Brief regering : Reactie op verzoek commissie inzake advies Europese Rekenkamer met betrekking tot het voorstel van 2 mei 2018 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten
24 202 Europese Rekenkamer
Nr. 37 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 november 2018
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor
Europese Zaken van 26 september jl. inzake het ERK advies over de concept verordening
die ziet op bescherming van de EU-begroting bij fundamentele tekortkomingen op het
gebied van de rechtsstaat in lidstaten. In deze brief ga ik namens het kabinet in
op de verschillende aanbevelingen die de Europese Rekenkamer (ERK) doet.
Het kabinet hecht aan een mechanisme dat de ontvangst van EU-fondsen verbindt met
het waarborgen van rechtsstatelijkheidsbeginselen, zoals de Commissie heeft voorgesteld.
Het is dan ook positief te lezen dat de Europese Rekenkamer de uitgangspunten van
het voorstel deelt. Tegelijkertijd onderkent het kabinet, zoals ook de ERK opmerkt,
het belang van een mechanisme met duidelijke criteria, dat transparant, proportioneel
en juridisch houdbaar is. Voor een dergelijk mechanisme zal het kabinet zich, samen
met gelijkgestemde lidstaten, sterk maken.
Aanbeveling 1
De ERK merkt volgens het kabinet terecht op dat de beschikbare bronnen en criteria
waar de Commissie zich op zal baseren nog nader moeten worden verduidelijkt. Deze
aanbeveling van de ERK kan naar de mening van het kabinet bijdragen aan de randvoorwaarden
die het kabinet voor een dergelijk mechanisme zelf ook van belang acht, namelijk het
institutionele evenwicht, transparantie, proportionaliteit en niet in de laatste plaats
het belang van de juridische houdbaarheid. Hiervoor is met name van belang dat de
criteria voor het nemen van maatregelen zo duidelijk mogelijk moeten worden gedefinieerd.
Dat wil zeggen dat duidelijk wordt gemaakt in welke situaties er sprake is van een
algemene tekortkoming van de rechtsstaat, die goed financieel beheer in gevaar brengt,
en waarin de Commissie dus mag optreden. Niet alle tekortkomingen op het terrein van
de rechtstaat zijn immers daadwerkelijk te «vangen» in risico’s voor het goed financieel
beheer en daarmee voor de EU-begroting. Het kabinet deelt daarbij met de ERK de visie
dat onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht van essentieel
belang zijn om een goed financieel beheer en de bescherming van de EU begroting te
waarborgen. Het kabinet acht het van belang dat in het voorstel gevallen van tekortkomingen
worden geïdentificeerd met een duidelijke en voldoende nauwkeurige definitie en dat
het voorstel beperkt wordt tot en zal zien op situaties waarin de tekortkoming inderdaad
risico’s heeft die van invloed zijn op de plicht tot goed financieel beheer bij de
besteding van EU-middelen of de bescherming van de financiële belangen van de Unie.
Een verdere uitwerking van de criteria waarborgt ook een consistente toepassing van
de bepalingen en een gelijke behandeling van de lidstaten. Ook zal nader moeten worden
uitgewerkt, zoals de ERK terecht stelt, op grond van welke bronnen de tekortkomingen
ten aanzien van de rechtsstaat gekwalificeerd en gemeten moeten worden. De bronnen
en richtsnoeren die de Commissie heeft gebruikt in het kader van onderhandelingen
over de toetreding tot de EU en het CVM-mechanisme kunnen hierbij zeker worden betrokken.
Aanbeveling 2
De ERK adviseert om duidelijke tijdslijnen te stellen aan lidstaten voor het aanleveren
van vereiste informatie wanneer sprake is van een algemene tekortkoming, maar evengoed
aan de Commissie voor het stoppen van maatregelen bijvoorbeeld wanneer niet langer
sprake is van een tekortkoming. Ook deze aanbeveling kan volgens het kabinet bijdragen
aan een verdere verfijning van het voorgestelde mechanisme. Met de Europese Rekenkamer
is het kabinet van mening dat ook de Europese Commissie gebonden is aan deadlines
voor de handelingen in het kader van dit mechanisme. Dit komt de voorspelbaarheid
en consistentie van het proces ten goede en biedt daarmee een procedurele waarborg
voor de betreffende landen.
Aanbevelingen 3 en 4
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling van de ERK om verder te onderzoeken hoe de
belangen van begunstigden het best kunnen worden gewaarborgd en erkent dat een schorsing
van betalingen budgettaire gevolgen kan hebben voor de nationale begroting van de
lidstaat in kwestie. Het is van belang met beide punten zorgvuldig om te gaan. Een
situatie waarbij bij de schorsing van betalingen de belangen van begunstigden geen
enkel risico lopen lijkt echter niet realistisch. De kern van de voorgestelde verordening
is immers dat een negatieve financiële prikkel wordt verbonden aan fundamentele tekortkomingen
op rechtsstatelijk terrein. Artikel 68 van het voorstel van de Europese Commissie
voor de Algemene verordening voor de ESI-fondsen verplicht de lidstaat om declaraties
van begunstigden binnen negentig dagen aan begunstigden uit te betalen, onafhankelijk
van of deze middelen gedeclareerd kunnen worden bij de Commissie. Uit dit artikel
blijkt echter niet hoe dit gegarandeerd kan worden als binnen de lidstaat geen middelen
beschikbaar zijn. Aangezien de ESI-fondsen in sommige lidstaten een substantieel deel
van het publieke investeringsbudget vormen, is deze situatie niet geheel ondenkbaar.
Het kabinet is tegelijkertijd van mening dat een dusdanig grote afhankelijkheid van
Europese financiering voor publieke investeringen in meer algemene zin onwenselijk
is en zet in op verhoging van nationale cofinanciering. Bij de schorsing van vastleggingen
komen de belangen van begunstigden in mindere mate in gevaar. Het risico wordt in
dit geval neergelegd bij potentieel begunstigden. Keerzijde van deze optie is dat
het eventueel schorsen van vastleggingen geen prikkel vormt zodra het gehele budget
van de ESI-fondsen is gecommitteerd. Bij het verder vormgeven van dit mechanisme zal
goed gekeken moeten worden hoe de belangen van begunstigden het meest effectief kunnen
worden gewaarborgd.
Aanbeveling 5
De ERK beveelt aan om te verduidelijken dat bepalingen in de verordening die samenhangen
met het Europees Openbaar Ministerie (EOM), alleen van toepassing zijn op lidstaten
die aan het EOM deelnemen. Helder is dat de EOM verordening niet bindend is voor lidstaten
die er niet aan deelnemen. Tegelijkertijd stelt het kabinet dat zowel het onderhavige
rechtsstatelijkheidsmechanisme als het EOM bijdragen aan de bescherming van financiële
belangen van de EU en in dat kader ondersteunen ze beiden de voorwaarde van een goed
functionerende rechtsstaat.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken