Brief regering : Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen, 1995; Londen, 7 juli 1995
35 085 (R2113) Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen, 1995; Londen, 7 juli 1995
A/ nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
21 november 2018.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde
Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op
21 december 2018.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt
niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat
(artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 november 2018
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste
en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van
State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring
over te leggen het op 7 juli 1995 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag
betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van
vissersschepen, 1995 (Trb. 2013, nr. 218).
Een toelichtende nota bij dit Verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.
Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken
op 21 november 2018 over te leggen aan de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao
en de Staten van Sint Maarten.
De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn van deze overlegging
in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Toelichtende nota
A. ALGEMEEN
1. Inleiding
Onder de auspiciën van de Internationale Maritieme Organisatie (hierna: IMO) is op
7 juli 1995 te Londen het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding,
diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen (hierna: het verdrag)
tot stand gekomen. Het verdrag staat internationaal bekend als het «STCW F», naar
het acroniem van de Engelse titel: International Convention on Standards of Training,
Certification and Watchkeeping for Fishing Vessel Personnel. Het verdrag beoogt de
veiligheid van mensen, zaken en het mariene milieu te bevorderen, door een aantal
minimumeisen te stellen aan de opleiding, de ervaring en de lichamelijke conditie
van de bemanning van vissersvaartuigen. Daarnaast stelt het verdrag enkele eisen aan
de basisopleiding veiligheid en aan het wachtlopen. Tevens wordt voorzien in de mogelijkheid om vaarbevoegdheidsbewijzen te erkennen. Het STCW F uit 1995 is de tegenhanger
van het STCW uit 1978 dat uitsluitend van toepassing is op de handelsvaart.1 Omdat de bemanning van vissersvaartuigen buiten het toepassingsbereik van het STCW
viel, bestond er behoefte aan een specifiek op de visserij gericht verdrag. Het STCW
F is het eerste IMO-verdrag dat op internationaal niveau eisen stelt aan de opleiding,
de certificering en de wachtdienst van kapiteins, officieren, werktuigkundigen en
radio-operators op vissersschepen. Voordien werden deze standaarden nog vrijwel uitsluitend
door de landen zelf bepaald, waardoor de opleiding en de ervaring van de vissers uit
de verschillende landen sterk kon verschillen.
De Nederlandse regering onderschreef al geruime tijd de doelstellingen van het verdrag,
maar zag tot voor kort geen meerwaarde in toetreding, omdat de Nederlandse opleidings-
en certificeringseisen voor de visserij in het algemeen strikter waren dan de eisen
die door het verdrag worden voorgeschreven. Na een lange aanloopperiode is het verdrag
echter op 29 september 2012 in werking getreden en het geldt thans voor ruim twintig
staten. Onder deze staten bevinden zich ook steeds meer staten waar Nederlandse vissersvaartuigen
hun werkgebied plegen te hebben, zoals bijvoorbeeld Spanje en Mauritanië. Net als
vele andere verdragen kent het STCW F daarnaast ook een zogenaamde «no more favourable
treatment»-clausule, die tot gevolg heeft dat Nederlandse vissersvaartuigen in de
havens van de verdragspartijen geconfronteerd kunnen worden met de eis dat de bemanningsleden
conform dit verdrag gecertificeerd moeten zijn. Hoewel de bemanningsleden van de onder
de Nederlandse vlag varende vissersvaartuigen door de eisen van het Besluit zeevisvaartbemanning
inhoudelijk voldoen aan de opleidings- en trainingseisen van het STCW F, kan Nederland
op dit moment dergelijke certificaten niet afgeven, omdat het Koninkrijk nog geen
partij is bij dit verdrag. Daardoor kan niet worden voldaan aan voorschrift 7, tweede
lid, van het STCW F. Nu het voor de bemanning van Nederlandse vissersvaartuigen steeds
belangrijker wordt om met STCW F-certificaten te worden uitgerust, acht de regering
het thans wel wenselijk om tot het verdrag toe te treden. In mei 2015 is daartoe ook
de vereiste machtiging van de Europese Unie verkregen. De toetreding geschiedt mede
op uitdrukkelijk verzoek van de visserijsector.
2. Hoofdlijnen van het verdrag
2.1. Aanleiding
Het onderkennen van het bestaan van grote verschillen in wet- en regelgeving met betrekking
tot de opleiding, de diplomering en de wachtdienst aan boord van vissersvaartuigen,
is de aanleiding geweest om in de jaren »90 binnen de context van de IMO te komen
tot afspraken over de daaraan te stellen eisen en voorwaarden. Binnen de specifieke
context van de Europese Unie stonden deze verschillen in wet- regelgeving bovendien
haaks op het uitgangspunt van het vrije verkeer tussen de lidstaten.
2.2. Structuur en inhoud van het verdrag
Het verdrag bestaat uit een relatief korte hoofdtekst van 15 artikelen en een uitgebreide
bijlage met drie korte aanhangsels. De artikelen van de hoofdtekst zijn vrij algemeen
van aard en bevatten hoofdzakelijk bepalingen die betrekking hebben op het verdrag
zelf, zoals bepalingen omtrent het toepassingsbereik, de inwerkingtreding en de wijziging
van het verdrag. De inhoudelijke kern van deze artikelen wordt gevormd door de artikelen
6 t/m 9. Artikel 6 bepaalt dat de diplomering van het personeel van vissersschepen
dient te geschieden in overeenstemming met de in de bijlage neergelegde voorschriften.
Artikel 7 stelt eisen aan de nationale uitvoeringswetgeving die nodig is om de betrouwbaarheid
van dit internationale systeem van diploma’s te waarborgen. Artikel 8 normeert de
havenstaatcontroles en artikel 9 ziet op de bevordering van de technische samenwerking
tussen de verdragspartijen.
De omvangrijke bijlage vormt een integrerend onderdeel van het verdrag en bestaat
uit vier hoofdstukken en drie aanhangsels. In aanvulling op de artikelen 6 t/m 9 uit
de hoofdtekst, bevat hoofdstuk 1 van de bijlage nog een aantal algemene bepalingen
die van belang zijn voor het door het STCW F gecreëerde systeem van bewijzen en officiële
verklaringen. Het gaat daarbij onder meer om de afgifte van de relevante bewijzen,
verklaringen en ontheffingen, de erkenning van de bewijzen van andere verdragspartijen,
de controleprocedures en de overgangsregelingen. De hoofdstukken 2 t/m 4 bevatten
vervolgens de inhoudelijke voorschriften die de materiële kern van het verdrag vormen.
Het omvangrijke hoofdstuk 2 bevat de minimumeisen voor de diplomering van kapiteins,
officieren, werktuigkundigen en radio-operators. De kenniseisen die voor deze diploma’s
gelden, zijn per functie opgesomd in zogenaamde «aanhangsels». Het gaat daarbij onder
andere om kennis op het gebied van plaatsbepaling, navigatie en communicatie, meteorologie
en oceanografie, de bouw en de stabiliteit van vissersschepen, de behandeling en de
stuwage van de vangst, de wachtdienst, het opsporen en het redden van drenkelingen
en het omgaan met gevaarlijke situaties, zoals brand of lekken. Het verdrag maakt
een onderscheid tussen de volgende functies:
• kapiteins van vissersschepen met een lengte van 24 meter of meer die varen in onbegrensde
wateren
• officieren die belast zijn met de brugwacht op vissersschepen met een lengte van 24
meter of meer die varen in onbegrensde wateren
• kapiteins van vissersschepen met een lengte van 24 meter of meer die varen in begrensde
wateren
• officieren die belast zijn met de brugwacht op vissersschepen met een lengte van 24
meter of meer die varen in begrensde wateren
• hoofdwerktuigkundigen en tweede scheepswerktuigkundigen op vissersschepen met een
hoofdvoortstuwingsinstallatie met een vermogen van 750 kW of meer
• personeel dat belast is met radiocommunicatietaken aan boord van vissersschepen
• GMDSS-radio-operators2
De hoofdstukken 3 en 4 zijn beperkt van omvang. Hoofdstuk 3 bestaat zelfs uit slechts
één enkel voorschrift, waarin wordt vastgesteld welke onderwerpen dienen te worden
behandeld bij de basisopleiding veiligheid, die in principe verplicht is voor al het
personeel van alle vissersvaartuigen. Hoofdstuk 4 stelt tot slot nog een aantal eisen
aan het wachtlopen.
Aan het einde van het verdrag treft men ten slotte nog drie aanhangsels aan, met daarin
de modellen voor de officiële documenten die op basis van dit verdrag kunnen worden
afgegeven. Aanhangsel 1 is het model voor het op basis van dit verdrag af te geven
vaarbevoegdheidsbewijs. Aanhangsel 2 is het model voor het document waarmee de afgifte
van zo’n vaarbevoegdheidsbewijs officieel wordt bevestigd. Aanhangsel 3 is het model
voor het document waarmee een door een andere verdragsstaat afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs
wordt erkend.
3. EU-dimensie
Er zijn geen voornemens bekend van de Europese Commissie om voor de zeevisserij een
vergelijkbare richtlijn vast te stellen als richtlijn nr. 2008/106/EG3 voor de handelsvaart, die een uitzondering inhoudt op richtlijn nr. 2005/36/EG betreffende
de erkenning van beroepskwalificaties.4 Voor de zeevisserij is thans in elk geval geen uitzondering op richtlijn nr. 2005/36/EG
van kracht. In beginsel is deze richtlijn van belang voor de zeevisserij. Dit betekent
dat erkenning van beroepskwalificaties een bevoegdheid van de Europese Unie is. In
verband daarmee is door de Raad van de Europese Unie in het besluit (EU) 2015/799
vastgesteld dat lidstaten worden gemachtigd om het STCW F-verdrag te ondertekenen
of te ratificeren.5 In overweging 9 van dat besluit is aangegeven dat lidstaten die onder hun vlag varende
vissersschepen hebben of havens hebben die worden aangedaan door zeevissersschepen
die onder het verdrag vallen of opleidingsinstellingen hebben voor het personeel van
vissersschepen en die nog geen partij zijn bij het verdrag, worden verzocht partij
te worden. Daardoor is de weg nu vrij voor de toetreding van Nederland. Aandachtspunt
bij de voorbereiding van het machtigingsbesluit in Brussel was of de mogelijkheid
bestaat dat niet alle EU-lidstaten met vissersvloten zullen toetreden. In overweging
10 van besluit (EU) 2015/799 is aangegeven dat elke lidstaat die partij is bij het
STCW F-verdrag de in het verdrag vastgelegde flexibiliteit dient toe te passen om
juridische verenigbaarheid met het recht van de Unie te waarborgen, met name het bepaalde
in voorschrift 10 van hoofdstuk I van de bijlage bij het verdrag over gelijkwaardige
voorzieningen, teneinde de toepassing van het verdrag in overeenstemming te brengen
met Richtlijn 2005/36/EG. Hiervoor moest een passende werkwijze worden gevonden inzake
de erkenning van beroepskwalificaties die gehanteerd worden in EU-lidstaten die niet
toetreden tot het STCW F-verdrag door de bevoegde autoriteiten van EU-lidstaten die
wel zijn toegetreden tot het STCW F-verdrag.
4. Uitvoeringswetgeving en handhaving
Het overgrote deel van de bepalingen uit het verdrag komt overeen met de voorschriften
die in de Nederlandse wetgeving zijn neergelegd in de Wet zeevarenden of het op die
wet berustende Besluit zeevisvaartbemanning. De algemene eisen worden gesteld door
de wet, het besluit bevat meer gedetailleerde regelingen, met name ten aanzien van
de vaarbevoegdheidsbewijzen, de kennisbewijzen en de vereiste diploma’s en certificaten.
In 2013 is de Wet zeevarenden aangepast in verband met de implementatie van de wijziging
van de bijlage bij het STCW-Verdrag en de STCW-Code.6 De wijzigingen die toen zijn doorgevoerd met het oog op het voor de handelsvaart
relevante STCW-verdrag zijn echter ook van belang voor het onderhavige STCW F-verdrag.
Door deze wetswijzigingen is namelijk voorzien in de benodigde wettelijke grondslag
voor uitvoering bij algemene maatregel van bestuur, onder andere door te voorzien
in passende strafsancties op de overtreding van de uitvoeringsregels.
De belangrijkste uitvoeringsmaatregel die verband houdt met de toetreding tot het
STCW F bestaat uit een wijziging van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart.
De opleidings- en kenniseisen voor het personeel van vissersschepen zijn thans namelijk
nog opgenomen in het Besluit zeevisvaartbemanning. Met de overheveling van deze eisen
naar het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart worden de eisen voor de visserij
geharmoniseerd en geïntegreerd met de bemanningsvoorschriften voor de handelsvaart.
Dit vergroot de uitwisselbaarheid van de bemanningsleden die werkzaam zijn op schepen
die worden ingezet in de verschillende maritieme deelsectoren. Het doen van havenstaatcontrole
vindt plaats op grond van de bestaande bevoegdheden van de Wet havenstaatcontrole.
De inhoudelijke wijzigingen die verband houden met de toetreding tot het verdrag zijn
echter relatief beperkt ten opzichte van de huidige eisen in het Besluit zeevisvaartbemanning.
5. Economische en administratieve gevolgen
De toetreding tot het STCW F heeft naast juridische gevolgen ook enkele economische
en administratieve gevolgen, niet alleen voor de visserijsector zelf, maar ook voor
de opleidingsinstituten op het gebied van het nautisch onderwijs, de certificeringsorganisatie
KIWA en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
5.1 Gevolgen voor de visserijsector
Zoals hierboven in paragraaf 4 reeds werd aangegeven, zullen de inhoudelijke veranderingen
voor de visserijsector gering zijn. Administratief verandert er wel het een en ander,
waardoor er uiteindelijk een zeer beperkte toename van de administratieve lasten kan
worden verwacht. Daar staat echter tegenover dat de Nederlandse bedrijven door de
toetreding tot het verdrag gemakkelijker over de grens kunnen gaan opereren. De Nederlandse
bedrijven zullen immers gemakkelijker kunnen aantonen dat zij voldoen aan de lokale
regelgeving die gebaseerd is op dit verdrag. Daarmee wordt ook het risico weggenomen
dat Nederlandse vissersvaartuigen in de verdragsstaten boetes krijgen of worden aangehouden.
Ten slotte kunnen Nederlandse bedrijven ook gemakkelijker (internationaal) personeel
werven dat aan de door het STCW F gestelde diplomeringseisen voldoet.
5.2 Gevolgen voor de overige actoren
Voor de opleidingen op het gebied van de visserij is het van belang dat er tijdig
wordt ingespeeld op de inwerkingtreding van het verdrag voor Nederland. In overleg
met de onderwijsinstellingen en de sociale partners wordt er daarom gewerkt aan het
«STCW F-proof» maken van alle kwalificatiedossiers nautisch onderwijs zeevisvaart.
In samenspraak met de ILT en KIWA N.V. wordt ook het ICT-systeem van KIWA hierop aangepast.
Verder zijn er in het kader van de verificatie besprekingen gaande met het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) om te bewerkstellingen dat KIWA N.V.
toegang krijgt tot de portal van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), voor de uitwisseling
van informatie met betrekking tot de diploma’s die zijn behaald op grond van Wet educatie
en beroepsonderwijs (WEB) en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
(WHW). Na de toetreding tot het verdrag zullen zowel de Nederlandse als de buitenlandse
vissersvaartuigen in de Nederlandse havens moeten voldoen aan de eisen van het STCW
F. Dit betekent dat het voor de ILT eenvoudiger zal worden om de relevante controles
uit te voeren. Ook voor KIWA N.V. zal het afgeven van de relevante documenten eenvoudiger
worden, vanwege de internationale uniformering van de verschillende soorten eisen
en de toegang tot het DUO-portal. De bestuurslasten voor de ILT en KIWA N.V. zullen
daarom naar verwachting afnemen.
6. Eenieder verbindende bepalingen
Het verdrag heeft hoofdzakelijk betrekking op de rechten, de plichten en de bevoegdheden
van de verdragspartijen. Naar het oordeel van de regering kan artikel 8, lid 3, sub
1, echter worden aangemerkt als een ieder verbindende bepaling in de zin van de artikelen
93 en 94 van de Grondwet. Volgens deze bepaling ontstaat er een recht op schadevergoeding, wanneer een
schip tijdens het uitoefenen van de havenstaatcontroles onnodig wordt opgehouden of
vertraagd.
B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1 Algemene verplichtingen
Voor aangesloten landen is het verdrag met de bijlagen bindend en de landen doen alles
om uitvoering te geven aan het gehele verdrag. In deze bepaling ligt een beschrijving
van het doel van het verdrag besloten: het bevorderen van de veiligheid van mensen
en hun eigendommen op zee en de bescherming van het zeemilieu door het vaststellen
van internationale normen voor opleiding, diplomering en wachtdiensten voor personeel
aan boord van vissersvaartuigen. Enkele bepalingen worden hierna nader belicht.
Artikel 2 Begripsomschrijvingen
In artikel 2 worden de begrippen uit het verdrag omschreven. Van belang is dat het
onder het achtste lid gedefinieerde begrip «zeevissersschip» vissersvaartuigen uitsluit
die alleen varen in de binnenwateren of in wateren binnen of nauw grenzend aan beschutte
wateren of gebieden waar havenvoorschriften van toepassing zijn.
Artikel 3 Toepassing
In artikel 3 wordt het toepassingsbereik van het verdrag beperkt tot het personeel
dat werkt op zeevissersschepen die gerechtigd zijn de vlag van een partij te voeren.
Het toepassingsbereik van hoofdstuk 2 van de bijlage, dat als de materiële kern van
het verdrag kan worden gezien, is echter aanzienlijk beperkter. De minimumeisen die
in dat hoofdstuk worden gesteld aan de diplomering van kapiteins en officieren gelden
namelijk uitsluitend voor kapiteins en officieren die werken op vissersvaartuigen
van 24 meter of meer, terwijl de minimumeisen die worden gesteld aan de diplomering
van werktuigkundigen uitsluitend gelden voor werktuigkundigen die werken met een hoofdvoortstuwingsinstallatie
met een vermogen van 750 kW of meer. De Internationale Maritieme Organisatie moedigt
de lidstaten echter aan om ook vergelijkbare nationale regelgeving op te stellen voor
vissersvaartuigen kleiner dan 24 meter. In de uitvoeringsregelgeving wordt de toepassing
verbreed tot vissersvaartuigen met een lengte (L) van 12 meter of meer. Daardoor is
een belangrijke eis uit het STCW F-verdrag van kracht voor alle vissersvaartuigen
met deze lengte. Het betreft het vereiste voor alle vissers aan boord om te beschikken
over het certificaat basisveiligheid voor vissers. Daarnaast gelden er aanvullende
veiligheidseisen en moeten de vissers medisch zijn gekeurd.
Artikel 4 Toezending van informatie
Dit artikel betreft de toezending van informatie over de uitvoering aan de IMO en
behoeft geen implementatie.
Artikel 5 Andere verdragen en interpretatie
Dit artikel betreft de afstemming met andere relevante verdragen en behoeft geen implementatie.
Artikel 6 Diplomering
Dit artikel vormt de basis voor diplomering en de afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen.
De uitvoering van dit artikel zal op basis van de Wet zeevarenden geschieden in het
Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart en de Regeling zeevarenden.
Artikel 7 Nationale bepalingen
Dit artikel regelt dat elke vlaggenstaat en havenstaat werkwijzen, procedures voor
onderzoek en maatregelen vaststelt voor het geval van vermoeden en constateren van
overtreding van het verdrag. De relevante bevoegdheden zijn neergelegd in de Wet havenstaatcontrole.
Artikel 8 Controle
Dit artikel bevat de voorwaarden voor het uitvoeren van havenstaatcontrole. Havenstaatcontrole
bestaat uit controle van diploma’s en bewijzen van de aan boord dienstdoende personen
op alle schepen die varen onder de vlag van andere verdragsstaten. Personeel op schepen
die varen onder de vlag van een land dat het verdrag niet heeft ondertekend mogen
echter niet gunstiger worden behandeld en moeten dus in feite ook voldoen aan de in
het verdrag gestelde eisen, wanneer ze een haven aandoen van een land dat wel partij
is bij het verdrag.
Artikel 9 Bevorderen van technische samenwerking
Dit artikel bepaalt dat de bij het verdrag aangesloten landen zich zullen inspannen
om elkaar desgevraagd bij te staan bij het opleiden van zeevarenden en het ontwikkelingen
van opleidingen en een opleidingssysteem. Ook de IMO heeft hier, in samenwerking met
de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en Voedsel- en Landbouworganisatie van
de Verenigde Naties (FAO), een rol in.
Artikelen 10 tot en met 15 Slotbepalingen
Artikel 10 van het STCW F voorziet in een wijzigingsprocedure die vergelijkbaar is
met de wijzigingsprocedure van artikel 16 van het STCW. Net als in het STCW, wordt
er ook in dit verdrag een onderscheid gemaakt tussen de wijziging van een artikel
van het verdrag en de wijziging van een bijlage of van een aanhangsel bij de bijlage.
De wijziging van een artikel van het verdrag vereist de uitdrukkelijke aanvaarding
door twee derde van de partijen. Deze wijziging treedt zes maanden na die aanvaarding in werking, doch uitsluitend voor de partijen die de wijziging hebben aanvaard.
Ten aanzien van elke partij die de wijziging na die datum aanvaardt, treedt de wijziging
zes maanden na de aanvaarding door die partij in werking. Voor de wijziging van de
bijlage, waarin de materiële normen met betrekking tot de diplomering en het wachtlopen
zijn neergelegd, geldt een laagdrempeliger procedure. Een wijziging van de bijlage
wordt namelijk geacht te zijn aanvaard na het verstrijken van een termijn van minimaal
één jaar, tenzij binnen die termijn meer dan een derde van de partijen bezwaar tegen
de wijziging heeft gemaakt. Een wijziging van de bijlage of van een aanhangsel bij
een bijlage treedt zes maanden na het verstrijken van de bovengenoemde termijn in
werking ten aanzien van alle partijen, met uitzondering van de partijen die tegen
de wijziging bezwaar hebben gemaakt. Vóór de inwerkingtredingsdatum van een wijziging
van de bijlage kan elke partij de Secretaris-Generaal ervan in kennis stellen dat
zij zich zal onthouden van het geven van uitvoering aan deze wijziging voor een termijn
van ten hoogste een jaar, te rekenen vanaf de datum van de inwerkingtreding ervan,
of voor een langere termijn, indien dat conform de in het artikel beschreven procedure
is vastgesteld. Net als de wijzigingen van de bijlagen bij het STCW, behoeven de wijzingen
van de bijlagen bij het STCW F, ingevolge artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet
goedkeuring en bekendmaking verdragen, niet de goedkeuring van de Staten-Generaal,
tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring ter zake voorbehouden.
De overige slotbepalingen behoeven geen nadere toelichting.
Bijlage
Zoals hierboven aangegeven, bestaat de bijlage uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1
bevat de algemene bepalingen, hoofdstuk 2 ziet op de diplomering van kapiteins, officieren,
scheepswerktuigkundigen en radio-operators, hoofdstuk 3 bevat één enkel voorschrift
over de basisopleiding veiligheid en hoofdstuk 4 stelt eisen aan de wachtdienst.
De bijlage voorziet in een overgangsregeling (bijlage hoofdstuk 1, voorschrift 8),
waarin is opgenomen dat een bewijs dat is afgegeven vóór toetreding tot het verdrag
ook daarna geldig blijft. Na inwerkingtreding van het verdrag kunnen vissers op de
wijze zoals dat voor de inwerkingtreding van het verdrag ging nog vijf jaar een vaarbevoegdheidsbewijs
krijgen of nog twee jaar een bewijs van diensttijd. Nieuwe vissers moeten echter vanaf
inwerkingtreding van het verdrag worden geëxamineerd en gediplomeerd zoals beschreven
in het verdrag. De bepalingen van de bijlage komen overeen met de bepalingen van het
Besluit zeevisvaartbemanning. Met de uitvoering van dit verdrag worden de betreffende
bepalingen overgeheveld naar het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart.
Koninkrijkspositie
Teneinde het mogelijk te maken dat het Verdrag te zijner tijd voor elk der landen
van het Koninkrijk der Nederlanden zal kunnen worden aanvaard, wordt thans de goedkeuring
voor het gehele Koninkrijk gevraagd. Vooralsnog zal het Verdrag echter alleen voor
het Europese deel van Nederland worden aanvaard. Voor het Caribische deel van Nederland
zal het verdrag voorlopig nog niet worden aanvaard, in verband met de aard en omvang
van de aldaar werkzame vissersvaartuigen. De regeringen van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten
hebben aangegeven dat zij de wenselijkheid van de medegelding van het Verdrag nog
in beraad hebben. Door het verdrag nu reeds voor het gehele Koninkrijk goed te keuren,
wordt het voor deze landen echter mogelijk om in de toekomst de medegelding direct
tot stand te brengen, wanneer hun regeringen aangeven dat zij dit wenselijk achten
en de daartoe vereiste uitvoeringswetgeving gereed is.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken