Brief regering : Reactie op het EU-voorstel betreffende het einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 2730 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 november 2018
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft mij bij brief van 5 november jl.
verzocht om een nadere duiding te geven van het te verwachten tijdpad en vragen gesteld
over het voorstel voor het einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd,
vooruitlopend op het Algemeen Overleg van 4 december. Bij brief van 5 november jl.
heeft u mij in kennis gesteld van uw parlementair behandelvoorbehoud bij dit voorstel.
In deze brief reageer ik op uw brieven en schets ik de stappen die het kabinet zet
om tot zorgvuldige besluitvorming te komen.
Zorgvuldige besluitvorming en harmonisatie
Op 19 oktober hebt u het BNC-fiche van het Commissievoorstel ontvangen (Kamerstuk
22 112, nr. 2709). De Commissie stelt voor om het huidige systeem met omschakeling tussen zomertijd
en wintertijd af te schaffen. De lidstaten blijven verantwoordelijk voor het vaststellen
van hun standaardtijd. Dit betekent dat er een keuze is tussen de volgende systemen:
• «Permanente wintertijd». In dat geval geldt de huidige standaardtijd, de Centraal
Europese Tijd, het gehele jaar;
• «Permanente zomertijd». In dat geval is de standaardtijd één uur later, namelijk Oost
Europese Tijd.
• Handhaving van het huidige systeem met omschakeling tussen zomertijd en wintertijd;
Het kabinet hecht aan een zoveel mogelijk geharmoniseerd tijdssysteem in de Europese
Unie. Daarom is overeenstemming wenselijk over welk tijdssysteem de lidstaten hanteren.
Ook vindt het kabinet belangrijk dat er voldoende tijd is voor zorgvuldige belangenafweging
en implementatie.
Stand van Zaken Commissievoorstel
Het Oostenrijks voorzitterschap zal in de Transportraad van 3 december de stand van
zaken schetsen; besluitvorming is nog niet aan de orde. De geannoteerde agenda voor
de Transportraad heeft u bij brief van 15 november jl. van de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat mede namens mij ontvangen (Kamerstuk 21 501-33, nr. 724).
Op 29 oktober is het Commissievoorstel besproken tijdens de informele Transportraad
in Graz. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft het verslag hiervan op
22 november mede namens mij aan uw Kamer gestuurd. (Kamerstuk 21 501-08, nr. 746) Lidstaten hechten aan voldoende tijd voor nationale belangenafweging en internationale
coördinatie. Het voorzitterschap heeft voorgesteld om het voorstel twee jaar later
in werking te laten treden (1 april 2021 in plaats van 1 april 2019), zodat er meer
implementatietijd is voor het voorstel.
Nationale belangenafweging en internationale afstemming
Het Commissievoorstel heeft consequenties voor onze samenleving, leidt tot discussie
en vraagt dus om een zorgvuldige afweging. Het kabinet acht een brede belangenafweging
ter voorbereiding op een inhoudelijke beoordeling van het Commissievoorstel van belang.
Verder ben ik in contact met de naburige lidstaten om de ontwikkelingen aldaar en
waar mogelijk tot gezamenlijke standpuntbepaling ten aanzien van het Commissievoorstel
te komen. De aangrenzende landen hebben net als Nederland nog geen officieel standpunt
ingenomen.
Bij de standpuntbepaling maak ik gebruik van de volgende bouwstenen:
• Het kabinet heeft in oktober een expertsessie met deskundigen in bioritme gehouden.
Onder de wetenschappers vanuit de chronobiologie is consensus dat uit de drie tijdsystemen
van het BNC-fiche er een keuze voor de Centraal Europese tijd (wintertijd) gemaakt
zou moeten worden. Het invoeren van een permanente Oost Europese Tijd (zomertijd)
achten zij onwenselijk; het huidige systeem met tijdswisseling zien zij dan als een
beter alternatief. De eerste voorkeur van de chronobiologen is overigens om over te
stappen op de West Europese Tijd (ook bekend als Greenwich Mean Time, GMT), wat één
uur vroeger is dan onze huidige standaardtijd, namelijk de Centraal Europese Tijd.
U treft het verslag bijgaand1.
• De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) bevestigt dat in de expertsessie
het chronobiologieveld goed geraadpleegd is. De betrokken personen vertegenwoordigen
goed de Nederlandse expertise op dit terrein. De KNAW stelt verder dat de keuze voor
permanente zomer of wintertijd aan meer onderwerpen raakt dan de relatie tussen onze
biologische klok en gezondheid. Voor een wetenschappelijke onderbouwing van deze keuze
is een breder scala aan disciplines en perspectieven nodig. Na ommekomst van de hieronder
genoemde onderzoeken, bezie ik of aanvullend onderzoek nodig is.
• Ik heb een onafhankelijk onderzoeksbureau opdracht gegeven voor een flitspeiling onder
een representatieve groep van circa 2000 Nederlanders. Ik verwacht de resultaten hiervan
medio december 2018.
• Hetzelfde onafhankelijke onderzoeksbureau voert nu gesprekken met vertegenwoordigers
van uiteenlopende sectoren: Transport, Informatietechnologie en telecommunicatie,
Landbouw, Energiebesparing, Economie (Europese interne markt), Verkeersveiligheid,
Sociale veiligheid en criminaliteit, Volksgezondheid, Sport en ontspanning en Toerisme.
Ik verwacht de resultaten hiervan ook medio december 2018.
Nadat alle bevindingen beschikbaar zijn gekomen, zal ik mij beraden op de weging ervan
en in lijn daarmee op de voors en tegens van de genoemde opties. De weging zal integraal
zijn en omvat bijvoorbeeld ook de gevolgen voor de gezondheid, de afstemming met (naburige)
lidstaten, de interne markt, grensarbeid, transport, landbouw en verkeersveiligheid.
Hoe verder?
Uiteraard informeer ik u over nieuwe ontwikkelingen en zodra het kabinet een nader
standpunt heeft vastgesteld. Verder zet ik mij in Brussel ervoor in dat er geen onomkeerbare
stappen worden gezet in het onderhandelingsproces over het voorstel totdat een overleg
hierover tussen het kabinet en uw Kamer heeft plaatsgehad.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties