarden.
Daarnaast is het auditcomité bevoegd om de interne en externe auditprocessen en hun
resultaten te monitoren en te evalueren. Het werk van de private onafhankelijke externe
auditor bij het controleren van de financiële rekeningen van het ESM wordt dus gecontroleerd
door het onafhankelijke auditcomité. Ook het werk van de interne auditfunctie van
het ESM wordt door het auditcomité gecontroleerd. Deze opzet is destijds bepaald in
lijn met de Nederlandse inzet alsmede met de ingediende tekstvoorstellen van de gezamenlijke
nationale rekenkamers, waaronder de Nederlandse Algemene Rekenkamer.9
Zoals bekend is de toekomst van het ESM momenteel onderwerp van gesprek. De komende
maand kan dit tot een besluit leiden om het ESM-Verdrag en aanverwante stukken te
wijzigen. Het ligt voor de hand dat daarbij ook nog eens kritisch wordt gekeken naar
de publieke externe controle op het ESM, zowel op basis van het functioneren van het
systeem tot nu toe, als met het oog op mogelijke nieuwe taken van het ESM. Vanuit
de ervaring met het systeem tot nu toe is er in onze ogen echter geen aanleiding om
het publieke externe toezicht op het ESM grondig te hervormen. De Raad van Gouverneurs
van het ESM heeft van het onafhankelijke auditcomité geen signalen ontvangen dat zij
hun mandaat niet naar behoren uit kunnen voeren.
Transparency International EU spreekt in een rapport over het ESM uit 2016 van «world class audit arrangements».10De ERK heeft in een recent rapport11 ook gekeken naar de publieke externe controle op het ESM, en doet daarbij drie beperkte
aanbevelingen voor verbetering. Daarbij wordt bevestigd dat de ERK de rol van publieke
externe controleur niet volledig op zich kan nemen maar geeft zij aan dat zij bepaalde
taken op verzoek van de lidstaten wel kan uitvoeren. Omdat de vraag van uw kamer specifiek
over de rol van de ERK gaat, gaan wij wat dieper in op de aanbevelingen van het rapport.
Ten eerste vindt de ERK de duur van de aanstelling van de onafhankelijke leden van
het auditcomité te kort. De leden worden eenmalig voor drie jaar benoemd. Het zou
in de ogen van de ERK goed zijn om die termijn te verlengen of toe te staan dat leden
herbenoemd kunnen worden. Twee leden van het auditcomité worden benoemd op voordracht
van de voorzitter van de Raad van Gouverneurs van het ESM. Een derde lid wordt benoemd
op voordracht van ERK. De overige twee leden worden bij toerbeurt benoemd op voordracht
van de nationale rekenkamers van de leden van het ESM. Voor die laatste twee zou verlengen
van de termijn betekenen dat het voor lidstaten aanzienlijk langer zal duren voordat
zij aan de beurt zijn voor het voordragen van een lid van het auditcomité. Dat zal
mogelijk op weerstand stuiten. Voor de overige drie kunnen wij ons goed voorstellen
dat bij de wijziging van het ESM-Verdrag bezien wordt of de termijn van deze leden
kan worden verlengd door het aanpassen van de organisatievoorschriften.
Ten tweede vindt de ERK dat het auditcomité te summier rapporteert over de bevindingen
die zij doet. In een reactie op het rapport van de ERK heeft de voorzitter van het
auditcomité aangegeven dat het comité de aanbevelingen in overweging zal nemen. Omdat
het auditcomité volledig onafhankelijk is, besluit het zelf over de rapportages die
het aan de Raad van Gouverneurs van het ESM richt. Dat neemt niet weg dat bij de wijziging
van het ESM-Verdrag met het auditcomité besproken kan worden of het verleende mandaat
breed genoeg is en of het comité zijn werkzaamheden naar tevredenheid kan vervullen.
Ten derde vindt de ERK dat het auditcomité te weinig gebruik maakt van het mandaat
dat het heeft om de doeltreffendheid van de activiteiten van het ESM te evalueren.
De ERK is daarom van mening dat het goed zou zijn als het ESM een onafhankelijke evaluatiefunctie
op zou zetten, naar voorbeeld van de Independent Evaluation Office van het Internationaal Monetair Fonds. Ook geeft de ERK aan dat zij bereid is om
gerichte audits van de doeltreffendheid uit te voeren, als het ESM daar toe zou verzoeken.
De belangrijkste audit van doeltreffendheid betreft de evaluatie van steunprogramma’s.
De evaluatie van de EFSF- en ESM programma’s is in 2016 en 2017 door het ESM uitgevoerd
onder toezicht van een onafhankelijke evaluator. De kamer heeft het evaluatierapport
op 26 juni 2017 ontvangen, samen met het jaarverslag van het ESM en het jaarverslag
van het auditcomité van het ESM over het jaar 2016.12 In het jaarverslag over 2017 van het ESM wordt gerapporteerd over de opvolging die
het ESM aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport geeft. Het auditcomité kan in
zijn rol als publieke externe controleur evalueren welke opvolging het ESM aan de
aanbevelingen geeft. Het Griekse programma, dat deze zomer ten einde kwam, is destijds
niet volledig meegenomen in de evaluatie en moet dus nog geëvalueerd worden. Voor
consistentie met de vorige evaluatie ligt het voor de hand dat dit op eenzelfde manier
georganiseerd wordt. Het opzetten van een onafhankelijke evaluatiefunctie zoals bij
het IMF lijkt ons niet opportuun, gelet op de beperkte activiteit van het ESM in vergelijking
met het IMF.
Wij wijzen u er graag op dat de Commissie ex-post evaluaties heeft gepubliceerd van
de EFSF-programma’s voor Ierland, Portugal en Spanje.13 Deze evaluaties zijn in lijn met evaluatiestandaarden van de Commissie en conform
internationale best practices. Daarnaast is de rol van de Commissie in de programma’s voor Ierland en Portugal14 en in de Griekse programma’s15 onderzocht door de Europese Rekenkamer. De IMF-programma’s die parallel aan de voorgenoemde
programma’s uitgevoerd werden, zijn geëvalueerd door de onafhankelijke evaluatiedienst
van het IMF.16 Samengenomen zijn de steunprogramma’s van het ESM (en voorganger EFSF) dus uitgebreid
geëvalueerd, voor alle betrokken instellingen. Dit zal ook voor het afgelopen Griekse
programma nog gebeuren.
De ERK ziet voor zichzelf geen rol als publieke externe controleur op het ESM zolang
de instelling buiten de EU blijft. Wel geeft zij aan dat zij bereid zou zijn om op
uitnodiging van het ESM een aantal gerichte audittaken op zich te nemen, met name
op het vlak van audits van de doeltreffendheid waarmee het ESM zijn taken uitvoert
en voor de naleving van het beleid. Het EU-recht staat dat volgens de ERK toe. Omdat
het auditcomité van het ESM een breed mandaat heeft, ligt het niet voor de hand dat
een deel van de publieke externe controle op het ESM ook bij de ERK wordt belegd.
Toch is het in onze ogen verstandig om bij de wijziging van het ESM-Verdrag, in overleg met het auditcomité, te bezien of dit aanbod van de ERK toegevoegde
waarde kan hebben.
Europese scholen en pensioenen
Uw Kamer verzoekt om informatie over de omvang en budgettaire ontwikkeling van Europese
scholen en pensioenen binnen het nieuwe MFK, waarbij pensioenen aan EP-leden uitgesplitst
zijn.
De Europese Scholen (ES) betreffen een intergouvernementele organisatie tussen de
EU-lidstaten en de EU, vertegenwoordigd door de Raad van Bestuur. De organisatie is
gebaseerd op het Verdrag houdende het Statuut van de Europese Scholen (Convention defining the Statute of the European Schools), dat in 2002 van kracht werd en eerdere overeenkomsten (uit 1957 en 1984) verving.
ES zijn in eerste instantie opgericht voor kinderen van ambtenaren van de EU. Het
principe dat deze kinderen recht hebben op toegang tot de ES is opgesteld met het
oog op mobiliteit van EU-medewerkers en de mogelijkheid voor deze leerlingen om later
– vanwege die mobiliteit – in een schoolsysteem van een ander land of weer in het
schoolsysteem van hun land van herkomst in te stromen. Overige leerlingen worden onder
bepaalde voorwaarden toegelaten.
Het budget voor de ES is onder het huidige MFK € 1.300 miljoen (2014–2020) in constante
prijzen 2018. De Commissie stelt voor het budget voor de ES onder het toekomstige
MFK te verhogen met € 110 miljoen tot in totaal € 1.410 miljoen (2021–2027). ES vallen
binnen de MFK-categorie «Pensioenen en Europese Scholen» (totaal € 17,06 miljard voorgesteld
voor 2021–2027 in constante prijzen).
De verhoging van het budget wordt onder andere ingegeven door een beoogde vijfde ES
in Brussel. Hiertoe besloot de Raad van Bestuur van de ES in 2010, vanwege stijgende
leerlingenaantallen van kinderen van medewerkers van EU-instellingen. De Commissie
verwacht dat deze stijgende trend zich zal voortzetten, onder meer omdat de instellingen
met meer kortdurende contracten zoals voor «contract agents» i.p.v. louter met vaste
aanstellingen werken. De Brexit levert voor de ES nauwelijks een kostenbesparing op.
Dit is mede te verklaren doordat naast het vertrek van de leerlingen van huidige EU-medewerkers
uit het VK ook de leraren uit het VK zullen vertrekken. Deze leraren werken nu op
detacheringsbasis (betaald door het VK) bij de ES.
Nederland erkent de bijdrage die de ES bieden aan de mobiliteit van Europese ambtenaren
en hun families. Wel zet Nederland in op een zo kostenefficiënt mogelijk systeem en
zal daar ook als lid van de Raad van Bestuur van ES op blijven aandringen. Net als
andere voorziene uitgaven onder het MFK zal de begroting voor de ES worden meegenomen
in de integrale besluitvorming over het nieuwe MFK 2021–2027.
Voor de MFK-periode 2021–2027 is de prognose dat de jaarlijkse pensioenkosten oplopen
van circa 2,06 miljard euro in 2021 tot 2,4 miljard euro in 2027 (in constante prijzen
2018). In totaal bedragen de voorziene uitgaven aan pensioenen voor de periode 2021–2027
15,65 miljard euro. Bij de EU is geen sprake van afdracht aan een pensioenfonds, maar
worden de lopende pensioenen betaald uit de begroting. Oorzaak van deze stijgende
kosten is de toename van het aantal gepensioneerden. Hierbij maakt de Commissie geen
uitsplitsing voor de verschillende pensioenregelingen voor respectievelijk het personeel,
de leden van de Commissie, het Europese Hof van Justitie en de ERK en voor de leden
van het EP. Bij de pensioenregeling voor leden van het EP gaat het overigens om de
regeling die vanaf 2009 in het Statuut van de leden van het EP is opgenomen. Aangezien
deze pensioenregeling nog niet lang bestaat, gaat het om een relatief gering aantal
gepensioneerden en uitgaven.
De pensioenaanspraken voor leden van het EP is in 2009 ingrijpend gewijzigd. Tot 2009
maakten leden van het EP aanspraak op pensioen op basis van nationale regelgeving.
Daarnaast had het EP in 1990 een vrijwillig aanvullend pensioen voor gewezen leden
van het EP ingesteld. Deze aanvullende pensioenregeling is in 2009 beëindigd. Hiervoor
had het EP een pensioenfonds ingesteld en bij dit fonds is een aanzienlijk dekkingstekort
ontstaan. Het EP is zelf verantwoordelijk voor de houdbaarheid van zijn eigen vrijwillige
aanvullende pensioenregeling.
De inzet van het kabinet ten aanzien van de EU-instellingen en andere internationale
organisaties is gericht op modernisering en versobering van arbeidsvoorwaarden in
lijn met het publieke karakter van de instelling en de sector waarin de instelling
opereert. Dit geldt ook ten aanzien van pensioenregeling van de EU. Voorstellen tot
aanpassingen van de pensioenregeling kunnen pas worden gerealiseerd na de bespreking
van de herziening van het Ambtenarenstatuut in 2022 en 2023. Mogelijke aanpassingen
van de pensioenregeling leiden niet direct tot besparingen in de MFK-periode 2021–2027,
omdat het resultaat van deze aanpassingen met vertraging optreedt. Dit laat onverlet
dat aanpassingen van de pensioenregeling essentieel zijn om toekomstige stijgende
pensioenuitgaven te beperken.
Lange-termijnraming van de Europese Commissie
Op 10 oktober publiceerde de Commissie de lange-termijnraming voor de jaren 2019–2023.17 In deze publicatie geeft de Commissie een overzicht van de raming van de Europese
inkomsten en uitgaven.
De Commissie baseert de raming op een aantal aannames. Zo gaat de Commissie uit van
de concept Withdrawal Agreement tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk.18 De Commissie baseert de ramingen ook op de voorstellen voor het volgende MFK en het
nieuwe EMB, het Commissie voorstel voor de Europese begroting voor 2019 (inclusief
amendement 1), de implementatie van de Europese begroting voor 2018 (tot en met de
vijfde geamendeerde begroting) en de voorstellen van de Commissie voor de uitbreiding
van de European Border and Coast Guard Agency en de European Asylum Agency.19 Als laatste zijn de meest recente implementatiegegevens van de Europese Structuur-
en Investeringsfondsen (ESI-fondsen; geactualiseerd tot en met juli 2018) meegenomen.
Op basis van deze aannames concludeert de Commissie dat uitgaven- en afdrachtenplafonds
uit het huidige MFK en het huidige EMB, maar ook zoals opgenomen in de voorstellen
voor het volgende MFK en het nieuwe EMB, in omvang toereikend zijn. De Commissie concludeert
vervolgens dat de implementatie van de ESI-fondsen onder het huidige MFK van grote
invloed is op de raming. De eerdere vertragingen bij de implementatie van deze fondsen
heeft een aanzienlijke invloed op de omvang van de uitstaande verplichtingen – reste a liquider (RAL, verschil tussen aangegane verplichtingen waarvan de betaling nog volgt).
Het kabinet is de Commissie erkentelijk voor deze raming. Zoals bij elke raming en
als hierboven beschreven, heeft de Commissie aannames moeten maken. Het kabinet heeft
nog een aantal opmerkingen bij de door de Commissie gehanteerde aannames. Zo begonnen
de onderhandelingen over het volgende MFK en het nieuwe EMB pas recent. De onderhandelingen
over de Europese begroting voor 2019 zijn nog niet afgerond en hetzelfde geldt voor
de voorstellen voor de European Border and Coast Guard Agency en de European Asylum Agency. Als laatste is er nog onzekerheid over de vormgeving van het vertrek van Verenigd
Koninkrijk. Daarmee loopt de Commissie vooruit op de verschillende reeds lopende onderhandelingen.
Wij hopen uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën -
Mede ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken