Brief regering : Reactie op de Slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2016
31 015 Kindermishandeling
Nr. 159
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 november 2018
Seksueel geweld tegen kinderen is vreselijk en onacceptabel, daar is iedereen het
over eens. Voor slachtoffers is het heel ingrijpend. De gevolgen voor het verdere
leven kunnen enorm zijn. Het is een goede zaak dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel
en Seksueel geweld tegen kinderen (hierna de rapporteur) met de slachtoffermonitor
seksueel geweld tegen kinderen 2016 hier de schijnwerper op zet en de aard en omvang
in kaart heeft gebracht. De monitor heb ik u 13 juli 2018 aangeboden1.
In deze reactie op de slachtoffermonitor, die ik u mede namens de Minister voor Rechtsbescherming
aanbied, ga ik allereerst in op de algemene trends die de rapporteur signaleert en
vervolgens op de afzonderlijke aanbevelingen.
Algemene reactie
De rapporteur constateert dat er sprake lijkt te zijn van een daling van het aantal
slachtoffers van seksueel geweld tegen kinderen ten opzichte van eerdere metingen.
Tegelijkertijd vermoedt de rapporteur dat er een verschuiving plaatsvindt naar meer
online seksueel geweld. Inzicht in de omvang van deze problematiek moet volgens de
rapporteur beter. Ook vraagt de rapporteur aandacht voor meer inzicht in de hulp en
opvang die slachtoffers krijgen.
Het is duidelijk dat met seksueel geweld tegen kinderen een norm grof wordt overschreden.
Hoe schokkend ook, seksueel geweld tegen kinderen kan niet volledig voorkomen worden.
Het belang van extra aandacht voor seksueel geweld tegen kinderen onderschrijf ik
volledig en daarom hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik slachtoffers van
seksueel geweld aangemerkt als specifieke groep in het programma Geweld hoort nergens
thuis.
Meer bewustwording en het beter signaleren door professionals, maar ook door de omgeving
van een slachtoffer, zorgt ervoor dat meer slachtoffers in een veilige omgeving kunnen
opgroeien en hulp kunnen krijgen. Daarom laat ik vanuit het programma onderzoeken
hoe professionals in de zorg en bij Veilig Thuis beter kunnen worden toegerust om
seksueel geweld te herkennen, waarbij ook het signaleren en de risico’s die online
spelen meegenomen worden. Ook wil ik dat de hulpverleners in de regio elkaar sneller
en beter weten te vinden. Vooral in acute situaties moeten slachtoffers doorverwezen
worden naar de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). In het programma Geweld hoort
nergens thuis wordt actief ingezet op het vergroten van de bekendheid van de CSG’s
bij hulpverleners. Met de Ministers van Justitie en Veiligheid (JenV) en voor Rechtsbescherming
wil ik de bekendheid van de Centra voor Seksueel Geweld richting slachtoffers en hun
naasten en daarmee de meldingsbereidheid vergroten met een voorlichtingscampagne in
2019. Verder ondersteunen de Ministers van JenV en voor Rechtsbescherming en ik financieel
het onderzoek dat de GGD Amsterdam en het AMC uitvoeren naar signalering en gevolgen
van seksueel geweld voor slachtoffers naar aanleiding van de Amsterdamse zedenzaak
van Robert M.
Uit het onderzoek van de rapporteur naar de hulp aan slachtoffers blijkt dat naar
schatting tussen de 2,5 en 4,1% van de kinderen binnen de jeugdhulp, hulp ontvangt
(mede) voor seksueel geweld. Van de kinderen die jeugdhulp ontvangen, (mede) voor
seksueel geweld, wordt 11% geplaatst in een instelling voor gesloten jeugdhulp. Meisjes
krijgen gemiddeld vaker jeugdhulp en ook zwaardere vormen van jeugdhulp voor seksueel
geweld dan jongens. Van de meisjes in de gesloten jeugdhulp, is de aanleiding tot
plaatsing bij 85% (mede) seksueel geweld.
Ieder kind verdient een liefdevolle, veilige en stabiele omgeving om in op te groeien,
ook kinderen die hulp nodig hebben. In het programma Zorg voor Jeugd streven we na
dat kinderen «zo thuis mogelijk» opgroeien. Langdurig verblijf in een grote instelling
is voor geen enkel kind goed. Daarom gaan we het aantal gesloten plaatsingen terugdringen
en ook de duur van plaatsingen verkorten.
Reactie op de aanbevelingen
De rapporteur doet in zijn monitor vier concrete aanbevelingen. Als eerste beveelt
de rapporteur aan om vormen van kindermishandeling, waaronder seksueel geweld, die
(mede) aanleiding zijn geweest tot het inzetten van jeugdhulp onderdeel te maken van
de Beleidsinformatie Jeugd en het bijbehorende informatieprotocol, zodat deze kan
worden benut voor beleidsdoeleinden, zoals onderzoek en periodieke rapportages over
jeugdhulpgebruik.
De behoefte aan informatie over de aanleiding waarom hulp ingezet wordt, is evident
voor de professionals die er voor moeten zorgen dat kinderen hulp krijgen die past
bij hun situatie. Vaak wordt er bij het beoordelen van de schade die een slachtoffer
heeft opgelopen na kindermishandeling of huiselijk geweld slechts gekeken naar de
signalen die het slachtoffer zelf afgeeft. Maar regelmatig is de schade nog niet direct
zichtbaar en blijkt deze pas later. Bij kinderen soms pas als ze volwassen zijn.
Daarom gaan we er met het programma Geweld hoort nergens thuis voor zorgen dat het
de norm wordt dat slachtoffers en plegers van kindermishandeling en huiselijk geweld
een traumascreening wordt aangeboden met een daarop aansluitend behandelaanbod.
Daarnaast doelt de rapporteur op de behoefte aan informatie voor rapportage- en beleidsdoeleinden.
Samen met de rapporteur zal ik een verkenning laten uitvoeren om de uitvoerbaarheid
en de gevolgen van de aanbeveling te onderzoeken. In deze verkenning gaan we ook na
of, en zo ja, welke (onderzoeks)alternatieven er zijn om beter zicht op de hulp aan
slachtoffers van seksueel geweld en kindermishandeling te krijgen. Hierbij houd ik
rekening met aspecten als administratieve lasten en privacy.
Verder wordt als onderdeel van het programma Geweld hoort nergens thuis een onderzoeksprogramma
opgezet. Eén van de onderdelen van het onderzoeksprogramma is het ontwikkelen van
een effectmonitor waarmee wordt gemeten of er een wezenlijk verschil wordt gemaakt
met de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in de levens van mensen die
het raakt. De effectmonitor bestaat uit indicatoren waarmee de (maatschappelijke) impact van de inzet van de betrokken organisaties, professionals en
overheden wordt gemonitord en onderzocht.
Als tweede beveelt de rapporteur de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en
mij aan structureel budget beschikbaar te stellen om medewerkers van Veilig Thuis
te trainen in landelijk eenduidige registratie, en om deze eenduidigheid te bewaken.
Goede en vergelijkbare beleidsinformatie van Veilig Thuis, en daarmee ook eenduidige
registratie, is in mijn gesprekken met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis een belangrijk
punt van aandacht. Zowel voor gemeenten als voor het landelijk beleid zijn deze gegevens
nodig en de VNG, de Minister voor Rechtsbescherming en ik hechten er aan dat we zo
snel mogelijk kwalitatieve en vergelijkbare beleidsinformatie van de Veilig Thuis-organisaties
hebben.
Veilig Thuis is momenteel bezig met het ontwikkelen van een nieuwe werkwijze die er
onder meer toe moet leiden dat er meer eenduidigheid in het optreden van de Veilig
Thuis-organisaties ontstaat. Het huidige informatieprotocol dat de basis is voor de
registratie, sluit onvoldoende aan op de nieuwe werkwijze. Daarom werkt het Landelijk
Netwerk VT aan een nieuw informatieprotocol en daarbij is ook het bieden van trainingen
voor eenduidige registratie op basis van dit nieuwe protocol betrokken.
Het streven is om dit protocol per 1 januari 2019 inwerking te laten treden. Het ontwikkelen
van een nieuw informatieprotocol en het trainen van medewerkers zijn onderdeel van
het Meerjarenprogramma Veilig Thuis dat ik financieel ondersteun.
De rapporteur beveelt vervolgens de Minister voor Rechtsbescherming en mij aan er
zorg voor te dragen dat bij de herhaling van prevalentiestudies naar seksueel geweld
ook «hands-off» en online vormen van seksueel geweld mee worden genomen.
De ongekende mogelijkheden die online communicatie ons biedt, kent helaas ook wat
schaduwzijden. Dit is ook het geval bij seksueel geweld, waarbij online contact nieuwe
mogelijkheden lijkt te genereren voor volwassenen die misbruik willen maken van kinderen,
zoals sextortion, kinderporno, grooming, ronselen van slachtoffers mensenhandel/ loverboys.
Maar ook in het contact van jongeren onderling zien we dat sexting grote gevolgen
kan hebben voor jongeren en zelfs kan uitmonden in strafbaar gestelde vormen van online
seksueel kindermisbruik.
De ontwikkelingen gaan snel en duidelijk is dat online seksueel geweld in al z’n verschijningsvormen
iets is waar we als samenleving mee om moeten leren gaan. Om na te gaan welke rode
draden te herkennen zijn uit de verschillende vormen van het online seksueel geweld
en welke lessen hieruit getrokken kunnen worden voor beleid, de praktijk en ook de
samenleving, laten het Ministerie van Justitie en Veiligheid en mijn ministerie een
verkenning uitvoeren naar het brede fenomeen online seksueel geweld. Dat verkennende
onderzoek kan vervolgens in een nader kwalitatief of kwantitatief onderzoek vervolg
krijgen, als dat nodig blijkt.
De prevalentiestudie kindermishandeling wordt op dit moment uitgevoerd. Ik verwacht
dat deze begin volgend jaar gereed zal zijn. Het is in dit stadium, waarin de onderzoekers
de data verwerken, niet meer mogelijk om online vormen van seksueel geweld mee te
nemen. In een eventuele volgende studie is op korte termijn niet voorzien, waardoor
het middel van een prevalentiestudie op dit moment minder geschikt lijkt voor het
in kaart brengen van de problematiek.
Tot slot beveelt de rapporteur aan onderzoek te laten verrichten naar de reden tot
plaatsing van (met name vrouwelijke) slachtoffers van seksueel geweld in gesloten
jeugdhulp (JeugdzorgPlus) en naar de reden dat jongens die seksueel geweld meemaken
hiervoor relatief minder vaak jeugdhulp ontvangen dan meisjes en dat deze jeugdhulp
gemiddeld lichter van aard is dan de hulp die aan meisjes geboden wordt.
Recent zijn twee onderzoeken verschenen die met deze aanbevelingen verband houden.
Zo heeft de Staatssecretaris van VWS in 2017 een verkenning uitgebracht over seksuele
uitbuiting bij jongens in Nederland.2 Hierin kwam naar voren dat jongens minder zichtbaar zijn als slachtoffers dan meisjes.
Mogelijke oorzaak is enerzijds dat jongens zichzelf niet snel als slachtoffer zien
en seksueel misbruik nog meer als taboe wordt ervaren. Anderzijds herkennen professionals
jongens ook niet altijd als slachtoffer.
Verder is recent onderzoek gedaan naar de verschillen tussen jongens en meisjes in
plaatsingsreden, problematiek en behandelplan in de JeugdzorgPlus.3Uit dossieronderzoek blijkt dat ruim een derde van zowel de meisjes als de jongens
gesloten wordt geplaatst vanwege o.a. een onveilige situatie voor zichzelf of voor
anderen. Van de meisjes wordt 31,3% gesloten geplaatst vanwege o.a. zorgen om loverboy/prostitutie/seksuele
ontwikkeling. Uit alle interviews met jeugdhulpprofessionals komt het onderwerp veiligheid
naar voren; zij merken dat er bij meisjes een ander gevoel van veiligheid speelt en
de gesloten setting waarborgt die veiligheid. Bij gespecialiseerde meidengroepen wordt
extra ingezet op veiligheid. Ook de commissie Azough beschrijft dat het belangrijk
is dat de hulp die meisjes die slachtoffer zijn van seksueel geweld ontvangen, moet
passen bij de behoeften en beleving van de meisjes. Met name jonge vrouwen voelen
zich vaker dan mannen onveilig binnen hun eigen leefomgeving.
Meer dan de helft van de jongeren wordt o.a. gesloten geplaatst, omdat de open setting
ontoereikend is. Bij zowel meisjes als jongens die in de JeudgzorgPlus terecht komen,
is er sprake van een opeenstapeling van risicofactoren in verschillende domeinen.
In meisjesdossiers worden gemiddeld meer risicofactoren genoemd dan bij jongensdossiers
in de JeugdzorgPlus en bij meisjes is er bijvoorbeeld vaker sprake van een IQ lager
dan 85 en een risicovolle (liefdes)relatie. Het verschil in (het gevoel van) veiligheid
en het aantal en type risicofactoren zou de verschillende hulp geboden aan jongens
en aan meisjes die seksueel geweld hebben meegemaakt kunnen verklaren.
Met de rapporteur ben ik het eens dat zowel jongens als meisjes goed doorgeleid moeten
worden naar de hulp die zij nodig hebben; hulp die zo thuis mogelijk geboden moet
worden. In de uitwerking van het actieprogramma Zorg voor Jeugd en meer specifiek
binnen de actielijn «Meer kinderen zo thuis mogelijk laten opgroeien», zal ik de uitkomsten
van de slachtoffermonitor van de rapporteur en de aanbevelingen die specifiek gaan
over het onderzoek naar de aanleiding van jeugdhulp betrekken.
Over de vervolgacties naar aanleiding van de Slachtoffermonitor seksueel geweld tegen
kinderen informeren we uw Kamer nader in de voortgangsrapportages van het programma
Geweld hoort nergens thuis en het programma Zorg voor Jeugd.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport